
Charles Tournemire werd geboren in 1870 in Bordeaux en overleed op 3 of 4 november in Arcachon. Zijn eerste muziekonderricht kreeg hij aan het conservatorium in zijn geboortestad. Op elfjarige leeftijd speelde hij al orgel in de St. Pierre-kerk. In 1886 trok hij naar Parijs om er piano en harmonie te studeren. In 1889 werd hij toegelaten tot de orgelklas van César Franck, waar ook zijn leeftijdgenoot Louis Vierne zat. Dat heeft maar drie maanden geduurd, toen overleed Franck plotseling. Maar zijn lessen waren voor deze studenten wel zeer invloedrijk. Niet alleen vanwege het orgelspel, maar vooral ook door de gesprekken met Franck en door de inhoud en begeestering van zijn compositielessen. Daarna kregen hij en Vierne les van Charles Widor.
7 jaar na de dood van Franck werd Tournemire de organist-titularis van de Sainte Clothilde waar Franck ook een groot deel van zijn leven organist was geweest. Tournemire had zich als levensdoel gesteld om als organist helemaal dienstbaar te zijn aan de liturgie zoals die in het kerkelijk jaar werd gebezigd. Hij verdiepte zich niet alleen in al de teksten die er gesproken werden, maar ook in de Gregoriaanse muziek die daarbij hoorde. Om die muziek beter te doorgronden had hij heel vaak het klooster van Solemnes bezocht waar het Gregoriaans een vast onderdeel was van het kloosterregime. Hij haalde vervolgens inspiratie uit die gezangen voor zijn eigen composities of improvisaties. In het boek van Henri Doyen gaat een hoofdstuk over zijn eigen contact met Charles Tournemire. Henri Doyen had orgelles van Louis Vierne, maar deze stimuleerde hem om ook contact op te nemen met zijn vriend en collega componist-organist Tournemire., Henri Doyen schrijft over Tournemire:
‘Kort na de dood van Vierne in 1937 heb ik hem opgezocht in zijn huis aan de kust, een bescheiden vissershuisje dat hij al 40 jaar bezat. (Tournemire voelde zich sterk aangetrokken tot de zee en had een huis op het Île d’Ouessant. een eiland in het Franse departement Finistère, in de regio Bretagne. Het is het meest westelijke gebied van Europees Frankrijk.) Soms zaten we in de antieke windmolen die in de tuin stond (een soort van een houten poortgebouw, zwart geverfd, geplaatst op een granieten sokkel, een krot dat toegankelijk was via een korte ladder, waar hij studie maakte van het landschap: hard, wild, een apocalyptisch decor, grandioos, nooit hetzelfde, een symfonie van zee en wind. In mijn kamer bij het licht van een kaars, meer was er niet.’
Hij vertelde hoe hij en Vierne in Parijs hard gewerkt hebben en hoe Vierne zich via Widor de zuivere techniek van Lemmens had eigen gemaakt. Vlak voor zijn dood werd Tournemire nog geïnterviewd door Norbert Dufourq. Deze vroeg hem hoe hij zijn rol als organist in de liturgie zag.
‘Zeer strikt vermengd met de liturgie, geïnspireerd door de pracht van de teksten en de Gregoriaanse lijnen, die volgens Huysmans de “luchtige en bewegende parafrase zijn van de onbeweeglijke structuur van de kathedralen”. Door mijn improvisaties geef ik commentaar op de teksten van de dag. Als vorm gebruik ik het liefst de prelude, de fuga, het koraal en de grote Beethoviaanse variatievorm.’
Het was niet verrassend dat na Franck, die zich in zijn drie koralen had laten verleiden om de Beethoviaanse variatievorm te gebruiken, ook Tournemire dit ging doen, maar nu binnen de reikwijdte van het religieuze ambt. Na zijn talrijke bezoeken aan de abdij van Solemnes kreeg hij het idee om het katholieke orgel van een repertoire te voorzien dat de Gregoriaanse gezangen waardig was. Zo schreef hij tussen 1927 en 1932 “l’Orgue mystique”, een omvangrijk werk waarin hij telkens een Prelude voor het introitus, een Offertorium, een Sanctus, een Communio en een Finale verenigde, en dat voor elke zondag van het kerkelijk jaar. Elk stuk had een volkomen vrije vorm. Hier klinkt nr.117, muziek bij de Communio voor de zondag na Hemelvaart:
Daarnaast bleef Tournemire traditionele vormen gebruiken in zijn wekelijkse improvisaties. Zo werd hij volgens Doyen “een schepper van een kunst vol kleuren, onverwachte sensaties en glinsterende beelden”. Intussen horen we steeds de belangrijkste Gregoriaanse melodieën die bij de teksten van die dag horen.
Doyen: ‘wat kunnen we zeggen over de registraties van Tournemire? Net als Vierne had hij met belangstelling het onderzoek van Victor Gonzales gevolgd en gebruikte met veel plezier de registers van het neoklassieke orgel met zijn rijkdom aan enkelvoudige of samengestelde registers, met zijn zachte tongwerken die in elke solo gebruikt kunnen worden. In zijn werk overlappen en vullen de aanrakingen van heldere kleuren en plotselinge brandpunten van licht waarop de zachte tinten reageren elkaar aan. Het Gregoriaanse thema komt hier en daar voorbij, soms vanaf het pedaal naar steeds hogere regionen en is dan een voorwendsel voor flamboyante arabesken en warme harmonieën. Vanuit een enkele grondtoon, Fluit 4 of Vox Humana weet Tournemire verleidelijke gedichten te schilderen, net zoals hij soms opzettelijk hard is en daarmee de hardheid van taal demonstreert. Maar de registratie moet altijd met grote zorgvuldigheid worden gekozen. Als hij improviseerde als er niemand in de kerk was wenste hij niet gestoord te worden. Dat stond zelfs op de kerkdeur. Maar als de dienst was afgelopen kon hij zolang doorgaan met improviseren dat de kerkmeester hem soms vriendelijk in het oor kwam fluisteren: “de dienst is afgelopen, iedereen is weg”…‘
Zijn geschreven werk werd door velen beschouwd als een ratjetoe, verwarrend, maar als je hem hoorde improviseren werd je meegesleept in zijn godvruchtige fantasie. Tournemire zei dat er drie voorwaarden waren bij het improviseren tijdens de liturgie: je moest zelf gelovig zijn, je moest je gevoel laten gelden en je moest tegelijk ook componeren. Met dat laatste bedoelde hij toen Doyen er naar vroeg: ‘je moet beginnen met het zorgvuldig uitkiezen van je thema. In de Gregoriaanse melodieën zitten veel meesterwerkjes opgesloten! Als je niets kunt vinden, probeer dan te denken aan een overkoepelend thema dat bij die dag hoort.’ Doyen: dat laatste snapte ik eigenlijk niet, dus ik vroeg door: ‘begin met het zorgvuldig bestuderen van de liturgie, of liever de liturgische kleur van het feest, dan de gehele Gregoriaanse melodie, en dan pas het thema. Dat behandel je in een koraal, een tweede thema in een fugato, een derde in een fantasie. En volg verder het advies van Vierne, je hebt geluk dat je van zo’n meester les hebt! Hoe ingetogener een improvisatie is, hoe groter de kans dat hij uitstekend is. Probeer de algehele richtlijnen te volgen van een thema, uitwerking en conclusie. Denk aan de drie koralen van Franck, die je ook als prachtige uitgewerkte improvisaties kunt zien, en die tegelijk een sacrale betekenis hebben.’
Ik laat nu in een voorbeeld zien en horen hoe Tournemire dat in noten in de praktijk bracht. In het tweede hoofdstuk van het Nieuwe testament door Lucas wordt de geboorte van Christus, de opdracht in de tempel en Jezus te midden van zijn leraren beschreven. Jezus was 12 jaar oud en zijn ouders konden hem niet vinden, hij was in Jeruzalem zoek geraakt. Hij bleek in de tempel te zitten, om daar te luisteren naar en te discussiëren met schriftgeleerden, die verbaasd waren over zijn kennis. Maria sprak tot haar zoon: “Kind, waarom heb je mij dit aangedaan? Bedenk toch eens hoe jouw vader en ik ongerust naar jou hebben lopen zoeken”. Hij antwoordde: “waarom hebben jullie naar mij gezocht? Wisten jullie dan niet dat ik in het huis van mijn vader moest zijn?” De Latijnse tekst in het Lucas evangelie luidt:
Fili, quid fecisti nobis sic?
Ego et pater tuus dolentes quaerebamus te.
Quid est quod me quaerebatis?
Nesciebatis quia in his quae Patris mei sunt oportet me esse?
Deze tekst wordt gezongen tijdens de Communio van de eerste zondag na Driekoningen. Dit wordt ook wel de zondag van de heilige familie genoemd. Het Gregoriaanse gezang van de Communio van die dag klinkt zo:
Charles Tournemire schreef niet lang voor zijn dood een grote verzameling Postludia, muziek bij de belangrijkste gezangen van het kerkelijk jaar, meestal als een overpeinzing. Bij dit gezang klinkt deze overpeinzing van hem zo:

De stijgende kwarten in het eerste deel verbeelden naar mijn gevoel de vraag van Maria aan Jezus: ‘waar was je dan, wist je niet dat wij zeer ongerust waren?’ Het antwoord met snellere noten vanaf het derde systeem staat voor de reactie van Jezus: ‘wist je dan niet dat ik in de tempel moest zijn?’
Ja, en dan de dood van Tournemire. We lezen op wikipedia:
Tn 1939 vond hij onder mysterieuze omstandigheden de dood in Arcachon in Aquitanië. De dood werd vastgesteld op 4 november, maar mogelijk was hij al een dag eerder overleden. Of hij verdronken was, een hartaanval had gekregen of zelfmoord had gepleegd, is nooit duidelijk geworden. Volgens de Belgische organist en componist Flor Peeters, die nauw bevriend was met Tournemire, had hij zijn dood zelf geënsceneerd. Tournemire, die sympathiseerde met de politiek-religieuze beweging “Action Française”, raakte eind jaren dertig in een steeds diepere depressie door de reële dreiging van een inval in Frankrijk door nazi-Duitsland. Met “Apocalypse de Saint Jean”, triptiek voor solisten, koor en orkest, wist hij artistiek vorm te geven aan een sterk persoonlijk en uiteindelijk wat hemzelf betreft fataal eindtijdgevoel.
Ik heb helaas geen opname kunnen vinden van deze triptiek.
Hier tot slot nog een improvisatie over het Te Deum, op het orgel van de Sainte Clothilde, een historische opname waarin Tournemire zelf speelt!
Er waren meer componisten in het begin van de twintigste eeuw die kerkmuziek schreven, denk aan Vierne, Duruflé of Messiaen. Maar misschien was er niemand bij wie die combinatie zo diep, zo intens was als bij Tournemire.