Sprinter

‘Opa, bestaan kabouters?’
‘Nee kabouters bestaan niet, alleen in sprookjes.’
‘Mijn vader zegt dat kabouters wel bestaan.’
‘Ja jullie hebben een mooi kabouterboek waar papa vaak uit voorleest geloof ik, toch?’
‘Ja’.
‘Sommige mensen geloven dat kabouters bestaan, maar ik denk dat ze alleen maar in sprookjes bestaan.’
‘Mijn juf heeft een verhaaltje verteld van zeven dwergen. Zijn dwergen hetzelfde als kabouters opa?’
‘Soms zeg je ook wel eens dwergen in plaats van kabouters. Maar eigenlijk is een dwerg iemand anders. Een dwerg is een mens die al volwassen is, maar nog net zo klein als een klein kind. Die bestaat wél, maar dat is geen kabouter.’

Een en ander werd door mijn oudste kleinzoon van vijf aangenomen ter overdenking. Toen ik hem terugbracht naar huis ging hij het laatste stuk op zijn fiets. Alle paadjes en steegjes hebben voor hem nieuwe namen gekregen. Achterom heet het de karnemelkstraat. Maar er is ook een N-weg, een zogenaamde provinciale weg dus, waar je harder mag rijden. Gewoon een stoepje dus, maar in zijn fantasie een levensechte provinciale weg. Hij heeft een grote fantasie, leeft vaak in zijn eigen wereld, waarin zijn speelgoedauto allemaal geluiden maakt die lijken op bepaalde echte geluiden. Vooral knipperlichten, handremmen en zo. Op zijn favoriete auto klinken die exact hetzelfde als in onze auto. Zijn imitatievermogen is opmerkelijk. Ook verzint hij nieuwe woorden, zoals enkele dagen geleden op een briefje dat hij voor zijn moeder schreef. Het laatste woord was een eigen verzonnen woord waar hij zelf hartelijk om moest schateren.

Hai Lieufa mama ik heb its leuks for jau dan “gehupt”

lievemama

We waren tijdens onze terugtocht inmiddels bijna bij zijn huis aanbeland maar hij bleef maar fantaseren. Ik vond dat hij nu toch maar eens wat moest opschieten.
‘Kom op sprinter, schiet eens een beetje op’.
‘Ik bén geen sprinter, ik ben een mens!’
Ik realiseerde me onmiddellijk dat een sprinter voor hem een trein is, net zoiets als een ECI, TGV of koploper. Dus een begrip dat niets met mensen te maken heeft.
‘O sorry, natuurlijk jij bent een mens, het was  maar een grapje.’
Thuisgekomen was het eerste dat hij tegen zijn vader zei:
‘mijn opa zegt dat ik een sprinter ben, maar ik ben een mens’.
‘Och opa maakte gewoon een grapje denk ik, dat is toch niet erg?’
’Dat is wél erg, ik ben een mens!’
Ik vertelde hem dat het woord “sprinter” een homoniem is. Mensen die heel hard kunnen rennen of fietsen, daar zeg je ook wel “sprinter” tegen. Maar een sprinter is natuurlijk ook een stoptrein van de NS. Zijn antwoord was onverbiddelijk:
‘Een sprinter ís geen homoniem!’

Nu ging het begrip homoniem echt te ver voor hem. Een sprinter was een heilig ding waar je in kon rijden, waar je filmpjes over kon bekijken, waar je in je fantasie mee kon spelen. Maar in alle gevallen ging het om een trein. En dat mocht gewoonweg niets anders zijn. Sommige homoniemen kunnen gewoon niet. Ik was ontroerd om zijn vastberadenheid.

Over Pieter Simons

Docent muziektheorie. Interesses: geschiedenis algemeen, kunstgeschiedenis, lokale geschiedenis, muziek en muziektheorie, filosofie, astronomie, fotografie, natuur, wilde bloemen. En daarnaast allerlei maatschappelijke dingen als onderwijs en opvoeding
Dit bericht werd geplaatst in kleinzoon, pedagogiek en onderwijs en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

2 reacties op Sprinter

  1. Riky zegt:

    Leuk verhaal, Pieter. Ik denk dat je kleinzoon nog heel vaak tegen dit soort woorden aan zal lopen.

    Like

  2. Deze gaat weer bij de verzameling! (Henny)

    Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.