Vandaag om 6 minuten voor half elf in de avond staat de zon recht boven de evenaar. Op dat moment zijn op heel de aarde de dagen even lang als de nachten. Op het noordelijk halfrond begint dan de astronomische lente. Tot 21 juni lengen de dagen nog. Daarna worden ze weer korter.
Ik heb een astronomische scheurkalender met voor elke dag een leuk weetje. Maar ook staat er bij elke dag hoe laat de zon opkomt en hoe laat hij weer ondergaat. Het blijkt dat de dagen nu al langer zijn dan de nachten. Hoe kan dat? Het KNMI zegt: “in ons land duurt de dag waarop de lente begint ongeveer 10 minuten langer dan de nacht. Dat verschil is het gevolg van de tijdstippen van opkomst en ondergang van de zon. Deze tijdstippen hebben betrekking op de bovenrand van de zon. Bovendien is de zon door breking van stralen in de atmosfeer nog kort zichtbaar terwijl zij in werkelijkheid al onder is.” De tijden van zonsopkomst en ondergang zoals wij ze waarnemen zijn astronomisch net een beetje anders.
Tegen middernacht begint dus de lente. Maar er gebeuren meer bijzondere dingen. Morgen drie minuten voor half 7 in de avond is het exact nieuwe maan. Het begin van de lente valt dus vrijwel samen met deze nieuwe maan. Ik hou van deze toevalligheden die een soort symbolische waarde voor mij hebben: De maan gaat weer groeien en tegelijk worden de dagen langer dan de nachten: als dat geen symbool is voor een bijzonder uitbundige lente!
Twee dagen na nieuwe maan is het altijd springtij, dat is dus donderdag 23 maart. Hier bij de Lek, staat het water nu al hoog en dat zal door dat springtij nog wel weer een stuk hoger komen te staan, zeker ook gezien de voorspellingen van de toenemende wind en de regen die de komende dagen gaat vallen. Dus ook het water gaat uitbundig uitpakken!
De vogels trekken zich niets van het weer aan. Vandaag is een grijze en druilerige dag. Maar de kauwtjes, de merels, de duiven, de mezen: ze zingen dezer dagen met name bij zonsopgang en ondergang uitbundig in de tuin van de achterburen. Overdag slepen ze voortdurend takken aan. Wij mensen laten ons sterk door het weer beïnvloeden. Als het warm is voelt iedereen de lente. Dat was met name zaterdag zo. Zondag voelde het in het Megen waar wij toen waren ook nog zomers aan. Ratelende ooievaars vertelden het ons eveneens: jongens, wij gaan een néstje bouwen want de tijd is nu aangebroken, en let maar eens op: dit jaar komen er extra veel eieren!
Het speenkruid is er al enkele weken. Maar de afgelopen dagen zag ik voor het eerst ook weer ereprijs, dat prachtige zachtblauwe kruid. Een van de lentebodes. Ik ben benieuwd wat deze lente nog meer in petto heeft, ik zie er naar uit!
Op Wikipedia lezen we: De Kleine Beerze is een beek in Brabant die begint bij Duizel en die loopt langs Hoogeloon en Vessem. Vervolgens tussen Oostelbeers en Middelbeers gaat hij naar het Landgoed Baest, waar hij in de Beerze uitmondt.
We maakten een wandeling in deze streek die stond in “Er op uit” van de ANWB. Met deze wandelingen hebben we goede ervaringen. Deze tocht stond in het teken van vooral de beek “kleine Beerze”, maar ook de Landschotsche Heide was een belangrijk onderdeel. Het werd een mooie maar ook enigszins avontuurlijke wandeling, dit omdat een noodzakelijke brug over de Kleine Beerze was verdwenen zodat we noodgedwongen een behoorlijk afwijkende route gingen lopen.
De dikke groene streep op bovenstaande kaart is de route die we officieel hadden moeten lopen, beginnende bij de P in Oostelbeers. Het werd uiteindelijk de rode route. Het begin was nog hetzelfde. Eerst een stukje langs de provinciale weg van Oostelbeers richting Middelbeers, toen naar het zuiden en al snel zagen we de Kleine Beerze.
Er waren niet zo lang geleden zo te zien werkzaamheden geweest, de beek was diep uitgegraven. Men had de stroomrichting op veel plaatsen veranderd om de beek weer op een natuurlijke manier te laten meanderen.
Het wemelde er van de bosvogels, ik maakte een foto van een nog jonge koolmees.
Ondanks de werkzaamheden leek het erop dat we de route gewoon konden vervolgen. Maar dat was dus een eindje verder niet zo. Op de routekaart die ik iets hoger in dit stukje heb weergegeven had bij cijfer 1 een bruggetje moeten zijn. Dat was er niet meer. In de zomer hadden we onze schoenen en sokken uit kunnen doen, de broek kunnen opstropen en door het water kunnen waden. Dat was nu niet aan de orde. We liepen dus maar verder in de hoop een eindje verderop alsnog de beek over te kunnen steken. Het pad langs de beek liep over een breed stuk geëgaliseerd terrein, men was duidelijk van plan dit deel van de beek ook te laten meanderen. Zo liepen we langs een kaarsrechte beek door een soort woestijnlandschap. Tot we opeens niet meer verder konden. Rechts liep de Kleine Beerze, links was een sloot met daarachter een weiland, recht voor ons was er een zijbeek van de Kleine Beerze. Als we op dat punt naar links gingen leek het dat we die zijbeek konden volgen, maar waar zouden we dan in godsnaam uitkomen? Juist. Bij prikkeldraad. Prachtig strak stevig gespannen dik prikkeldraad. Optillen was niet mogelijk, naar beneden duwen ook niet. Ik besloot op mijn buik te gaan liggen en kroop er zo stukje bij beetje onderdoor. Dus moest mijn vrouw ook wel. Het leverde haar bij het weer opstaan een stevige schram in een hand op, ze was net iets te vroeg omhoog gekomen. Na een pijnlijke strijdkreet likte ze haar wonden en liepen we weer verder. Uiteindelijk kwamen we bij een weg, althans we zagen die weg. Maar we zagen vlak voor die weg een obstakel: prikkeldraad van ook nu weer uitstekende kwaliteit. Dus we moesten nogmaals op onze buik. Nu lukte deze operatie zonder verdere schrammen. We kwamen zo op een verharde en stille weg, de Heikestraat. Nu zouden we naar links kunnen gaan over die weg en dan zouden we waarschijnlijk weer bij Oostelbeers uitkomen. We zouden ook naar rechts kunnen gaan, dan bleven we in principe nog steeds parallel lopen met de Kleine Beerze, die een heel eind ten westen van ons verder stroomde. Dat laatste zou wel eens een behoorlijke omweg kunnen gaan worden. Maar terug naar Oostelbeers voelde als een nederlaag. Na enig talmen was het besluit duidelijk: naar rechts. We begonnen al wat moe te worden en hadden zin in koffie. Het was maandag. Op maandag is bijna alle horeca, zeker op het platteland, gesloten. Wat schetst onze verbazing toen we een prachtige locatie tegenkwamen waar we niet alleen koffie maar ook soep en zowaar zelfs een complete lunch konden nuttigen! Langs de weg lag “Boerderijterras de Spekdonken”. Wat was dat een mooie en prettige zaak! We zegen neer in heerlijke fauteuils en wilden er eigenlijk de rest van de middag blijven.
Zeker toen we zagen dat het was gaan regenen.. Maar al vrij snel klaarde het op en besloten we de luxe van de horecagelegenheid op te geven en ons weer in ongewisse avonturen te storten. Na een tijdje kwamen we uit in Vessem. Daar zouden we dan de Kleine Beerze eindelijk kunnen oversteken, hoopten we. Maar niet te vroeg gejuicht: de betreffende weg die een eind verder over de beek zou leiden was…. gesloten. Nee he! Er werd op borden een omleidingsroute aangegeven. Niet te geloven, dat hadden wij weer. Nog weer een verdere omleidingsroute gaan lopen, of het hele end weer terug? Mmm. Nee zeg, dat gaan we dus niet doen. Als we onder prikkeldraad kunnen kruipen moet hier ook iets op te vinden zijn. We waagden het erop en gingen de potentiële ongeluksweg op. En ja hoor: bij de Kleine Beerze aangekomen zagen we het lieflijke beekje stromen door een gapend gat in de weg. Maar tegelijk zagen we hoe het lot ons toch ook weer gunstig gezind was: parallel van de gewezen brug was er een mogelijkheid voor voetgangers en fietsers om hier toch over te kunnen steken. Het zat nu ook weer eens een keer mee.
Even verder weken we van de hoofdweg af en via Donk en Meerven kwamen we na een tijd weer op diezelfde hoofdweg uit, en iets verder bij een plek waar we oorspronkelijk ook uit hadden moeten komen. Zouden we de weg vervolgen en zo rechtdoor naar Oostelbeers lopen? Of zouden we alsnog de route, of misschien een deel van de route vervolgen? Op de kaart zag dat gebied, de Landschotsche Heide, er erg aantrekkelijk uit en we hadden nu al lang genoeg op een verharde weg gelopen. Dus we liepen naar links, de landweg op en bevonden ons zo weer op de route van de ANWB. Onze benen wilden eigenlijk terug naar de auto maar het was er prachtig! We waren blij dat we toch nog een stukje Heide meepikten. Wel besloten we een eindje verder om een flink stuk af te snijden. Naar rechts, richting uitkijktoren. Dat was een mooi modern stalen ding, als je er boven op stond had je echt een fantastisch uitzicht. En het was tegelijk een heerlijk rustpunt.
Daarna kozen we voor de kortste weg terug naar de P in Oostelbeers. In het nabijgelegen Oirschot evalueerden we in een gezellige kroeg onze dag, en ook de route. De omweg die we hadden gemaakt had zijn charme. En prikkeldraad vind ik stiekem leuk. Het pad langs de kaarsrechte beek was misschien niet zo aantrekkelijk, maar het was er doodstil. In geen velden of wegen was er iemand te bekennen geweest. En die rust vind je op niet zo veel plaatsen meer. Het was dus helemaal niet erg, onze omweg. Tegelijk zagen we hoe de Kleine Beerze een prachtig nieuw stukje natuur gaat opleveren als de werkzaamheden klaar zijn. En ook willen we de Landschotsche Heide met zijn meertjes nog een keer uitgebreider bezoeken. Dus over enkele jaren komen we hier zeker nog eens terug!
Bijna vier jaar geleden schreef ik een stukje over zwarte gaten. Dat naar aanleiding van het laatste boek dat Stephen Hawking schreef. Gisteren stond er in de krant een artikel over Thomas Hertog, professor in Leuven. Hij was het die als een soort coauteur kan worden beschouwd van dat laatste boek van Hawking. Hij had gedurende de laatste jaren van het leven van Hawking intensief contact met hem. Hoe zag dat contact er uit? Thomas Hertog sprak in de aanwezigheid van Hawking over de nieuwste ideeën. Intussen lette hij scherp op de reacties van Stephen Hawking. Ze waren intussen zo intiem met elkaar geworden dat Thomas aan de oogleden van Stephen kon zien of hij het er mee eens was, of juist niet. En op goede dagen kon Stephen via de stemcomputer zelf nog wat zeggen. Dat ging steeds moeizamer, soms duurde het uren voor hij enkele zinnen had kunnen formuleren. Maar hij merkte dat Stephen Hawking hem volkomen vertrouwde en hem zijn fiat gaf om op de ingeslagen weg door te gaan. Hij zei: werk dit allemaal uit en schrijf een boek.
Dat boek is nu uit: “Het ontstaan van de tijd”. De kern van het verhaal is dat je het heelal niet van buiten af moet proberen te begrijpen, maar van binnen uit. Hoe het heelal er nu uitziet is puur toeval, er is geen dwingende weg naar het heden toe. Zoals het ook puur toeval is dat er mensen zijn en die mensen op dit moment een bepaalde vorm van intelligentie hebben ontwikkeld. Wel kunnen we terug redeneren. Door bepaalde, meest toevallige, gebeurtenissen zijn er dingen gebeurd. En met terugwerkende kracht kun je dan enigszins zien hoe alles gelopen is. Zoals in de vroege kosmos een ontmoeting van twee deeltjes opeens een van de talloze mogelijke ontwikkelingen van het heelal uitsluit. Onze werkelijkheid is zo een gevolg van zijn geschiedenis. Het heelal is een co-creatie van talloze toevallige gebeurtenissen. Je kunt het alleen maar vanaf jezelf bekijken. Zo veronderstelt het multiversum dat ons heelal er een van de vele is, een van de bubbels in de soep van de talrijke heelallen. Waarom is er leven? Als er maar genoeg heelallen zijn zal er ook toevallig een heelal zijn ontstaan waar leven aanwezig is, zo redeneerden de meeste geleerden de laatste decennia. Hawking en inmiddels ook Hertog geloven daar niet in. Het verklaart niets over hoe ons heelal er uit zou moeten zien. Het doet geen toetsbare voorspellingen. Volgens Hawking is het begrip multiversum de ultieme verschijningsvorm van het godsperspectief. En daar gelooft hij niet meer in.
Wat is het dan wel? Het heelal is ontstaan vanuit een beginpunt met allerlei vertakkingen, en dat zijn vertakkingen vanuit de lens van de kwantumfysica. Er is zoiets als superpositie: deeltjes die je waarneemt kunnen tegelijk op meerdere locaties zijn en op elkaar reageren. Een belangrijk onderzoeksgebied is het onderzoek naar het begrip tijd. Tijd is misschien een illusie. Ook dat komt in het nieuwe boek naar voren. ‘Ik heb al ideeën hoe we dit kunnen gaan onderzoeken’, zegt Thomas Hertog. ‘En samen met mijn onderzoeksgroep ga ik daar de komende tijd mee aan de slag.’
Ik probeer er over na te denken. Fascinerende filosofische vraagstukken komen er naar voren. We weten nog steeds niet wat zwaartekracht eigenlijk is, maar we weten al helemaal niet wat tijd is. Tijd is net als zwaartekracht volkomen vanzelfsprekend, maar beide begrippen zijn tegelijk buitengewoon raadselachtig. De relativiteit van tijd is al aangetoond, theoretisch zou je naar het verleden kunnen reizen, ook al is dat verleden dan misschien slechts enkele seconden eerder. In de kwantumfysica kunnen deeltjes op zeer grote afstand met elkaar communiceren, maar kunnen zij het verleden ook beïnvloeden? En ontstaat er dan een nieuwe werkelijkheid? Ik ben benieuwd naar de vervolgonderzoeken. En naar het boek dat net is verschenen!
Maximin was een bisschop uit de vierde eeuw. Hij ontdekte de crypte waar Maria Magdalena begraven zou zijn. Volgens een legende zou Maria Magdalena er op uitgetrokken zijn om mensen tot het Christendom te bekeren. In de Provence ging ze wonen in een grot, van daaruit deed ze haar zendingswerk en leefde ze in alle soberheid. Niet alleen Maria Magdalena naar ook bisschop Maximin is heilig verklaard en naar hem is de stad St. Maximin la Sainte Baume genoemd.
Deze stad bevindt zich in een vlakte met wijngaarden, begrensd door het massief van Sainte-Baume, de bergen van Aurélien en de berg Sainte-Victoire. De stad bestond al in de Romeinse tijd maar kreeg haar bekendheid doordat hier dus Maria Magdalena begraven zou zijn. Haar graf raakte in de middeleeuwen in de vergetelheid totdat de overblijfselen in 1280 terug werden gevonden in een crypte uit de 4e eeuw. Karel II van Anjou, graaf van de Provence en neef van Saint-Louis, koning van Frankrijk gaf opdracht tot de bouw van een basiliek.
De stad Saint Maximin werd vanaf toen een centrum van bedevaart. De basiliek staat er nog en is het grootste gotische gebouw in Zuid-Frankrijk. De reliekschrijn met de schedel van St. Maria Magdalena kan nog steeds worden vereerd in de crypte van de basiliek.
Vlak voor de Franse revolutie besloten de dominicanen, die de basiliek beheerden als onderdeel van hun klooster, om een nieuw groot orgel te laten bouwen. Dit orgel kreeg maar liefst vier manualen. Het verhaal wil dat toen de revolutionairen naar de basiliek kwamen om het meubilair inclusief het orgel te vernietigen, de organist van die tijd, de heer Forcade, het revolutionaire lied “Marseillaise” speelde voor de revolutionaire autoriteiten. Het redde het nog gloednieuwe orgel van de sloop. De Dominicanen werden echter verdreven en de plaats verloor enige tijd zijn belang door de secularisatie van de Franse republiek. Omdat het nu “gewoon weer een orgel” was in een klein plattelandsdorpje in de 19e eeuw, bleef het gelukkig in zijn oorspronkelijke staat bewaard, het werd niet gemoderniseerd. Zo is dit orgel een van de weinige grote Franse instrumenten waarin het originele materiaal van orgelbouwer Jean Esprit Isnard in zijn geheel bewaard is gebleven: 2960 pijpen, behalve dan de basoctaven van de bourdons die bij de laatste reconstructie in 1986-1991 door M. Yves Chabourdin zijn vervangen door metalen bourdonpijpen. De originele opdracht is nog bewaard gebleven. We lezen daar bijvoorbeeld dat de toetsen van ebbenhout moeten worden gemaakt, maar de toetsen met mollen en kruizen van ivoor. Zo zien we dus dat de “witte toetsen” juist zwart zijn en de zwarte toetsen “wit”. Het is nu een van de weinige Franse barokorgels die er nog is, en misschien is het ook wel het mooiste.
Van dit orgel bestaat er een Hauptwerkversie. Ik bezit alleen de gratis demoversie. Mijn kleinzoon wil af en toe op een ander orgel spelen en koos gisteren voor deze demoversie van het orgel van St. Maximin. Hij hoorde in dit barokorgel naar zijn zeggen een prachtige renaissanceklank en begon te improviseren. Ik heb er een stukje van opgenomen.
Ik ben in het verleden enkele keren in de Provence geweest, maar nooit in St. Maximin la Sainte Beaume. Als ik er nog eens in de buurt ben zal ik zeker deze basiliek bezoeken. Zo klinkt het orgel in het echt in de kerk. Het valt me op dat bij enkele registers sommige tonen erg ontstemd zijn. Je hoort een barokstuk boordevol wollige versieringen. Maar zeker bij de latere delen klinken enkele registers heel mooi.
Weer zo’n mooie lucht, enkele dagen geleden kon je in Nederland zelfs het noorderlicht zien! Ik stond aan de dijk te kijken naar de hemel en ook maakte ik foto’s met mijn camera. Er kwam een man langs met een grote hond. -‘Weet jij misschien wat voor sterren die twee sterren daar zijn?’ Hij wees naar Venus en Jupiter. Ik legde het uit en vertelde wie van de twee Venus en wie Jupiter was. En dat ze vanaf overmorgen andersom stonden. Hij keek me stomverbaasd aan. -‘Hoe kan dat?’ Zo gaf ik in een vogelvlucht wat basiskennis over de planeten. Dat Venus dichtbij de zon staat en we zien hem in zijn draaiing om de zon soms de ene kant uitgaan, soms de andere kant. Vanaf juni gaat hij weer richting zon. Ik zag aan de man dat dit zijn verstand te boven ging, -‘Weet je misschien ook wat voor planeet daar staat?’ We moesten een stukje terug lopen en hij wees naar Sirius. -‘Dat is geen planeet, maar een ster. Het is vanuit de aarde gezien de meest heldere ster die er is.’ -‘Maar die schittert zo sterk, hoe komt dat dan?’ Oef, hoe zeg je dat in het kort. -‘Met deze camera kan ik inzoomen op planeten of op de maan. En dan worden ze echt groter. Je ziet dan dus als het ware niet een puntje maar een cirkel, die cirkel is het oppervlak van die planeet. Maar sterren staan zo ver weg dat je die altijd alleen maar als puntjes kunt zien. Zoomen maakt niets uit. En als het licht van dat puntje in de atmosfeer van de aarde komt gaat het door de turbulentie van de atmosfeer trillen en lijkt het dus te schitteren. Het komt dus én doordat sterren geen oppervlak hebben vanuit de aarde gezien, én door de turbulentie van de aardatmosfeer.’ De hond werd onrustig en ik kreeg het intussen behoorlijk koud. -‘Fijne avond nog!’
Wat zag ik zo allemaal op de dijk voor mijn huis. Deze avond is er een conjunctie tussen de maan en Mars. Dat is niet zo bijzonder, want elke maand is er op een zekere dag een dergelijke conjunctie. De maan immers draait in een maand tijd om de aarde heen en omdat alle planeten en ook onze maan in hetzelfde banensegment bewegen komt de maan alle planeten elke maand wel een keer tegen. Dat is dan alleen maar visueel natuurlijk, vanuit de aarde gezien. In het echt zijn de afstanden vanuit de aarde naar al die hemel-objecten totaal verschillend. Tegelijk zag ik vanavond nog een conjunctie, die tussen Jupiter en Venus. Deze conjunctie tussen Venus en Jupiter zul je gemiddeld ongeveer eens per jaar kunnen zien, soms duurt het wat langer, soms korter, een enkele keer zijn er zelfs twee conjuncties na elkaar als Venus in zijn baan weer de andere kant op lijkt te gaan. Maar nu staan ze dan heel dicht bij elkaar, morgen zelfs nog iets dichterbij. De conjunctie maan-mars is dan alweer voorbij. Dus vanavond is het beste moment om ze allebei te kunnen bekijken.
Een foto maken van de conjunctie van Mars en de Maan is nog niet zo eenvoudig. De maan is al weer meer dan half vol en geeft veel licht, waardoor de directe omgeving niet zo heel goed is te zien. Daarom maakte ik een foto waarbij de lens 8 seconden open stond. Dan zie je opeens heel veel sterren rond de maan. Rechts van de maan, de meeste heldere “ster” die je daar ziet, dat is de planeet Mars. Zijn kenmerkende ietwat roodachtige kleur zie je op deze foto niet, waarschijnlijk door het maanlicht.
En zo ziet de maan er deze avond van dichtbij uit. Vergelijk hem maar eens met de foto die ik eergisteren van de maan maakte: nu zijn er alweer andere kraters te zien.
Van de conjunctie van Venus en Jupiter laat ik twee foto’s zien. Jupiter staat nog steeds boven Venus. De tweede foto zoom ik in, dat kan dus zoals je ziet met een planeet. Niet dat je dan echt details te zien krijgt trouwens. Venus wordt omgeven door een zeer dichte atmosfeer waardoor je het oppervlak nooit te zien krijgt. Jupiter is een gasreus, je kunt soms wel stormen in die gaswolken onderscheiden. Met een telescoop kan dat heel goed.
Ook de vier grote manen van Jupiter waren met de telelens weer goed te zien. Boven Jupiter stond vanavond Callisto, er onder IO, Ganymedes en Europa. Nu een keer niet in een rechte lijn.
Zo dadelijk werp ik nog een blik op het noorden, om het noorderlicht te zien. De kans is erg klein. Venus en Jupiter zijn nu (het is 10 voor 10) alweer onder de horizon verdwenen. Morgen is de echte conjunctie!
Afgelopen nacht en waarschijnlijk ook de komende nachten zal het helder zijn. De maan is alweer groeiende, over een week is het volle maan. Dat maakt dat het steeds lastiger wordt om de sterrenhemel te bestuderen. Het wordt ’s nachts te licht. Maar ik kon nu toch nog enkele foto’s maken.
In het ONO staat de Grote beer. Vandaar uit kun je in het noorden de Poolster makkelijk vinden: trek vanuit het uiteinden van de steel van het steelpannetje een lijn naar links en de eerste de beste ster die helder is en daar ongeveer staat is de Poolster. Op onderstaande foto zie je als je weet hoe je moet kijken vervolgens ook goed het kleine steelpannetje oftewel de kleine beer. Je ziet dat je van deze zeven sterren vooral het einde van de steel (de poolster) en de twee uiterste sterren van het kleine steelpannetje goed kunt zien. Ook zijn de kleurverschillen goed zichtbaar. De sterren die iets meer geelachtig zijn dat zijn “rode reuzen”, grote sterren die aan het einde van hun levensfase zijn.
Deze avonden zie je bijna recht boven je Mars en dan richting de zuidelijke horizon zie je nog veel meer sterren. Op onderstaand plaatje zie je grofweg aan de linkerkant sterren van het sterrenbeeld Tweelingen, met links de twee voornaamste vertegenwoordigers van dat sterrenbeeld: Castor en Pollux. Mars staat in het sterrenbeeld Stier, met onder zich de voornaamste ster van dat beeld, Aldebaran. Helemaal beneden zie je de bovenste twee sterren van het sterrenbeeld Orion: Betelgeuze en Bellatrix. Rechts van Mars zie je het Zevengesternte, oftewel de Pleiaden. Ik heb de afbeelding twee keer hieronder gezet, de tweede keer met de namen van Mars en de best zichtbare sterren erbij. Mars, Aldebaran en Betelgeuze zien er een beetje rood-geel-achtig uit, het verschil is ook op de foto’s te zien.
Venus en Jupiter zijn op weg naar een conjunctie, a.s. woensdag, dus nu nog drie dagen en dan staan ze heel dicht bij elkaar vanuit de aarde gezien. Jupiter staat nu nog boven Venus, vanaf donderdag is het andersom. Venus weerspiegelt ook mooi in het water van een poldersloot op de tweede foto.
Bij de foto die ik van de maan maakte zie je een aantal kraters, de meest opvallende is de zogenaamde Theophilus krater met een diameter van 110 kilometer. Morgen zie je weer andere kraters, want dan is er weer een nieuw stukje waar de zon het reliëf goed van laat zien. Door zo elke avond te kijken gedurende een maand tijd kon indertijd Galileo Galilei een prachtige reliëf-maquette maken van de maan. Elke dag tekende hij er een stuk bij en hij rekende uit hoe hoog en diep alles moest zijn door te kijken naar de schaduwen.
Daniel Roth is van de meest vooraanstaande organisten van deze tijd. Hij is onlangs terug getreden als titulair organist van de Saint Sulpice in Parijs, een prestigieuze plek. 9 maart 2015 overleed zijn vrouw. En slechts 6 dagen later was er in de Saint Sulpice een herdenkingsconcert waarbij hij de sonate over Psalm 94 van Julius Reubke speelde. Ik vind het ongelooflijk hoe je zo kort na de dood van je vrouw zo’n concert kunt geven. Het intrigeert me waarom hij dit stuk gekozen heeft. Dus duik ik in de achtergrond van het stuk maar ook in die van de componist Julius Reubke.
Julius Reubke is niet meer dan 24 jaar oud geworden en hij schreef in zijn korte leven maar weinig stukken. Eigenlijk worden slechts 2 stukken veel gespeeld: zijn pianosonate en zijn orgelsonate. Hij is geboren 23 maart 1834 in Hausneindorf (Harz), en overleden op 3 juni 1858 in Pillnitz. In het noordelijke Harz-voorland, aan de benedenloop van de Selke, kort voor de samenvloeiing met de Bode, ligt de kleine landelijke gemeenschap van Hausneindorf. Hier was de orgelbouwwerkplaats van Julius Reubke’s vader, Adolph Reubke (1805-1875).
Woning van de familie Reubke in Hausneindorf. Tekening op krijtpapier door Emil Reubke 1863.
Hij was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de romantische orgelbouw in Saksen-Anhalt, vooral tussen de Harz en Maagdenburg. Naast zijn baan als orgel- en pianobouwer werd er in zijn huis veel gemusiceerd. Zelf speelde hij orgel en piano, organisten gingen het gezellige huis van de Reubkes in en uit en er werden muziekrecitals gegeven. Zijn vier zonen groeiden op in dit muzikale milieu. Emil Reubke (1836-1884) leerde cello spelen en nam de werkplaats over van zijn vader (1872-1884). Hij had een uitgesproken dubbeltalent als innovatief orgelbouwer en tegelijk was hij een gepassioneerde organist, die geroemd werd om zijn improvisatiekunst. Karl Reubke (1840-1860) werd ook orgelbouwer en werkte in het atelier van zijn vader. Hij overleed vroeg. Otto Reubke (1842-1913) wijdde zich aan de muziek en kreeg een gedegen opleiding, onder meer bij de organist van de kathedraal van Magdeburg, August Gottfried Ritter. Ook kreeg hij les aan het Stern Conservatorium in Berlijn en bij Franz Liszt, voor wie hij “een van de meest vooraanstaande orgelspelers” was. Als organist, pianist en componist was hij vooral uitvoerend kunstenaar, leidde hij verschillende koorverenigingen, was hij hoogleraar in Halle/Saale waar hij lezingen gaf. Hij publiceerde de werken van zijn broer Julius. Maar deze Julius had de grootste muzikale talenten van de vier broers.
Julius dankte zijn muzikale basisopleiding aan de organist en pedagoog Hermann Bönicke (1821-1879), die in Quedlinburg woonde. Gedurende deze tijd schreef hij zijn jeugdige orgelwerk, een klein trio voor twee manualen en pedaal in Es majeur. Op 17-jarige leeftijd ging hij naar Berlijn en studeerde piano bij Theodor Kullak (1818-1882) en theorie en compositie bij de belangrijke muziektheoreticus Adolf Bernhard Marx (1795-1866) aan het Stern Conservatorium. Tijdens zijn verblijf daar (tot 1856) was er een openbaar concert van deze instelling, waarin hij voor het eerst optrad met een eigen ouverture. Er wordt aangenomen dat zijn Mazurka in E majeur en het Scherzo in D-mineur ook in Berlijn werden gecomponeerd. In 1856 ging Julius Reubke, waarschijnlijk door bemiddeling van Hans von Bülow (1830-1894) en Alexander Winterberg (1834-1914), met wie hij tijdens zijn verblijf in Berlijn contact had, als leerling van Franz Liszt naar Weimar en studeerde daar bij hem piano en compositie. In de intellectuele omgeving van de Liszt-kring schreef hij zijn twee grote werken, die hem beroemd zouden maken, de grootschalige pianosonate in B mineur en de lange monothematische orgelsonate in C mineur “De 94e Psalm”.
Een sollicitatie voor de functie van organist aan de Johanniskirche in Maagdenburg mislukte. In december 1857 verhuisde hij van Weimar naar Dresden in de hoop dat daar kansen voor zijn verdere muzikale carrière zouden ontstaan. Nadat toenemende symptomen van duizeligheid merkbaar werden, ging hij eind mei 1858 naar het kuuroord Pillnitz om herstel te zoeken. Hier overleed hij op 25 juni 1858 op 24-jarige leeftijd en werd begraven in de kerk Maria am Wasser in Pillnitz-Hosterwitz. Zijn graf bestaat niet meer, maar in 2015 werd door de Gesellschaft für Orgelfreunde een gedenkplaat aan de kerk bevestigd.
Dat allemaal over het leven van deze Duitse componist. Waarom koos Daniel Roth voor de sonate “Psalm 94”? Hij zelf is geboren in Mulhouse in de Elzas in 1942. In die tijd hoorde de Elzas bij Duitsland. Ook veel namen van mensen uit die streek (loop maar eens over een kerkhof) zijn Duits. Zo dus ook de naam “Roth”. Hij zal waarschijnlijk ook tweetalig zijn opgevoed en kon zo ook makkelijk als docent in Frankfurt aan het conservatorium werken, iets wat hij jaren gedaan heeft. Waarom hij op dat emotionele moment voor de Duitse componist Reubke koos is dan ook iets makkelijker te verklaren. Maar ik denk dat hij het stuk vooral koos vanwege de enorme dramatiek en lading dat het kent. Het is hoogromantisch en soms zelfs bijna atonaal. En niet te vergeten: het stuk is gebaseerd op teksten uit Psalm 94.
Deze orgelsonate werd een sleutelwerk van de Duitse orgelromantiek. Reubke zelf bracht het in première op 17-06-1857 op het Ladegast-orgel in Merseburg, dat twee jaar eerder was ingehuldigd, als onderdeel van een kathedraalconcert. Het werk werd baanbrekend voor de orgelliteratuur tot Max Reger. Het stuk kent een onafhankelijke rol toe aan het pedaal en gaat in tonaal opzicht zeer ver. Ook in het gebruik van geavanceerde registratietechniek toont hij zijn vertrouwdheid met de technische vernieuwingen in de orgelbouw van zijn tijd.
Psalm 94 gaat feitelijk over Gods wraak en vergelding. Een voorspel op de oordeelsdag dus, waarin alle onrecht volledig zal worden gewroken. Wie niet met God verzoend is zal dan merken wat deze Psalm in het laatste vers aankondigt: “De Heer, onze God, zal hen verdelgen.” Maar zij die goed en rechtvaardig waren hebben dan niets te vrezen. Het stuk heeft geen aparte delen gevolgd door pauzes, maar alleen al door de tempo wijzigingen kun je er vier delen van maken. Nog meer kun je dat doen in de wetenschap dat hij elk deel op andere verzen van psalm 94 baseerde.
Sonate “Psalm 94” Het eerste deel van het muziekstuk is gebaseerd op de eerste twee regels van de 23 verzen van deze psalm: 1. “O Heer God, aan wie de wraak toekom, laat U zien.” 2. “Verhef uzelf, gij rechter van de aarde; geef weerspannige mensen hun vergelding.” Deze tekst wordt zeer dramatisch uitgebeeld. Het deel heeft als tempo aanduiding “grave”. ernstig. Het thema dat hier neergezet wordt blijft het hele stuk aanwezig en zal ook de basis vormen van het fugathema in deel 4. Hier de eerste anderhalve minuut van dit deel:
Het tweede deel, met als tempo aanduiding “Larghetto – Allegro con fuoco” is gebaseerd op drie losse verzen: 3. “Heer, hoe lang zullen de goddelozen zegevieren? 6. Ze doden de weduwe en de vreemdeling, en vermoorden de wezen.” 7. “Toch zeggen ze: de Heer zal het niet zien, noch zal de God van Jakob er acht op slaan.” Er gebeuren slechte dingen en de daders denken vrijuit te kunnen gaan. Maar het allegro con fuoco verwijst al naar het laatste oordeel waarin de furie van de niets ontziende wraak van de heer te horen is die wel degelijk ziet en hoort wat de slechte mensen doen. Een fragment van het allegro con fuoco:
Het derde deel heeft de aanduiding Adagio en is gebaseerd op 2 losse verzen: 17. “Tenzij de Heer mijn hulp was geweest, had mijn ziel bijna in stilte gewoond.” 19. “In de veelheid van mijn gedachten in mij, verheugen uw troost mijn ziel.” Dit deel is ingetogen. “Alleen omdat ik weet dat de Heer mij niet vergeet kan ik verder. Anders zou ik compleet in eenzaamheid sterven.” Daniel Roth haalde uit deze verzen waarschijnlijk zijn troost. Een fragment van dit deel:
Het vierde en laatste deel met het tempo Allegro – Allego assai is gebaseerd op de verzen 22. “Maar de Heer is mijn verdediging en mijn God is de rots van mijn toevlucht.” en 23 “En Hij zal hun eigen ongerechtigheid over hen brengen, en zal hen uitroeien in hun eigen goddeloosheid; ja, de Heer, onze God, zal ze uitroeien.” Het laatste oordeel slaat nu echt toe en het stuk eindigt bijzonder gepassioneerd en heftig. Toen mijn kleinzoon Gijs dit stuk een jaar geleden, hij was 8 jaar, voor het eerst gehoord had vond hij het zo heftig dat hij er bang van werd. Hij vindt het nog steeds erg heftig maar kan er steeds beter naar luisteren. Ik heb hem nu ook uitgelegd waar het stuk over gaat. Ik laat het slot horen hoe Daniel Roth het speelde zes dagen na de dood van zijn vrouw. Als je de opname op youtube zoekt begint deze met een aantal foto’s waarop zijn vrouw is te zien. Het is duidelijk dat het concert in alle haast is georganiseerd. Daniel Roth roept voortdurend cijfers tijdens het spelen om zijn registranten aan te geven waar hij is, Ook zingt hij zelf af en toe mee, wat doet denken aan hoe de pianist Glenn Gould dat indertijd ook deed. Maar de passie spat er vanaf!
Dan nu enkele complete uitvoeringen. Dame Gillian Weir speelt de sonate op het Aeolian-Skinner Orgel van de “First Church of Christ, Scientist” in Boston, Massachusetts. Het aardige van deze uitvoering is dat je het ook kunt volgen met de partituur erbij en organisten kunnen dan gelijk zien hoe de registraties zijn opgebouwd door Julius Reubke. Het slot is minder heftig dan hoe Daniel Roth het speelt.
Een mooie uitvoering is ook die van Sebastian Küchler-Blessing in de Dom van Keulen. Hij speelt op het Querhaus orgel (het hoofdorgel van het Noordelijk Transept) gebouwd door Klais Orgelbau Bonn. Dit orgel is volledig elektrisch en kan geprogrammeerd worden zodat je geen registranten nodig hebt.
Julius Reubke was voor mij een jaar geleden een grote ontdekking. Het is ongelooflijk dat hij pas 22 jaar oud was toen hij zijn orgelsonate schreef. Het stuk heeft zoals gezegd een enorme lading en je kunt, als je tenminste een geweldige techniek hebt, enorm veel er in leggen, het stuk spelen vormt een echte emotionele uitlaatklep. Dus het is vooral ook daarom een logische keuze van Daniel Roth om het te spelen vlak na de dood van zijn vrouw. Julius Reubke heeft niet lang voor zijn eigen dood de dag des oordeels gezien, in de tekst van psalm 94, en hij laat hem horen in deze muziek.
De afgelopen week zijn we opgeschrikt door een zeer grote aardbeving in Turkije en Syrië. Met desastreuze gevolgen. We weten dat aardbevingen ontstaan doordat aardplaten tegen elkaar botsen. Maar deze bevingen, hoe vervelend ook, leveren ons ook wetenschappelijk inzicht. De aarde wordt op veel fronten bedreigd. Een van die bedreigingen is het mogelijk afnemen van het aardmagnetisch veld. Wetenschappers weten er nog lang niet alles van, wel dat dit veld van wezenlijk belang is voor de bescherming van de aarde.
De aarde heeft een sterk magnetisch veld, daardoor zijn er bijvoorbeeld polen. Wat nu de noordpool is was ooit de zuidpool: de polen kunnen omkeren. En het aardmagnetisch veld kan van sterkte veranderen. Hoe komt dat? In een artikel in de Volkskrant van 11 februari wordt een tipje van de sluier opgelicht.
Magnetische materialen zijn met name ijzer, nikkel en kobalt. De magnetische eigenschap wordt veroorzaakt doordat de atomen van deze elementen twee elektronen met een parallelle spin hebben. Een spin is een draaiing om zijn eigen as. Het aardmagnetisch veld is het magnetisch veld dat de aarde omringt. Dit veld ontstaat doordat een vloeibaar mengsel van gesmolten ijzer en nikkel in de buitenkern van de aarde, om de binnenkern heen beweegt, die bestaat uit een vast mengsel van eveneens ijzer en nikkel. Deze beweging is het gevolg van de draaiing van de aarde om zijn as.
Volgens Chinese geofysici lijkt de binnenkern de afgelopen jaren langzamer te zijn gaan draaien. Ging hij eerst iets sneller rond dan de rest van de aarde, nu lijkt hij gelijke tred te houden, om binnenkort mogelijk juist wat langzamer te gaan, schrijven ze in vakblad Nature Geoscience. Dat is niet alles: de onderzoekers menen een cyclus te ontwaren, waarin de draaiing van de binnenkern in de loop van zo’n zeventig jaar telkens versnelt en weer afremt. Door de schokgolven van aardbevingen of van ondergrondse kernproeven te bestuderen werden deze afwijkingen ontdekt.
Hoe het nou zit met het gedraai in de kern van de aarde is een langslepende kwestie, volgens Arwen Deuss, hoogleraar seismologie aan de Universiteit Utrecht. Maar het begrijpen hiervan is heel belangrijk. Het aardmagneetveld rijkt tot diep in de ruimte reikt en vormt een schild rond de aarde tegen schadelijke zonnestraling. Dit elektromagnetische veld is ook een van de krachten die de metalen binnenkern van de aarde een duwtje geven en zo zijn draaiing beïnvloeden. Bekend is dat er veranderingen kunnen optreden in de sterkte van het aardmagneetveld, die waarschijnlijk ontstaan door wervelwindvormige stromingen in de vloeibare buitenkern. Soms kan hij zelfs helemaal omklappen. Wanneer gebeurt dat? Soms zitten er tienduizenden jaren tussen omkeringen van de magnetische polen, soms miljoenen. Hoe dit komt en wat de gevolgen aan het oppervlak zouden zijn, is onduidelijk. In de jaren negentig kwam al uit studies naar voren dat de binnenkern sneller lijkt te draaien dan de rest van de planeet, zegt Arwen Deuss. Die bevinding stuitte eerst op ongeloof. ‘Er waren mensen die zeiden: dat is waarschijnlijk verzonnen, er moet met de data zijn gerommeld. Maar vijftien jaar geleden heb ik er zelf met een promovendus naar gekeken en wij zagen het ook. Dat er sprake zou zijn van cycli, waarbij de binnenkern afwisselend versnelt en vertraagt, is een boeiend idee. Opvallend genoeg komen de tijdsduren namelijk mooi overeen met minuscule veranderingen in de snelheid waarmee de aarde als geheel om zijn as draait en variaties in de sterkte van het aardmagneetveld.’ We lijken dus ook door deze Chinese studies weer een stapje dichter bij het begrijpen van veel aardmagnetische veranderingen en de mogelijke consequenties daarvan te komen.
Wij zijn bang voor de dood. Wij mensen zijn dat meer dan vrijwel alle andere levende wezens denk ik. Veel natuurvolken kijken niet met angst naar de dood. Wel met respect. Ze doden een dier en danken zijn ziel voor het vlees dat het ons schenkt. Zo doen ze dat ook als ze een boom omhakken omdat ze hout nodig hebben. Ze doden en hakken niet meer als nodig. En blijven eerbied hebben voor al die zielen, de zielen van plant en dier. Ook houden ze contact met de ziel van hun eigen overledenen. Die is er nog.
Wat een groot contrast met hoe de mensen in het westen naar hun omgeving kijken. Een varken levert vlees maar we zullen het zelf niet slachten. Dat is zielig. Maar we kunnen misschien ons eiwit ook ergens anders vandaan halen, want als anderen zo’n beest slachten, het blijft toch best wel zielig eigenlijk. We kunnen sprinkhanen “telen” en opeten. Dat is niet zielig want sprinkhanen hebben vast geen ziel of bewustzijn, ze voelen niks denken we. Zo kunnen we ook massaal allerlei gewassen telen, uit de grond trekken en vervolgens opeten. Maar is een plant iets anders dan een dier? Ik denk van niet. Het is allemaal onderdeel van het leven. Het gaat om respect. Niet meer eten als dat je nodig hebt. Niks verspillen. Er is geen wezenlijk onderscheid tussen een plant en een dier.
Ik zag jaren geleden een reportage van een thuisslager. Hij slachtte nog op de ouderwetse manier, de dieren werden bij hem afgeleverd. Het zag er gezellig uit, hij woonde in een boerderij-achtig huisje met een schuur erbij, in een klein dorp. Het gezin bestond uit man en vrouw en naar ik me denk te herinneren drie kinderen van de basisschool leeftijd. Er werden een varken en een aantal biggetjes gebracht. De slager, ook zijn kinderen, hielden de schuurdeur open en parmantig hobbelden de dieren naar binnen. De slager keek er met vakman ogen naar en zag de mogelijkheden wat hij met de dieren kon doen. Van de biggetjes kon hij heerlijke boerenmetworst maken. Hij keek er bijna zo naar zoals een tijger zijn lippen aflikt bij het zien van een kudde antilopen. Aan de kinderen werd gevraagd wat zij er van vonden. “Nee, dat is niet zielig, echt niet.” Het kwam er zo oprecht uit. Ik begon er met andere ogen dan voorheen naar te kijken.
Mijn moeder wilde er als kind niet bij zijn als bij hen thuis een varken werd geslacht. Ik heb het ook nog meegemaakt. Elk jaar in de herfst werd er een varken geslacht, op het erf door een thuisslager. De weken erna werd er veel bloedworst en balkenbrij gegeten. Mijn moeder bleef binnenshuis. Zij kon ook geen mug dood slaan. Zij genoot van alles wat leefde, plant en dier.
Yuval Noah Harari vertelt in zijn boek “Homo Deus” op pagina 103: “Theïstische religies als het bijbelse Christendom rechtvaardigden de landbouweconomie door middel van nieuwe kosmologische mythen. Animistische religies hadden het universum altijd afgeschilderd als één grote Chinese opera met een eindeloze cast van kleurrijke acteurs. Olifanten en eikenbomen, krokodillen en rivieren, bergen en kikkers, geesten en feeën, engelen en demonen- ze hadden allemaal een rol in de kosmische opera. Theïstische religies herschreven het script en veranderden het universum in een somber Ibsendrama met maar twee hoofdrolspelers: de mens en God. De engelen en demonen hadden de overgang op de een of andere manier nog overleefd en werden de boodschappers en de dienaren van de grote goden. Maar de rest van de animistische cast – alle dieren, planten en andere natuurverschijnselen – werden gedegradeerd tot zwijgende decorstukken.” Op pagina 106: “Andere religies, met name het jaïnisme, het boeddhisme en het hindoeïsme, tonen nog empathie voor dieren. Ze benadrukken de band tussen mensen en de rest van het ecosysteem en hun voornaamste ethische gebod is dat er geen levende wezens gedood mogen worden. Het bijbelse gebod ’Gij zult niet doden’ gold alleen voor mensen, maar het oude Indiase principe van abimsa (geweldloosheid) gaat op voor alle wezens met een bewustzijn.” Op pagina 107: “In de afgelopen jaren zijn de jagers-verzamelaars van het Zuid-Indiase Nayaka-volk zich gaan bezig houden met agrarische praktijken als het hoeden van vee, het fokken van kippen en het telen van thee. Het is geen toeval dat ze ook een andere kijk hebben gekregen op dieren en dat ze compleet anders aan kijken tegen gedomesticeerde dieren en geteelde planten als tegen wilde dieren en wilde organismen. In de Nayaka-taal wordt een levend wezen met een unieke persoonlijkheid mansan genoemd. De Nayaka vertelden de antropoloog Danny Naveh dat alle olifanten mansan zijn. Wij leven in een woud, zij leven in een woud, wij zijn allemaal mansan, net als beren, herten en tijgers. En koeien? Koeien zijn anders Die moet je overal naar toe leiden. En kippen? Kippen zijn niets. Die zijn niet mansan. En de bomen in het woud? Ja, die leven zo lang. En theeplanten? O, die plant ik om de theeblaadjes te verkopen, zodat ik in de winkel kan kopen wat ik nodig heb. Nee, die zijn niet mansan.”
Bij theïstische culturen werden dieren en planten steeds meer bezittingen, simpele eigendommen. En al snel werd een deel van de mensen ook gedegradeerd tot een ding, tot slaaf. Er ontstond een strikte hiërarchie. Rond het jaar duizend was het nog doodgewoon dat bisschoppen slaven kochten en verkochten. En nog steeds wordt een deel van de mensheid als niet veel meer dan een slaaf behandeld.
Ik heb ooit een documentaire gezien die ging over een Afrikaans volk, helaas weet ik niet meer om welk volk het ging. De leden van dat volk konden het zich niet voorstellen dat wij niet in een leven na de dood geloofden. Het was voor hun een net zo vanzelfsprekende realiteit als het eten van een kop soep. De stamleden hadden niet alleen een soort contact met elkaar zoals wij dat kennen, maar ze konden ook door in trance te geraken in contact komen met stamleden op afstand en ook met overleden stamleden. Het was doodnormaal. ‘Hebben jullie dat niet? Kennen jullie dat niet?’ Ze waren oprecht verbaasd. Dit alles was geen fake, maar levensecht. Ik geloofde het. Zoals ook mijn moeder contact had met haar vader, en zelfs met onze hond toen die dood was. Ze vertrouwde het mij toe. ‘Hebt u dat wel eens tegen anderen gezegd’, vroeg ik haar? ‘Nee’, antwoordde ze me, ‘ze geloven me toch niet.’ Als er één mens slim, nuchter, maar ook doodeerlijk was dan was het mijn moeder wel. Ik geloofde haar. Rationeel omdat ik haar kende, maar ook puur intuïtief.
Waarom is er leven? Wat is leven? Wat was er voor het leven? Geen wetenschapper kan het vertellen. Ze weten alleen dat het leven ophoudt en dat er geen andere vorm van leven is als dat wat wij kennen. Natuurlijk kan ook het besef van een leven na de dood troost bieden. De onsterfelijkheidswens komt dan weer dichtbij. Maar de juiste spirituele reiziger zal daar niet mee bezig zijn. Die is met het hier en nu bezig. Hoe kan hij daar een positieve rol in spelen. Mijn vader was een en al goedheid. Hij geloofde niet in een leven na de dood. Maar hij was ook niet bang voor de dood. Hij is voor mij nog steeds een spiritueel voorbeeld. Hij was net als mijn moeder sober, verspilde niets. Bij het kopen van groenten zorgde mijn moeder ervoor dat alles in de loop van de week werd opgegeten, er werd nooit iets weggegooid. Ook restjes, daar werd bijvoorbeeld soep van gemaakt. Vlees werd er maar heel weinig gegeten. Het was te duur. Maar op zondag was er altijd een stukje vlees.
Jager verzamelaar zijn, dat is in Nederland niet mogelijk. Dus zoek je naar een acceptabele middenweg. Dat betekent voedsel kopen dat zo veel mogelijk biologisch is geteeld. Maar vooral ook: sober zijn, niet te veel kopen en niets weg gooien. Je kunt zo creatief omgaan met al het voedsel. Alles is altijd nog wel ergens bruikbaar voor. En in sommige seizoenen ben ik ook graag een beetje een jager verzamelaar. Dat vind ik een leuke rol: bramen, bosbessen, paardenbloemen of waterkers plukken, heerlijk! En wat maakt het de salades of de soep extra lekker. Met al dat biologische fruit maak je jams en vlaaien, lekkerder dan welke je waar dan ook kunt kopen. Maar voor de broodnodige eiwitten, en omdat het ook erg lekker is, eten we graag af en toe een lekker stukje vis of vlees. Tegelijk begrijp ik dat iedereen daar net als ik zijn eigen weg in zoekt.
Venus en Jupiter, ze waren de afgelopen avonden niet te missen. Venus stond na zonsondergang laag in het Zuidwesten, een stuk hoger zag je Jupiter. Ze “groeien” steeds verder naar elkaar toe. Jupiter staat elke avond een stukje lager, Venus elke avond een stukje hoger. 2 maart staan ze heel dicht bij elkaar: ze staan dan in conjunctie. Daarna zal Jupiter langzaamaan onder de horizon verdwijnen om een hele tijd later in de vroege ochtend weer tevoorschijn te komen. Venus blijft tot begin juni nog stijgen en gaat dan heel snel terug naar de horizon om na ook weer enkele maanden (eind augustus) een tijd lang eveneens ochtendster te worden. Maar dat is wat er nog komen gaat.
Gisteravond kwart over zeven in Schoonhoven. De enorm heldere bol heel laag, dat is Venus. Veel hoger zie je Jupiter.
Het was afgelopen week voor het eerst sinds lang weer zo helder dat er nog veel meer aan de hemel viel te zien. Bij Jupiter kon je met een telelens ook wolkenpartijen en natuurlijk de Galileïsche manen zien. Op de eerste foto Jupiter met zijn wolken. Gisteren waren dat boven Jupiter Ganymedes en Io, er onder zag je Callisto. De maan Europa was niet te zien, hij had zich achter Jupiter verstopt. Helemaal rechts op de foto zie je een ster van het sterrenbeeld Vissen. Realiseer je dat dit met een telelens is opgenomen. De manen staan heel dicht bij Jupiter en ook die ster uit het sterrenbeeld vissen staat met het blote oog gezien heel dicht bij Jupiter.
Enkele dagen ervoor was het volle maan. De tweede foto is enkele uren later genomen toen het al helemaal donker was.
Mars staat deze dagen in de avond heel hoog in de lucht. Het is een kwestie van recht omhoog kijken en Mars is een beetje roodachtig: niet te missen. Ik maakte een foto met Mars, rechts van Mars zie je vaag de Pleïaden, er onder zie je de reuzenster Aldebaran en links onder zie je het sterrenbeeld Orion. Dwars door Orion zie je een vliegtuigstreep, van rechts naar links vloog daar net een vliegtuig, het vliegtuig staat op de foto, links als een soort ster. Het sterrenbeeld Orion staat ook op de onderste foto, tussen een paar bomen door. Het vliegtuig zie je daar dan niet meer, de streep nog wel. Die is intussen al wat langer geworden.
Toen ik geboren werd stonden Venus en Jupiter ook in conjunctie. Dat was toen aan de ochtendhemel, met ook de maan er vlakbij. Nog een verschil: de exacte conjunctie vond indertijd 9 dagen eerder plaats. Venus en Jupiter namen dus alweer afscheid. Maar nu begroeten ze elkaar. Ze geven elkaar binnenkort een hand.
Er waren vandaag allerlei problemen met orgels. Allereerst werd er een gloednieuw transeptorgel in het transept van de kerk geplaatst. Dat ging goed. Zou je denken.. Achter het transept was een deur en als die open ging (na WC-bezoek) dan stortte het transeptorgel vrijwel in mekaar. De restaurateur heeft het ding zeker vier keer opnieuw moeten opbouwen maar hij bleef er doodkalm onder.
Dan werd er ook nog eens een nieuw manuaal geplaatst aan het hoofdorgel. Eigenlijk was daar niet echt plaats voor, want die plaats ging ten koste van de geluidvoorziening en van de plek waar je de partituur kon neerzetten. Maar desondanks werd de klus geklaard door de orgelbouwer. Ai! Het werkte opeens niet meer, maar liefst twee oude manualen weigerden dienst… De technicus die gelukkig nog aanwezig was had er aardig wat werk aan. Gijs Meeuws kon voorzichtig uitproberen of het nu dan eindelijk echt goed werkte. Hij rommelde wat als een volleerd organist met enkele stukken van Vierne en Widor.
Oké, goed gekeurd. Er kon dus een concert gegeven worden ter gelegenheid van de her-ingebruikname van dit Simons orgel. Gijs stelde een programma samen en nodigde publiek uit.
En natuurlijk moest er ook een cameraman zijn om alles op te nemen, in dit geval een cameravrouw. – “Die camera is loeizwaar!” zei ze na afloop. Maar de opname was gelukt!
Iedereen en met name de vaste organist van deze kerk was heel blij. Eigenlijk de hele dag al. De vorige dagen was hij ziek geweest en hij was vandaag niet meer misselijk. Zingend liep hij door de kerk en bleef lachen ondanks al die instortingen en andere problemen met orgels om hem heen. Nee hoor, niet zeuren, de wereld lachte hem weer helemaal toe! Er was immers een nieuw transeptorgel en ook nog eens een vierde manuaal op het hoofdorgel!
In het Rijksmuseum van Amsterdam zijn meer dan honderd afbeeldingen te vinden waarop de “Visitatie” is afgebeeld. De visitatie wordt beschreven in het evangelie van Lucas: Maria bezoekt haar nicht Elisabeth en vertelt haar dat ze zwanger is. De tekst die ze dan spreekt is de tekst zoals die gebruikt wordt bij gezangen met de naam “Magnificat”. Dat is het eerste woord van de betreffende tekst uit dat evangelie.
Deze afbeelding van de visitatie vind ik heel mooi, het is een kleine gravure van Johannes Wierix, gemaakt in 1573. Elisabeth is al een tijdje zwanger, en daar komt Maria aangelopen: : ‘Ik ben óók zwanger!’ De plek waar het zich afspeelt, Hollandse huisjes, brengt het verhaal heel dichtbij. Je ziet het zó voor je.
We waren in het Rijksmuseum en bezochten daar de afdeling Gouden eeuw en de afdeling Middeleeuwen-Renaissance. En ’s avonds gingen we naar het Concertgebouw waar een mooi concert was door Cappella Amsterdam en het Nederlands Kamerorkest met werk van Bach, Brahms en Caroline Shaw. Het laatste onderdeel van het concert was een uitvoering van het Magnificat van Bach.
De tekst van het Magnificat kun je in drie delen splitsen. Maria bezoekt Elisabeth en zegt: “Mijn ziel prijst en looft de Heer. Mijn hart juicht om God, mijn redder. Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares: alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen. Ja grote dingen heeft de machtige voor mij gedaan, heilig is zijn naam.”
Na deze persoonlijke ontboezeming gaat Maria verder met een uiteenzetting over wat voor een iemand die Heer is: “Barmhartig is hij, van geslacht op geslacht, voor al wie hem vereert. Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen. Heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien. Wie honger heeft overlaadt hij met gaven, maar rijken stuurt hij weg met lege handen.”
Hierna spreekt Maria over haar afkomst en toekomst: “Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar, zoals hij aan onze voorouders heeft beloofd. Hij herinnert zich zijn barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid. Eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest zoals het was in den beginne en nu en altijd, tot in de eeuwen der eeuwen, amen.”
Het middendeel, daar gaat het feitelijk om: wie is die heer! Bach wordt bijna furieus als hij Maria laat zeggen: “Heersers stoot hij van de troon!” Ik kon er niets aan doen maar toen ik het die avond hoorde dacht ik: ‘Heersers die stoot hij van de troon? dat mag hij nú onmiddellijk doen wat mij betreft, ik ken zo’n heerser…’ Dit deel wordt gezongen door een tenor, het is een bijzonder virtuoze aria met veel razend snelle noten. Ja, als je furieus bent spuug je bijna vuur maar moet je wel uitkijken dat je je niet verslikt, wat deze tenor af en toe een beetje dreigt te doen…. Er zijn meer solisten in het stuk, een aantal zangers van het koor zong telkens de solistenrol. Dat van de troon stoten, nederig maken is een bekend gegeven, niet alleen in het Magnificat. We zien het ook bij de tekst “Laudate Pueri” van Psalm 112. Maar vooral dus ook in het “Magnificat”. De beroemde Mariavespers van Monteverdi eindigen ook met een “Magnificat”. Monteverdi geeft aan dezelfde woorden een iets andere lading. Ik vond het leuk om beide interpretaties van deze tekst na elkaar te plaatsen.
De tekst van het Magnificat wordt bij Bach in 12 stukken verdeeld, waarbij elk deel een andere opzet heeft. In deel 7 zingt het koor, in deel 8 een tenor. Je hoort in deel 7 en 8 deze tekst:
-7 Fecit potentiam in brachio suo dispersit superbos mente cordis sui. Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen. -8 Deposuit potentes de sede et exaltavit humiles Heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien.
Zo klonk het bij Bach zoals wij het gisteren hoorden door Cappella Amsterdam. Bij 7 is opvallend hoe het laatste stukje, “zij die zich verheven wanen”, nog eens apart wordt gezet en met een sterke negatieve lading, langzamer, wordt uitgewerkt. Bij 8 hoor je het geweld en de almacht en de woede in de snelle noten van de tenor, maar ook in de dalende lijn het van de troon stoten van de mensen van aanzien en in de stijgende lijn het verheffen van de armen.
En zo klinkt deze tekst bij Monteverdi in een uitvoering van het Monteverdi Choir o.l.v. John Eliot Gardiner. We horen hier hoe de tekst als een cantus firmus in lange noten achtereenvolgens door een countertenor (deel 7) en een tenor (deel 8) wordt gezongen. Deel 7 is fel en vrij snel met drie strijkers die een tegenmelodie maken. Bij 8 hoor je hoe het tempo een stuk langzamer is. Twee felle cornetten klinken daar in een canon bij de zin waar “heersers van hun toon worden gestoten”. Na een korte fermate hoor je even later twee violen hetzelfde doen bij “wie gering zijn geeft hij aanzien”. Het koper symboliseert de machtige arm die heersers van de troon stoten en de strijkers staan voor de arme sloebers die juist een treedje omhoog mogen klimmen. Wellicht zit er in de echo-canon van de twee cornetten en daarna violen ook nog een symbolische betekenis. De echo zou het verschil kunnen suggereren tussen zij die hoog in aanzien staan en zij die laag in aanzien staan.
Magnificat anima mea Dominum. Mijn ziel verheerlijkt de Heer. Zowel Bach als Monteverdi beelden het prachtig uit. En de tekst blijft actueel. Vooral ook dat éne zinnetje: “Deposuit potentes de sede!” Hij stoot heersers van hun troon!
The mysticism of Sound and Music Hazrat Inayat Khan
In mijn boekenkast staan enkele boeken die een relatie hebben met het soefisme. Bovenstaand boek is er daar een van. Jaren geleden heb ik het boek gelezen en me erin verdiept, en door een podcast waar een vriendin me op wees was ik er opeens opnieuw mee bezig. De podcast is gebaseerd op bovenstaand boek van Inayat Khan.
Michael Harrison wordt in die podcast geïnterviewd en hij vertelt over zijn muzikale ervaringen in relatie met het boek van Inayat Khan. Boeiend, maar voor mij heb ik in deze podcast van bijna een uur eigenlijk niet echt iets nieuws gehoord. Je wordt wel weer opnieuw gedwongen om over dingen na te denken. Enkele onderwerpen die hij aanraakt zijn de verschillende soorten muzikale stemming, grofweg vooral de “zuivere stemming” en de “getempereerde stemming”. Michael Harrison denkt dat we als we terug zouden gaan naar een zuivere stemming, zoals die in veel culturen zoals in India wordt gebruikt, we de vibraties kunnen voelen die muziek maakt met de kosmos. Een ander onderwerp is de absolute stemming: A=440 HZ zoals meestal wordt gehanteerd. Hij pleit voor andere stemmingen, zoals A=444.2 HZ, maar ook zou het goed zijn als je ter plekke zou kunnen kiezen voor een optimale A, die dan dus variabel is. Het zijn interessante gedachten, maar naar mijn idee zijn ze erg gedacht vanuit een bepaalde muziek, zoals muziek op basis van de Indiase raga.
Ik ken mensen die gruwen van de getempereerde stemming, waarbij geen enkel interval zuiver is. Daarbij zijn alle intervallen “even (een heel klein beetje) vals” . In de Westerse muziek hebben we het dan over alle muziek vanaf ongeveer de muziek van Bach. Hij schreef het “Wohltemperiertes Klavier” een boek met stukken die door alle mogelijk toonsoorten gaan en gespeeld kunnen worden op een toetsinstrument dat gestemd is volgens de zogenaamde gelijkzwevende (ook wel genoemd de getempereerde) stemming. Hierbij zijn alle toonsoorten in principe even bruikbaar. Je kunt met deze stemming opeens spannende modulaties maken. Bij stemmingen die uitgaan van zuivere kwinten en tertsen kun je slechts een paar toonsoorten gebruiken, de rest is dan knettervals. Spannend moduleren kun je dan wel vergeten. Vrijwel alle muziek die er na Bach geschreven is kun je met instrumenten die op de ouderwetse manier (meestal de Middentoonsstemming) gestemd zijn eigenlijk niet meer spelen. Maar hoe goddelijk is nu juist muziek van Bach, Beethoven of zelfs Webern! Minstens net zo goddelijk als de zuiver gestemde muziek van Hildegard von Bingen. In de kern is het gebruik wel of niet van de getempereerde stemming voor mij geen issue. Het moet gaan om goede muziek, en die muziek moet vooral echt zijn en je raken. En voor de meeste Westerse muziek is de getempereerde stemming noodzakelijk. Het is feitelijk een geweldige uitvinding geweest die de klassieke muziek enorm heeft weten te verrijken. Ik denk dat de kosmos onvolmaakt is. De kosmos heeft net ook die onvolmaakte afwijkingen die er ook in de muziek zijn. Ik zou willen zeggen: God zorgt ervoor dat er beweging blijft. Beweging en groei zijn onderdeel van een schijnbaar eeuwige cyclus. Als alles volmaakt zou zijn zou er stilstand ontstaan. Alleen maar reine kwinten is oersaai. God laat de wereld moduleren.
En hoe zit het met de afgesproken toonhoogte? Ik heb jaren solfège onderwijs gegeven en heb toen ervaren dat een koor soms onverbiddelijk blijft zakken. Totdat ik er achter kwam dat, wanneer ik de basistoon iets verlaagde of verhoogde, de mensen vanaf dat moment makkelijk de toonhoogte vast wisten te houden. Ik denk achteraf dat dit verschijnsel bepaald werd door de ruimte waar er in gezongen werd. Er is in elke ruimte een bepaalde resonans die meer correspondeert met de trillingen van een bepaalde toonsoort. Net een half toontje lager of hoger maakt dan opeens heel veel uit. En waarschijnlijk zou je soms zelfs bewust een kwarttoon lager of hoger moeten gaan zingen. Maar als je niet zingt maar met muziekinstrumenten speelt lukt dat vaak niet. Dan kun je feitelijk beter een andere ruimte opzoeken die beter bij de gekozen toonsoort past.
Het mystieke van geluid en muziek is iets wat me al veel langer bezig houdt en waar ik ook af en toe al een artikel over heb geschreven. Hieronder een opsomming van de belangrijkste van die artikelen, maar in veel andere artikelen gaat het er in de kern eigenlijk ook over. Zelfs de titel van mijn blog: “de kwintencirkel” is afgeleid van mijn overtuiging hoe muziek is ingebed in het leven, in de aarde, in alles waar we mee te maken hebben. Muziek is een soort ingang naar de meest wezenlijke dingen die er zijn. Mijn kennis van muziek en ook van muziektheorie, mijn belangstelling voor kunst maar ook voor astronomie: dat alles samen maakt dat ik waarnemingen heb kunnen beschrijven in onderstaande artikelen die muzikale ervaringen in een wat bredere context proberen te plaatsen. Maar uiteindelijk gaat het om de ervaring: zelf muziek maken maar ook naar muziek luisteren, daarin zo volledig mogelijk opgaan, dat maakt dat je een soort contact krijgt met de meest wezenlijke dingen van het leven. Tik dus bijvoorbeeld ook eens “Bach” in het zoekvenster rechts boven in mijn blog en je krijgt een lijst van mijn artikelen over een bepaald stuk van Bach. Bach begrijpen en ervaren is zo goddelijk….
Klaviertoetsen vragen: speel op mij! Dat gevoel ken ik: thuis hadden we vroeger een eenvoudig keyboard waar ik mezelf op had leren spelen. Toen zagen we in het gemeentemuseum van Roermond in een volkomen lege zaal een vleugel. De toetsen van dat instrument hadden een onweerstaanbare aantrekkingskracht. Mijn ouders hielden me niet tegen: ik kroop achter het instrument, beroerde eerst nog voorzichtig de toetsen maar al snel begon ik te spelen: Waw! Ik zei tegen mijn vader en moeder: – ‘Als ik zo iets thuis zou hebben dan zou ik Beethoven kunnen spelen!’ Een half jaar later kreeg ons gezin met Sinterklaas een tweedehands piano en zo kon ik me inderdaad Beethoven leren spelen. Toen ik na een tijd ook les kreeg moest ik wel alles weer afleren want mijn techniek, vooral mijn vingerzetting, was totaal verkeerd…
Gijs wordt nog steeds door toetsen aangetrokken. Zoals een spinetje in de bezoekmolen van Kinderdijk. We liepen verder en opeens konden we hem niet meer vinden. O ja. Natuurlijk. We liepen terug naar de molen en inderdaad: hij zat er nog steeds te spelen. Iets dergelijks gebeurde ook een keer in de Doelen. Ik moest naar de WC, de drie kindjes liepen mee. -‘Kunnen jullie hier even wachten? Ik ben er zo weer.’ -‘Okee opa.’ Maar even later stonden er nog maar twee kindjes. Waar was die jongen? Nergens te bekennen! Even nadenken. De Doelen in Rotterdam is een erg groot gebouw met veel verdiepingen en zalen. Hij zou toch niet al naar buiten zijn gelopen? Zijn jongste zusje begon te huilen. Waar was hij uiteindelijk? Hij zat achter het Doelen-orgel, moederziel alleen in de grote zaal… Een zaalwachter moest hem er achter vandaan plukken..
Nu mocht het dan eindelijk: piano’s op stations worden er neergezet om door reizigers bespeeld te worden. Gijs was met papa met de trein naar Utrecht geweest, en ja: in station Gouda stond een piano!
Als er bij hem thuis gemusiceerd wordt doet hij de ene keer “de techniek”, maar een andere keer pakt hij de melodica. En bij opa en oma speelt hij als iedereen muziek maakt meestal op de piano. De stijl maakt hem niet uit. Hij geniet van het nieuwjaarsconcert van de Wiener Philharmoniker en probeert vervolgens ook een Weense wals te spelen. Of hij speelt Mozart op de piano. Of hij improviseert. Maar er is meer. Zijn orgeldocent laat hem kennis maken met Gregoriaans. -‘Ik vind het eigenlijk best wel mooie muziek.’ Maar ook geeft hij hem inspiratie om een hymne als basis van een improvisatie te gebruiken.
En dan heb je natuurlijk ook nog Michael Jackson. Daar weet hij net zoveel van als van het heelal. Michael Jackson leeft voor hem nog steeds, hij is als Sinterklaas. En zoals je het heelal kunt uitbreiden met gefantaseerde exo-planeten, zo kun je samen met je zusje in de Meeuwsen villa met een zwembad wonen. Het blijkt dat Michael Jackson in 1997 bij zijn History Tour Calico aandeed. Volgens zijn zusje heette die plek Calico. -‘Calico?’ -‘Ja hoor, Calico. Ligt in Zuid-Europa’ wist Gijs. Dansen, piano spelen, orgel spelen, keyboard spelen, zingen en heel veel fantaseren. De laatste tijd ook weer van alles tekenen. Alles gaat door en na elkaar. En natuurlijk wordt er ook nog even een nieuw Hauptwerkorgel (het Sauer orgel van Frankfurt a/d Oder) uitgeprobeerd met een stukje Widor en een eigen improvisatie.
Zonder muziek is de wereld erg saai en leeg. En een instrument met toetsen blijft favoriet. Via toetsen kun je een heel rijke wereld aanboren. Elke dag weer.
Bij podium klassiek was er bij de uitzending van 22 januari 2023 een onderdeel waar een stuk voor viool en piano van de Oekraïnse componist Valentin Silvestrov werd uitgevoerd, een wiegenlied. Valentin Silvestrov had zich al jarenlang openlijk anti-Poetin uitgesproken. Na de inval van Rusland in Oekraïne in 2022 is hij op 84 jarige leeftijd gevlucht. Hij stak te voet de grens over en kwam uiteindelijk na enige omzwervingen in Berlijn terecht waar hij inmiddels woont. Bijzonder was dat Boris Fedorov de pianopartij vertolkte. Boris Fedorov, ook uit Oekraïne, is eveneens zijn land ontvlucht en woont nu net als zijn dochter Anna Federova in Nederland.
Ik kende Valentin Silvestrov niet en heb een aantal dingen over hem opgezocht. Op wikipedia lezen we:
Sylvestrov is geboren toen Oekraïne zeer armoedig was. Zijn eerste opleiding was tot bouwkundig ingenieur. Na drie jaar muzieklessen gevolgd te hebben aan de avondschool in Kiev, stopte hij met bouwkunde en ging studeren aan het conservatorium van Kiev. Hij kreeg daar compositieles van Borys Ljatosjynsky. Al tijdens zijn opleiding schreef hij een groot aantal composities. Door die werken werd al snel duidelijk dat hij geheel zijn eigen weg zou gaan. Hij componeerde in allerlei stijlen: serialisme, post-seriële muziek, aleatorische muziek, pointillisme. Dit werd door de sovjet-autoriteiten als avant-garde beschouwd. Door zijn stijlgebruik werd Sylvestrov niet toegelaten tot de Bond van Sovjetcomponisten, hetgeen direct inhield dat zijn werken niet (openbaar) werden uitgevoerd. Het was Tichon Chrennikov die de scepter zwaaide, dezelfde man die Dmitri Sjostakovitsj jarenlang dwarszat. In 1995 was de lucht zo geklaard dat er een album met zijn muziek uitkwam. Waardering vanuit het buitenland bleek uit een prijs van de Koesevitski Stichting voor zijn 3e symfonie. Ook de Nederlandse stichting Gaudeamus gaf hem een prijs voor zijn werk Hymnen. Om in zijn levensonderhoud te voorzien, ging Sylvestrov eerst les geven, vanaf 1970 begon hij op freelancebasis te componeren.
Kenmerkend vanaf vrijwel het begin van zijn carriëre is de enorme intimiteit van zijn stukken. Soms moeten complete werken, soms hele passages pianissimo worden gespeeld. Het eerste strijkkwartet uit 1974 staat in een vrije modale stijl en toont ook al de hierboven beschreven kenmerken. Je hoort een fragment uit dit kwartet, gespeeld door het Lysenko string quartett, en daarna hoor je nog het slot van datzelfde strijkkwartet. Ik heb hierbij associaties met werk uit de vrije atonale periode van Anton Webern. Het stuk eindigt bijna onhoorbaar…
Het Matangi strijkkwartet wilde hem in 2017 uitnodigen om het “Unheard festival” bij te wonen. Maar dat was nog niet zo gemakkelijk. ‘Silvestrov neemt nooit de telefoon op en heeft ook geen e-mail. Uiteindelijk legden we via een heel ingewikkelde constructie contact met zijn dochter. Toen hij hier was, verliep het contact ook via zijn dochter.’ Torrico: ‘Hij communiceert met muziek. Het liefst gaat hij achter een piano zitten. Hij kan ook geen Duits of Engels. Hij communiceert in gebrom.‘
Een fragment van symfonie nr. 7 uit 2003.
In 2006-2007 componeerde Silvestrov voor koor, in nauwe samenwerking met de dirigente Mykola Hobdich van het kamerkoor van Kiev. Er werd een CD opgenomen ( Sacred Works – Mykola Hobdych (Conductor) – Kiev Chamber Choir – 028947633167 – ECM 4763316) en deze tekst staat als toelichting bij de CD:
“Een muziek die tegelijk oeroud en futuristisch is, een muziek die uit het niets komt en tot het niets terugkeert, een muziek die zichzelf voedt en daarbij in zichzelf sterft, een muziek die even vluchtig is als de geest die haar schiep, een muziek zo simpel als een zandkorrel en zo complex als het universum. Dit zijn slechts enkele pogingen om de muziek te beschrijven van Valentin Silvestrov, een Oekraïense componist geboren in 1937. Een componist die de avant-garde de rug toekeerde en zijn leven wijdde aan het zoeken naar schoonheid in de kunst. Zijn symfonieën getuigen daarvan zeker door momenten van diepe schoonheid te bereiken door Silvestrovs unieke harmonische manipulaties. De sacrale a capella-koorwerken op deze cd tonen opnieuw deze unieke en mysterieuze harmonische progressie waarin de muziek zich voortbeweegt, steeds licht verschuivend en soms bijna opgeschort in de tijd, totdat ze zich uiteindelijk oplost en terugkeert naar haar punt van oorsprong. Er is een gevoel van het oude Byzantijnse christendom dat de hier gevonden liturgische gezangen en psalmen doordringt, een mystieke reis terug in de tijd, maar ook een gevoel van spirituele onvruchtbaarheid dat zo typerend is voor vandaag. Binnen deze tegenstelling ligt de verborgen schoonheid van de muziek. Het probeert ons geen nieuwe waarden of ideeën op te dringen, maar bestaat stilletjes en eenvoudigweg door ons heen. Silvestrovs muziek is als rook opgevangen door een zonnestraal in een donkere kamer. Het zweeft moeiteloos omhoog, krult constant op zichzelf en gaat door vele transfiguraties totdat het gewoon weer niets wordt. Het Kiev Chamber Choir is simpelweg onovertroffen in muziek als deze en in deze opname worden hun tonale kwaliteiten uitvergroot door de diepe en heldere nagalm van de Cathedral of the Ascension in het Hoge Klooster van Kiev. De combinatie van ruimtelijke oneindigheid en harmonische boventonen creëert een geluid dat niet van deze wereld is.”
Zelf zegt hij nog over die tijd: het was de niet-aflatende aanmoediging van Mykola Hobdych (dirigent van het kamerkoor van Kiev) die me motiveerde om me dieper in de koorwereld te verdiepen en oude Russische litanieën te bestuderen. “Mykola bracht me massa’s muziek met liturgieën van andere componisten, en in een daarvan vond ik de volledige teksten van de goddelijke liturgie van de heilige Johannes Chrysostomos. Over het algemene beeld had ik nog geen besluit genomen, maar de eerste litanie die ik las gaf me ter plekke een eerste impuls. Ik raakte het aan en de tekst begon in mij te resoneren.” Binnen een paar weken was de cyclus van “Liturgische gezangen” voltooid. Hoewel liturgische elementen uit de orthodoxe kerk de ruggengraat vormen van deze werken, is de muziek niet bedoeld om te worden gebruikt in rituele contexten. De emotionele benadering kenmerkt zich daarentegen door subjectieve lyriek. Ik beschouw mijn koormuziek als in wezen pianistisch, waarbij de pianotoetsen worden vervangen door zangstemmen: “Het is situationeel zingen zonder enige richtingaanwijzing”, zei hij tegen Mykola Hobdych.
Toen zijn vrouw enkele jaren geleden overleed was hij geheel van slag. Na een tijd hoorde hij muziek en die zette hij op papier. Hij noemt het stuk “The Messenger”. Anna Federova speelt het bijzonder intieme stuk op piano. Wat hij ook elders zei is hier sterk hoorbaar: ik schrijf muziek op die er altijd al was. Het lijkt wel of de eeuwige muziek van Mozart opnieuw klinkt.
Gisteren hoorden we dus een wiegenlied gespeeld door Daniel Rowland en Boris Fedorov. Ik vind het prachtig, maar realiseer me dat het zoals veel van zijn stukken uiterst breekbaar is en valt of staat bij een goede uitvoering. De uitvoerenden moeten het helemaal doorleven vanuit het puntje van hun stoel. De intentie is belangrijker dan de noten. Maar wat een expressie hoorden we, vooral ook in de pizzicato noten op het einde…
Gijs wilde alles weten over kerktoonladders. -‘En hoe heet het als je op de B begint?’ -‘Dat is lokrisch. En die toonladder is erg instabiel, hij wordt eigenlijk niet gebruikt.’ Ik liet het hem horen, en speelde een korte improvisatie die duidelijk maakte waarom deze toonladder zo instabiel is. We liepen door de kerk. -‘Gerben, als je op C begint dan heet het Ionisch. Dat is hetzelfde als majeur.’ -‘Klopt.’ In zijn orgelboek stond “Victimae Paschali Laudes”. Dat is het eerste lied uit het vijfde deel van zijn orgelmethode waar hij net aan begonnen is. Hij moet nu voor de volgende week gaan improviseren, rechts speelt hij dan de Gregoriaanse hymne, links klinkt er een orgelpunt en daarboven klinken akkoorden uit die dorische toonladder waar de hymne in is geschreven. En hij mag nog een heel ander soort improvisatie maken. De basis van die improvisatie is slechts de eerste regel van de hymne. Maar nu mag hij alle mogelijke akkoorden verzinnen en er helemaal mee los gaan. Gijs heeft al besloten om er een Frans-romantische sound aan te gaan geven. In 1972 zong ik mee met het Normandische paasspel uit omstreeks 1200. Daar komt deze hymne ook in voor. Leuk om dat fragment hier te laten zien. Je ziet dan trouwens ook enkele van mijn toenmalige medestudenten. Ze zingen over het offer van het Paaslam.
Lof voor het offer van Pasen, geofferd voor de Christenen. Het Lam heeft de schapen verlost. Christus, de onschuldige, heeft zondaars met zijn Vader verzoend. Een prachtige strijd werd gevoerd, een strijd tussen leven en dood: De gedode prins, regeert nu levend. Zeg het ons, Maria Magdalena, wat zag je onderweg? Ik zag het graf van de levende Christus, en ik zag de glorie van de Verrezene: Engelen waren er bij, Ik zag het wikkeldoek en Zijn kleren. De verrezen Christus is mijn hoop: Hij zal vóór de zijnen naar Galilea gaan.
Maar eerder op de dag was er nog geen sprake van een paaslam. Gijs speelde nog even het laatste lied uit deel 4.
Daarna gingen we naar de les. Voor de ingang stond hij op wacht: waar blijft Gerben toch?
Met Sinterklaas kreeg hij mijn oude telefoon zonder simkaart en de wifi had ik uitgezet. Hij kan dus niet op internet, maar dat maakt juist dat je er erg veel leuke en creatieve dingen mee kunt doen. Foto’s en films maken en enigszins bewerken of alleen geluidopnamen maken met de spraakrecorder. We hebben afgesproken dat deze telefoon voorlopig bij ons blijft liggen, zodat hij niet kwijt raakt. Ik wist al dat hij de laatste dagen (hij was een beetje ziek en mocht bij ons zijn) met zijn telefoon bezig was geweest. Hij bleek zo’n 20 opnamen te hebben gemaakt waarbij hij iets doet met liedjes van Michael Jackson. Soms zingt hij dan een liedje a capella, zonder begeleiding. Maar hij heeft ook ontdekt dat er opnamen van de begeleiding staan op Youtube. Die draait hij op TV af, gaat er bij liggen, zet de spraakrecorder aan en zingt zelf mee. En op ons keyboard maakt hij zijn eigen begeleidingen die hij dan ook weer opneemt. Hij kent trouwens al die Engelse teksten van buiten! Hier onder drie van zijn opnamen van de laatste twee dagen:
Black or white
Heal the world
Blood on the dancefloor
De teksten van Michael Jackson zijn soms behoorlijk bloedig. Maar ook hij wil de wereld redden: “Heal the world.” Michael Jackson is de nieuwe Christus die geofferd is voor het heil van ons allen. Ik ben benieuwd naar de improvisaties van Gijs. Het paaslam leeft nu nog steeds, en dat al 2000 jaar.
Het is dit jaar 150 jaar geleden dat de componist Max Reger is geboren. Max Reger schreef voor alle mogelijke bezettingen, maar hij is het meest bekend bij organisten. Het César Franck-jaar wordt voor de liefhebbers van orgelmuziek dit jaar opgevolgd door een Max Reger-jaar.
Max Reger is niet oud geworden, slechts 43 jaar, en zijn manier van leven doet me denken aan dat van Mozart. Hij dronk veel, sliep slecht, vierde vaak feest met vrienden maar ondanks al die dingen schreef hij ongelooflijk veel muziek. Als je leest hoeveel werk hij in al die jaren verstouwde, maar ook hoe makkelijk hij componeerde, dan moet je alleen al daarom denken aan Mozart. Er zijn werken van hem die hij zonder enige vorm van doorstrepen of verbeteren gelijk in het net schreef. Zijn hoofd was vol muziek, hij had alles al in zijn hoofd zitten zo gauw hij ging componeren. Vlak voor zijn dood lukte dat niet meer. Hij klaagde bij een vriend dat zijn muzikale voorstellingsvermogen sterk achteruit was gegaan. Dat zal waarschijnlijk te wijten zijn geweest aan zijn overmatige alcoholgebruik.
Max Reger is geboren op 19 maart 1873 in Brand (Opper-Palts) en overleden op 11 mei 1916 in Leipzig. Het gezin verhuisde al snel naar Meiningen, een stad niet zo ver af van de geboorteplaats Brand. Max was zoon van de onderwijzer Joseph Reger en zijn vrouw Philomena Reichenberger. Allebei zijn ouders waren muzikaal en speelden instrumenten: zijn moeder speelde piano, zijn vader naast piano ook altviool en bij voorkeur speelde hij op zijn contrabas. Na met piano begonnen te zijn ging de jonge Max op elfjarige leeftijd ook orgel spelen en kreeg hij les van de voortreffelijke organist van het stadje waar hij woonde. De lessen gingen zo voorspoedig dat hij al heel snel deze man af en toe mocht vervangen bij de katholieke diensten. Op 15-jarige leeftijd woonde hij de Bayreuther Festspiele bij. Dat maakte zo’n grote indruk dat hij besloot tegen de wens van zijn vader in om muzikant te worden. Een van zijn eerste composities stuurde hij op naar Hugo Riemann, die toen les gaf in Sondershausen. Deze zag wel wat in hem en hij mocht naar het conservatorium aldaar. Toen Riemann les ging geven in Wiesbaden volgde Max zijn docent. En zijn muzikantenspel viel daar zo op dat het hem aan dat Conservatorium een baan opleverde als docent piano en orgel. Hij had dus opeens geld, maar studeerde intussen ook nog, en dat ging dus niet goed samen. Hij sloeg aan het zuipen en feesten en verbraste al zijn inkomsten, binnen de kortste keren zat hij zwaar in de schulden. Toen moest hij in militaire dienst, en dat vond hij verschrikkelijk. Hij raakte alles bij elkaar zwaar depressief en ging van lieverlee nog meer drinken. Uiteindelijk wist een zus hem terug naar zijn ouderlijk huis te halen. Hij stopte daar met drinken en ging nu vooral componeren. Maar niet gewoon, nee hij componeerde als een bezetene. Later noemde hij zijn Wiesbaden-jaren zijn “Sturm und Trankzeit”. In 1901 verhuisde hij naar München, waar hij hoopte op meer muzikale prikkels dan in de Opper-Palts. In 1902 trouwde Reger met de gescheiden protestantse Elsa von Bercken, die hij in 1893 in Wiesbaden had ontmoet, maar in München weer tegenkwam. Het protestantse huwelijk vond plaats op 7 december 1902 in Bad Boll en resulteerde in zijn katholieke excommunicatie. Zowel als componist als concertpianist was Reger ook in deze tijd weer uiterst productief. In 1905 werd hij benoemd tot Rheinbergers opvolger aan de Koninklijke Academie voor Muziek in München, maar legde een jaar later zijn functie neer vanwege onenigheid met het overwegend conservatieve onderwijzend personeel. Tijdens een concertverblijf in Karlsruhe in 1907 kreeg Reger een aanstelling als muziekdirecteur van de universiteit en tegelijk als professor aan het Koninklijk Conservatorium in Leipzig. Onder zijn leerlingen waren veel studenten die naderhand beroemd werden, zoals Erwin Schulhoff. Maar al na een jaar legde hij de functie van muziekdirecteur neer. In plaats daarvan werd hij in 1911 hofkapelmeester bij het beroemde hoforkest van Meiningen, wat al jaren een vurige wens van hem was. Hij bleef wel nog lesgeven aan het conservatorium van Leipzig. Vanaf 1906 begon hij weer opnieuw te drinken. Ook de grote werkdruk, ontstaan door het tegelijkertijd lesgeven en tussentijds toeren, eiste zijn tol. De concertreizen die hij maakte gingen zelfs tot Sint Petersburg.
Reger is naderhand vooral beroemd geworden door zijn composities voor het orgel. Al tijdens zijn verblijf in Wiesbaden, hoewel hij zelf “katholiek tot in zijn vingertoppen” was, had hij een speciale affiniteit voor protestantse koralen ontwikkeld, wat hem verbond met zijn grote rolmodel Johann Sebastian Bach. Reger herontdekte de oude barokgenres koraal, preludium, fantasie, fuga en passacaglia en ontwikkelde ze verder. Bijzonder opmerkelijk zijn de gedurfde koraalfantasieën. Zijn compositiestijl werd ook beïnvloed door zijn vriendschap met de Thomas-organist en later Thomaskantor Karl Straube in Leipzig. Via hem maakte Reger kennis met de grootste en modernste orgels van die tijd, met hun veelzijdige speelhulpmiddelen. Zijn orgelwerken vereisen vaak het gebruik van de technische mogelijkheden van deze orgels zoals bijvoorbeeld het maken van een groot dynamisch verloop. Hij heeft ook belangrijke bijdragen geleverd op het gebied van kamermuziek, zo schreef hij stukken voor strijkersolo, zang-, koor- en ook orkestmuziek.
Terwijl Regers formele bronnen in de barok liggen, staat zijn klank meer in de traditie van Brahms en Liszt. Hij waardeerde ook Richard Wagner, wiens Parsifal hem ooit had overgehaald om musicus te worden, maar verklaarde: “De Brahms-mist zal blijven – ik verkies het boven de verzengende hitte van Wagner.” Daarnaast wordt Reger ook beschouwd als de vervolmaker van de ‘chromatische polyfonie’, die ooit door zijn rolmodel Bach werd gecultiveerd. De zestienjarige Reger zou zelf hebben gezegd dat er “geen heel groot verschil” was tussen harmonie en contrapunt. Een hele reeks werken kenmerkt zich door een aanzienlijke uitbreiding van de tonaliteit (waaronder de Symfonische Fantasie en Fuga op. 57 en vooral het Vioolconcert op. 101). Veel van zijn composities worden omschreven als technisch zeer moeilijk. Hij wist de variatietechniek opnieuw op een zeer grote hoogte te brengen. De variaties in Fis mineur op een eigen thema (op. 73) en de Bach Variaties (op. 81) zijn volgens kenners alleen vergelijkbaar met de Goldberg Variaties van Bach, de Diabelli Variations van Beethoven of de Paganini Variations van Brahms. Hij componeerde voor zijn vriend Beckmann “Introduction, Passacaglia en Fuga in e mineur op. 127”, voor bij de inhuldiging van het grootste orgel ter wereld van dat moment, het orgel in de Centennial Hall in Wroclaw.
Reger had in de componistenwereld veel vijanden. Ook zijn voormalige compositieleraar Hugo Riemann formuleerde toen zijn student was vertrokken een vernietigend oordeel over Regers werk. Hij vond dat zijn stukken veel te moeilijk en modern waren. Om een beetje een idee te krijgen van vooral zijn chromatische nieuwlichterij, waardoor hij door tijdgenoten werd verguisd, kun je luisteren naar bijvoorbeeld zijn cellosonate uit 1903. Hij was toen dertig jaar oud. Ik begrijp waarom hij werd verguisd. Het stuk is nog wel tonaal, je kunt het van A tot Z van akkoordsymbolen voorzien, maar ritmisch is het erg ingewikkeld en de akkoordopeenvolgingen zijn voor de luisteraar nauwelijks te volgen, zo snel verandert alles. Ook thematisch is er weinig houvast. Reger laat je in dergelijke composities op alle mogelijke manieren “zweven.” Kleine stukjes kun je er uit lichten en die pakken je, maar het is zo kortstondig…
De vijftienjarige Sergej Prokofjev zat in het publiek toen Reger in 1906 in Sint-Petersburg zijn Serenade in G majeur (op. 95) dirigeerde. Prokofjev zei jaren later dat hij gefascineerd was door het werk. Stravinsky vond zijn muziek net zo weerzinwekkend als het optreden van de componist zelf. (Reger zwaaide nogal met zijn armen als dirigent…) Reger had daarentegen wel een grote invloed op leden van de Tweede Weense School, zoals op Schönberg. Dat begrijp ik volkomen. Ook Schönberg geeft je weinig houvast. Daarbij is zijn muziek ook nog eens erg vet gezet en complex van textuur en structuur. Ik heb het idee dat ik de meeste werken van Schönberg echter na enkele keren horen begrijp en me mee kan laten voeren. Eigenlijk is dat met veel werken die Reger in het begin van de twintigste eeuw schreef veel moeilijker. Toch werden vanaf 1920, dus pas na zijn dood, veel van zijn werken regelmatig gespeeld. Paul Hindemith zei in een interview met Reger-biograaf Helmut Wirth: “Max Reger was de laatste reus in de muziek. Ik kan niet zonder hem denken.”
In 1914 was Reger al een keer ingestort, hij kon slechts moeizaam in een trein worden geholpen en werd toen naar Meiningen gebracht. In een sanatorium probeerde hij weer bij te komen. Daarna verhuisde hij naar Jena, een veel rustiger stad. Begin 1916 voelde hij zijn einde naderen en schreef zijn testament, intussen schreef hij koortsachtig nog steeds allerlei muziekstukken. Bij een concertreis in Nederland ontmoette hij een Weense priester en vroeg of die hem de biecht wilde afnemen. Hij had zijn katholieke opvoeding dus nog niet helemaal afgezworen. Iets eerder schreef hij “8 Geistliche Gesänge op. 138.” In 1916 stierf hij na een avond zuipen en overmatig eten in een hotel in Leipzig aan een hartverlamming, terwijl hij de proefdruk van deze Geistliche Gesänge bestudeerde. De partituur lag opengeslagen bij het eerste lied, met de titel: “Der Mensch lebt und bestehet nur eine kleine Zeit, und alle Welt vergeht mit ihrer Herrlichkeit”. Het lijkt wel of hij zelf zo zijn einde heeft geregisseerd.. Het Calmus ensemble uit Leipzig vertolkt dit lied in deze prachtige opname:
De cyclus eindigt met een geloofsbelijdenis. Van begin tot einde horen we een simpele koraalzetting, de tekst kun je daardoor uitstekend volgen.
Het is heel opvallend hoe meer componisten vlak voor hun dood veel doorzichtiger en eenvoudiger gaan componeren. Ik denk aan Liszt, aan Schönberg, aan Strawinsky. Maar dus ook aan Reger. In dezelfde tijd dat hij deze eenvoudige liederen schreef maakte hij ook 30 eenvoudige koraalvoorspelen voor orgel. Mijn oudste kleinzoon van negen jaar gaat deze week het eerste koraalvoorspel van deze cyclus beluisteren en dan proberen om dat op zijn gehoor na te spelen.
Hierboven een kaart van een deel van Duitsland. De kruisjes wijzen naar de plaatsen waar Reger gewoond en/of gewerkt heeft. In Meiningen kreeg hij zijn eerste orgellessen en daar woonden ook zijn ouders. Later (in zijn Leipziger periode) werd hij daar ook dirigent aan het hoforkest. In Sondershausen en daarna in Wiesbaden zat hij op het conservatorium en had hij les van onder meer Hugo Riemann, in Wiesbaden gaf hij zelf ook piano- en orgelles. In München ontmoette hij zijn vrouw en later werd hij daar ook directeur van het conservatorium en ging er les geven. Daarna werd hij in Leipzig directeur en docent. Aan het einde van zijn leven verhuisde hij naar Jena.
Ik ben van plan dit jaar wat meer muziek van hem te gaan beluisteren, liefst ook live. Ik kende hem wel en vond zijn muziek vooral ingewikkeld en ondoorzichtig. Maar ik ben er nu al achter dat er nog heel wat te ontdekken valt. Voor mij pleit het dat hij “ruzie” kreeg met Hugo Riemann. Zijn muziektheorieboeken heb ik tijdens mijn eigen studie moeten bestuderen en ik vond ze verschrikkelijk. Ze waren vooral heel erg ouderwets, en dan niet met een Duitse degelijkheid die ik misschien nog wel had kunnen waarderen. Reger geeft in zijn composities vooral een nieuwe dimensie aan Bach, alleen al daarom is hij de moeite van het beluisteren waard. Hieronder een voorbeeld, zijn preludium en fuga op de naam B A C H opus 46. Het werk is minstens net zo groots van opzet als de meeste preludium-fuga-combinaties van Bach zelf. Als je noten kunt lezen heb je erg veel steun aan de partituur, het thema is vrijwel overal steeds aanwezig. Het stuk zegt in één lange ademteug: Bach! Maar tegelijk dus ook: Reger!
De eerste helft van de zeventiende eeuw kende Nederland een Gouden Eeuw. Tijdens de tweede helft was het al minder, er was bijvoorbeeld het rampjaar. Zo staat het in de Vaderlandse Geschiedenisboeken, Dat gold vooral voor het westen van Nederland, met name voor de provincies Holland, Zeeland, Utrecht. Daarbuiten was er vaak oorlog. In Duitsland had je de dertigjarige oorlog van 1618 tot 1648 die verschrikkelijk was en hele gebieden compleet verwoestte of ontwrichtte. En dan had je van tijd tot tijd een pest epidemie, al dan niet veroorzaakt door rondtrekkende soldaten. Veel mensen vluchtten de stad uit, anderen bleven en baden tot God. Hierbij was er een hele stroming, die van het piëtisme, waarbij de mensen werden aangespoord om zich godvruchtig aan de wil van God over te geven en met blijdschap de dood en het hiernamaals tegemoet te treden. In Unna was er in 1599 zo’n pestepidemie. Predikant was Philipp Nicolai. Hij schreef de liederenbundel “Freudenspiegel des ewigen Lebens”, een visioen van de hemel in het aangezicht der dood. In deze bundel komen twee van zijn beroemde koralen “Wie schön leuchtet der Morgenstern” en “Wachet auf, ruft uns die Stimme” voor. Het eerste koraalvan deze twee heeft deze tekst en klinkt zo: (Vocal concert Dresden, Sebastian Knebel orgel)
Dit koraal is tot op de dag van vandaag heel populair in vooral de protestantse kerken, ook in Nederland. “Wie schön leuchtet der Morgenstern” wordt in Nederland en Vlaanderen gezongen als “Hoe helder staat de morgenster”, vertaald door Jan Willem Schulte Nordholt en is bekend als gezang 157 van het liedboek der kerken uit 1973:
Hoe helder staat de morgenster,
en straalt mij tegen van zo ver,
de luister van mijn leven.
Komt tot mij, zoon van David, kom,
mijn Koning en mijn Bruidegom,
mijn hart wil ik U geven.
Lieflijk,
vriendlijk,
schoon en heerlijk,
zo begeerlijk,
mild in ’t geven,
stralend, vorstelijk verheven.
In dit lied wordt het verlangen naar de Messias, het eeuwige leven, verpersoonlijkt in de morgenster. De morgenster staat hier voor Christus. In de astronomie staat de planeet Venus voor zowel de morgenster alsook de avondster. Venus is de meest heldere planeet, nog meer helder dan Jupiter. Volgens een legende zagen de Drie Koningen een ster die ze volgden en die hun leidde naar Bethlehem. Zij kwamen uit het oosten, die “ster” zou dus wel eens de planeet Venus hebben kunnen zijn. Ze liepen dan naar het westen, dus volgden de avondster Venus. Maar het oosten, waar ze vandaan kwamen, staat symbool voor “geboorte” immers de zon komt daar altijd op. Venus als morgenster kondigt de nieuwe dag aan en staat zo voor het leven, de geboorte, zelfs het eeuwige leven “Christus”. “Wie schön leuchtet der Morgenstern” wordt daarom vooral op het feest van Driekoningen gezongen en dat feest werd afgelopen vrijdag gevierd.
Max Reger, een Duitse componist van rond 1900, schreef veel orgelmuziek en een van zijn specialiteiten was het schrijven van koraalvoorspelen. Je hebt als componist dan al een melodie als basisgegeven en je kunt je verder laten inspireren door de tekst bij het uitwerken van de muziek, maar je hebt verder veel vrijheid. Een van zijn koraalvoorspelen op. 67 is gebaseerd op “Wie schön leuchtet der Morgenstern”. Ik hoorde dit stuk live op 6 januari samen met mijn vrouw en mijn oudste kleinzoon. In de St. Janskerk van Gouda was die dag de feestelijke her-ingebruikname van het hoofdorgel dat in 2022 is gerestaureerd. Samen met nog een aantal andere stukken was er een mooi en feestelijk programma samengesteld door stadsorganist Gerben Budding. In de toelichting bij dit stuk schrijft hij o.a.: “De Choralvorspiele op.52 schreef Reger tussen 1900 en 1902. Het betreft relatief korte koraalvoorspelen op 52 bekende Lutherse koralen. Het monumentale “Wie schön leuchtet der Morgenstern” van de zestiende-eeuwse predikant Philipp Nicolai is de koningin van het kerklied. Het lied hoort bij het feest van Epifanie (Drie koningen, of, de verschijning van de Heer). Reger schrijft een geleidelijke opbouw in klanksterkte (en tempo) voor, van uiterst zacht tot het volledige orgel. De verbeterde expressiekast van het orgel bewijst hierbij goede diensten.”
Ik heb een amateuropname vanuit de kerk gemaakt. Desondanks vind ik dat je het idee van wat het stuk moet uitdrukken goed kunt horen. Het is nog donker. Venus komt in het oosten te voorschijn en wordt steeds mooier en majestueuzer: hoe mooi schijnt uiteindelijk de Morgenster! En hoe majesteitelijk is voor de drie koningen de pasgeboren Messias!
Als aanvulling op dit artikel nog twee aspecten van het begrip “morgenster”. We kennen het beeld van de morgenster ook als symbool van Maria. In de litanie van Loreta uit 1601 wordt Maria met heel veel zaken vergeleken. Elke vergelijking eindigt met “bid voor ons”. Ik heb deze litanie als kind vaak gebeden, bijvoorbeeld tijdens het lopen in een processie. Midden in de litanie staat:
Mystieke roos, bid voor ons.
Toren van David, bid voor ons.
Ivoren toren, bid voor ons.
Gouden huis, bid voor ons.
Ark van het verbond, bid voor ons.
Deur van de hemel, bid voor ons.
Morgenster, bid voor ons.
Ik vond al die mysterieuze vergelijkingen als kind al heel mooi, misschien juist omdat ik er niets van snapte. Het was geheimzinnig mooi. Maria wordt in de Rooms-Katholieke kerk gezien als degene die je kunt benaderen als je een vraag hebt aan Christus. Zij leidt je dus indirect tot Christus. Zoals Venus, de morgenster, je leidt naar de zon, de Messias. Zo kun je ook Maria zien als morgenster. Venus staat in de godenwereld voor schoonheid, de godin Venus is een vrouw. Maria is zo de Christelijke versie van deze Romeinse godin. En vanuit de astronomie zien we dat Venus als enige planeet een vrijwel volmaakte omloop om de zon maakt in de vorm van een cirkel. Vanuit de aarde gezien zien we hem achtereenvolgens naar de zon toe bewegen waardoor hij een tijdlang onzichtbaar is. Hij staat tussen de aarde en de zon in en dat maakt dat als hij zichtbaar is altijd ergens in de richting van de zon moet staan, dus hij is nooit midden in de nacht te zien. Op dit moment (januari 2023) staat hij in het Zuid-Westen, vlak na zonsondergang. De afstand met de horizon wordt steeds groter waardoor hij ook steeds beter te zien zal zijn. Om half 10 ’s avonds op 23 april staat hij nog niet het hoogste maar is die avond wel het beste te zien. Zijn grootste afstand bereikt hij pas op 4 juni, daarna gaat hij pijlsnel elke dag verder in de richting van de zon om na 9 juli te verdwijnen in het licht van de zon. Venus is dus dit voorjaar “Avondster.” Vanaf eind augustus komt hij weer te voorschijn, maar dan voor de zon uit: Venus wordt morgenster. Hij zal vanaf nu steeds sterker gaan stralen. Zoals hij dat ook deed in het koraalvoorspel van Reger: Wie schön leuchtet der Morgenstern!
De winter is weer begonnen, 21 en 22 december zijn de kortste dagen. En afgelopen week werd er volop geschaatst. Hoe komt het dat het elk jaar weer winter wordt en is dat altijd zo geweest? Alles is feitelijk gebaseerd op natuurkunde. Ik maakte op 21 december deze foto om 8 uur in de ochtend: de zon zou pas drie kwartier later opkomen. We zitten in de donkere dagen voor Kerstmis.
Seizoenen
De oorzaak van het ontstaan van de seizoenen wordt gevormd door de hellingshoek van de aarde t.o.v. zijn omloopvlak om de zon. (Obliquiteit). De aarde hangt als het ware een beetje scheef in zijn baan om de zon. Dat doen alle planeten, de hellingshoek is niet bij al deze planeten hetzelfde, maar behalve bij Uranus komt die toch aardig in de buurt van hoe het bij de aarde is: 23,45 graden, Bij Uranus is deze 98 graden. Alle planeten zijn in dezelfde tijd ontstaan, maar bij Uranus moet er iets gebeurd zijn: hij heeft een aardige opzwieper gehad. Maar dat is weer een ander verhaal.
Het omloopvlak van de aarde en van de andere planeten om de zon blijft steeds hetzelfde. Deze hellingshoek veroorzaakt de seizoenen. Door die hoek is in zijn baan om de zon de aarde voor de ene helft meer van de zon afgekeerd, krijgt minder licht, de andere helft krijgt dan juist meer licht. Rond 21 december valt er op het noordelijk halfrond het minste licht. Op de noordpool zelfs helemaal geen licht. Een half jaar later is dat omgekeerd.
De evenaar is afgeplat
Dan is er nog iets. De hellingshoek schommelt in de loop van de eeuwen enigszins. Bij een maximum van ongeveer 24,50 graden zijn de dagen in de winter nog korter en de zomers nog langer. Bij een minimum van 22,10 is dat omgekeerd. Op onderstaande afbeelding kun je zien hoe deze schommeling plaats vindt. Hij schommelt op en neer, elke zwiep duurt zo’n 13.000 jaar, dan gaat hij weer de andere kant op.
De aarde is dus enigszins te vergelijken met een tol die niet precies rechtop staat. De schommeling wordt veroorzaakt doordat de aarde in de buurt van de evenaar platter is dan bij de polen. De zon oefent een kracht uit op het massaoverschot dat zich door de afplatting van de aarde rondom de evenaar bevindt. Deze kracht zal proberen de hellingshoek kleiner te maken, deze kracht werkt dus tegengesteld aan de zwaartekracht op een speelgoedtol.
Precessie
Doordat de aarde om haar as draait, is het resultaat dat de aardas zelf een kegel rondom de pool van de ecliptica beschrijft. (De ecliptica is de hemel zoals wij die zien met daarin ’s nachts dus de sterrenbeelden. De pool van de ecliptica is op dit moment het punt waar wij de poolster zien). Dit uit zich in een uiterst langzame verplaatsing van de noordpool aan de hemel, zij beschrijft een cirkel van 23,5 graden rondom de pool van de ecliptica. Hierdoor schuift t.o.v. de sterren het punt van de noordpool op. Nu zien we het noorden bij de poolster. Maar in de loop van de tijd verschuift de pool langzaam langs allerlei andere sterrenbeelden, totdat hij na 26000 jaar weer bij de poolster is. Deze verschuiving noemen we de precessie. De periode van de precessie is 26.000 jaar.
De dagen waarop de winter in de lente overgaat of waarop de zomer in de herfst overgaat vallen samen met de momenten waarop de aardas noch naar de zon toe, noch van de zon af wijst. De dagen en nachten zijn dan overal even lang. Doordat de baan van de aarde om de zon geen volmaakte cirkel is, betekent die precessie ook dat de lengte van de zomers ten opzichte van die van de winters varieert. Tegenwoordig is op het noordelijk halfrond de zomer daardoor 7 dagen langer dan de winter, maar over 10.000 jaar is dat als gevolg van de precessie net andersom, dan zijn de zomers op het zuidelijk halfrond juist langer.
IJstijden
De hellingshoek (obliquiteit), de precessie en de onvolmaaktheid van de cirkelbaan (excentriciteit) zijn samen de parameters die er voor zorgen dat er een zeker ritme ontstaat bij het ontstaan van de ijstijden. Ze kunnen elkaar versterken en ze kunnen elkaar tegenwerken. Daarnaast zijn er ook nog een aantal factoren die van invloed kunnen zijn. Zonnevlekken maken dat het iets warmer op aarde kan worden. Vulkaan uitbarstingen kunnen het zonlicht temperen (het wordt kouder), maar tegelijk wordt er CO2 uitgestoten waardoor het op de lange termijn juist warmer wordt. Maar de factoren die onafwendbaar steeds maar weer invloed hebben in een vast regelmatig patroon zijn de excentriciteit, de obliquiteit en de precessie. Excentriciteit: In een periode van 100.000 jaar schommelt de aarde in zijn baan van een bijna volmaakte cirkelbaan naar een ellipsvormige. In de “cirkelperiode” smelt er meer ijs op het noordelijk halfrond dan tijdens de “ellipsperiode”. Obliquiteit: deze zorgt ervoor dat bij een minimale hellingshoek van 22,1 graden minder zonlicht op aarde komt en er minder ijs smelt, bij 24.5 graden juist veel meer. De obliquiteit wisselt om de 41.000 jaar. Precessie: Veroorzaakt de verschillen in de lengte van de zomer op noordelijk of zuidelijk halfrond in een patroon dat zich na 26.000 jaar weer herhaalt. Al deze factoren kunnen elkaar versterken of juist tegenwerken. Als ze allemaal dezelfde kant uitwijzen komt er een grote ijstijd.
Dit artikel gaat over het begin van het eerste deel van het derde pianoconcert. Klik hier als je meer wilt weten over het leven van deze componist.
We gaan naar 1909 toen Rachmaninov dit concert in zijn vakantieoord Ivanovka schreef. Vrijwel onmiddellijk daarna ging hij naar Amerika waar hij het gedurende een tournee liefst 22 keer uitvoerde. Hij was inmiddels 37 jaar oud en stond in de kracht van zijn leven. Het stuk was gelijk populair en is het feitelijk nog steeds. Het staat in een laat-romantisch, maar in een geheel eigen idioom. Vooral het eerste thema van het eerste deel: dat staat voor mij voor de oorspronkelijkheid van zijn lyrische zeggingskracht.
Het stuk begint met een kabbelende beweging in het orkest, rustig, op en neer, slechts twee noten in een parallelle beweging. Daar schuift na de tel de piano in met een eenstemmige melodie. De kabbelende beweging houdt op, de piano wordt voornamelijk begeleid door pizzicato tonen in de lage strijkers. En wat gebeurt hierdoor: je bent gelijk in een melancholische sfeer getrokken, ook door de mineur toonsoort.
De piano speelt vervolgens een ogenschijnlijk eenvoudige, eenstemmige melodie en wordt begeleid door het orkest. Nog steeds hoor je daar de pizzicato tonen, maar ook reageren de strijkers al strijkende op de melodie van de piano. Ook zijn er vrij onopvallend wat houtblazers. Je hoort veel chromatiek, wisselingen tussen majeur en mineur en kortstondige modulaties. Maar het meest bijzondere is de vorm. Voor mij bestaat dit thema uit vier zinnen, waarbij je de eerste twee zinnen als een soort voorzin, de derde als een tussenzin en de laatste als en soort nazin zou kunnen beschouwen. Tegelijk hoor je hoe in een enigszins onregelmatig patroon een prachtig verhaal wordt verteld. Ik hoop dat ook niet musici enkele dingen oppikken van deze beschrijving die enkele vaktermen bevat.
De voorzin begint postthetisch, d.w.z. vlak na de zware tel met het a-motief. Dat wordt uitgebreid en enigszins gevarieerd herhaald in a’, welk motief op de zware tel eindigt (a eindigt halverwege de maat). Hierdoor is a’ een klein beetje langer dan a. Dit is voor mij een wezenlijk onderdeel van de nonchalante, preluderende stijl van het thema, het kabbelt en babbelt een beetje voor zich uit. Dat zal het hele thema zo blijven. Prachtig vind ik de drie repeterende noten F in de derde maat, de laatste twee met een kleurrijk spannend akkoord erbij.
De tweede zin, ik noem hem gevarieerde voorzin, begint zoals de eerste met het a-motief, maar nu komt er een ander vervolg met b. Dit motief b begint op de tel en is alleen daardoor al heel anders dan de eerdere motieven. Er komt een stuwing: 4 akkoorden in de derde maat van dit zinnetje. De pizzicatonoten gaan omhoog, de melodie gaat omlaag. De laatste twee maten vertragen heel erg doordat ze in de kern gebaseerd zijn op een A-akkoord, de dominant van de toonsoort D-mineur. Zo is deze tweede voorzin ook een echte harmonische voorzin die vraagt om een nazin. In de laatste maat verbinden de celli dit zinnetje via een stijgend loopje naar de volgende zin. Ze spelen chromatisch, allemaal kleine stapjes. Hoe melancholisch werkt ook dat!
Voordat de echte nazin komt komt er nog een tussenzin die begint met een hoogst dramatisch c-motief. Let op het subtiele verschil in de ritmiek van c en c’: c begint na de tel, c’ op de tel. Speel ze maar eens allebei op de tel of allebei na de tel, de prachtige beweging die je in het origineel hoort is dan gelijk verdwenen. Maar de dramatiek wordt veroorzaakt door de mineurterts in de melodie en vooral door het onverwachte akkoord: een C mineur akkoord. Cm heeft ogenschijnlijk niets te maken met de toonsoort Dm. Toch is die er als je naar het vervolg kijkt: Cm is de vierde trap van Gm en Gm op zijn beurt weer de vierde trap van Dm. Exact die wending is de kern van de harmonie in het c en ook het c’ motief. Het laatste stukje van c wordt omspeeld en ik geef het de naam d, omdat dit motief daarna verder de basis vormt van de rest van de tussenzin: d’, d’’ en d’’’. De lengte van al die stukjes is verschillend, ze worden feitelijk steeds langer. (d = 2 tellen, d’4 tellen, d’’ 5 tellen en d’’’ 7 tellen. Daardoor krijg je een zoekend gevoel, waar gaan we heen? Bij een goede uitvoering zal dat ook goed benadrukt worden. Heel verrassend: de laatste keer wordt er niet naar Dm gegaan, maar naar Bes. Heel mooi hoor je hoe de toon A in de melodie van maat 15 blijft liggen terwijl de akkoorden veranderen, hij verschiet daardoor als het ware van kleur (A akkoord wordt F akkoord, de A verandert van een grondtoon in een terts).
De nazin bestaat uit uitsluitend dalende melodische lijnen gebaseerd op de motieven e, e’, e’’ en e’’’. Al deze motieven hebben een wisselende lengte. Het laatste motief e’’’ lijkt wel een soort “uitgeschreven ritenuto”. Let ook op de twee chromatische of bijna chromatische lijnen in de bas vanaf motief e’ die een prachtige tegenbeweging maken met de piano. De mooiste noot in de melodie is de buitengewoon expressieve en nostalgische Es van maat 22 naar 23. De noot Es ligt een kleine secunde boven de tonica D, waardoor een zelfde soort dramatiek ontstaat die we ook kennen bij het zogenaamde “Napelse” akkoord.
Bovenstaand beginthema is slechts een klein fragment van het eerste deel van het concert, en Rachmaninov heeft nog veel meer prachtige stukken geschreven. Zijn pianoconcerten zijn voor mij het beste van alles wat hij gemaakt heeft, en vooral het derde concert vind ik persoonlijk het mooiste. Luister naar een prachtige uitvoering van dit concert door Anna Fedorova met de Nordwestdeutsche Philharmonie onder leiding van Gerard Oskamp.
Rachmaninov was een tijdgenoot van Russische componisten als Skrjabin of Zaderatsky. Maar zijn leven en ook zijn muziek zag er heel anders uit. Skrjabin stierf al jong, nog voor de Russische revolutie. Zaderatsky had een bijzonder zwaar leven onder Stalin, dat is Rachmaninov bespaard gebleven omdat hij wist te emigreren naar de Verenigde Staten. Maar toch was ook zijn leven niet eenvoudig, en dat was vooral te wijten aan zijn neerslachtige buien. Misschien is daarom zijn muziek zo melancholisch. Zijn muziek roept gevoelens op die zijn bewonderaars weten te raken. Waarschijnlijk is hij juist daarom nog steeds een van de meest populaire Russische componisten van de eerste decennia van de twintigste eeuw.
Sergej Rachmaninov (1873-1943) groeide op in het Russische landgoed Oneg bij Novgorod (ten zuiden van St. Petersburg) Hier woonde hij van zijn vierde tot zijn negende. Hij kreeg op vierjarige leeftijd piano- en muzieklessen van zijn moeder en een tijd later van Anna Ornatskaya, die pas was afgestudeerd aan het conservatorium van Sint-Petersburg. Zij ging bij het gezin inwonen om Sergej les te kunnen geven.
De vader van Rachmaninov moest zijn vijf landgoederen één voor één verkopen om zijn schulden te betalen vanwege zijn financiële incompetentie. Het laatste landgoed Oneg werd in 1882 geveild en het gezin verhuisde naar een kleine flat in Sint-Petersburg. In 1883 mocht Rachmaninov, nu 10, muziek studeren aan het Conservatorium aldaar. Dat werd geen succes, omdat hij de kantjes er van af liep. Hij kreeg een nieuwe kans: het Conservatorium van Moskou om daar les te krijgen van de strengere Nikolaj Zverev. In de herfst van 1885 trok Rachmaninov (inmiddels 12 jaar oud) in bij Zverev en bleef er bijna vier jaar wonen, waar hij bevriend raakte met medeleerling Alexander Skrjabin. Na twee jaar collegegeld kreeg Rachmaninov een Rubinstein-beurs en studeerde af aan de lagere afdeling van het Conservatorium om dan een pianoleerling te worden van Siloti. Van Sergei Taneyev kreeg hij contrapunt en van Anton Arensky compositie. Van hem kreeg hij vervolgens tot 1888 les. In 1889 ontstond er een breuk tussen Rachmaninov en Zverev, waarna hij bij zijn oom en tante Satin en hun familie in Moskou ging wonen.
Met zijn dochter in 1912 bij het vakantielandgoed Ivanovka
Rachmaninov bracht zijn zomerstop in 1890 door met zijn oom en tante op Ivanovka, een privé-landgoed in de buurt van Tambov, waar de componist tot 1917 vele malen naar zou terugkeren. De vredige en landelijke omgeving werd een bron van inspiratie voor de componist die veel composities schreef terwijl hij op het landgoed was, waaronder zijn opus 1, het Pianoconcert nr. 1, dat hij in juli 1891 op achttienjarige leeftijd voltooide. Ook het derde pianoconcert waar ik meer over zal vertellen werd daar in 1909 geschreven.
Tijdens zijn laatste jaar aan het conservatorium gaf Rachmaninov zijn eerste onafhankelijke concert, waar hij in januari 1892 zijn trio élégiaque no. 1 in première bracht, gevolgd door een uitvoering van het eerste deel van zijn eerste pianoconcert twee maanden later. Zijn verzoek om zijn eindexamen theorie en compositie een jaar eerder af te leggen werd ook ingewilligd, waarvoor hij in zeventien dagen “Aleko” schreef, een eenakter gebaseerd op het verhalende gedicht “De zigeuners” van Alexander Poesjkin. Het stuk ging in mei 1892 in première in het Bolshoi Theater. Tsjaikovski was aanwezig en prees Rachmaninov voor zijn werk. Rachmaninov geloofde dat het “zeker zou mislukken”, maar de productie was zo succesvol dat het theater ermee instemde om het te produceren met zanger Feodor Chaliapin, die een levenslange vriend zou worden. Met het stuk Aleko kreeg Rachmaninov het hoogste cijfer aan het conservatorium en een Grote Gouden Medaille, een onderscheiding die alleen eerder werd toegekend aan Taneyev en Arseny Koreshchenko.
In september 1892 was er zijn publieke debuut als pianist, waar hij zijn historische “prelude in cis mineur” in première bracht. Tijdens zijn daaropvolgende reis naar Kiev om uitvoeringen van Aleko te dirigeren, hoorde hij van Tsjaikovski’s dood aan cholera. Het nieuws liet Rachmaninov verbijsterd achter; later die dag begon hij te werken aan zijn “trio élégiaque no. 2” voor piano, viool en cello als eerbetoon, dat hij binnen een maand voltooide. Het aura van somberheid van de muziek onthult de diepte en oprechtheid van Rachmaninovs verdriet om zijn idool. Het stuk werd voor het eerst uitgevoerd tijdens het eerste concert gewijd aan Rachmaninovs composities op 31 januari 1894.
Na de dood van Tsjaikovski ging het niet meer zo goed met Rachmaninov. Hij miste de inspiratie om te componeren en het management van het Grand Theatre had zijn interesse in het opvoeren van Aleko verloren en schrapte het uit het programma. Om meer geld te verdienen ging Rachmaninov weer pianolessen geven- wat hij haatte – en eind 1895 stemde hij in met een tournee van drie maanden door Rusland met een programma samen met de Italiaanse violiste Teresina Tua. De tournee was niet goed voor de componist en hij stopte al voor het laatste concert. Rachmaninovs fortuin nam een verdere dramatische wending na de première van zijn symfonie nr. 1 op 28 maart 1897 in een van een langlopende reeks Russische symfonieconcerten gewijd aan Russische muziek. Het stuk werd verguisd door criticus en nationalistische componist César Cui, die het vergeleek met een afbeelding van de zeven plagen van Egypte. (Het schijnt dat de uitvoering vooral ook zo slecht was doordat de dirigent Glazoenov dronken was toen hij het dirigeerde..) Rachmaninov raakte in een depressie die drie jaar duurde, waarin hij bijna niets componeerde. Hij beschreef deze periode later “als die van een man die een beroerte had gehad en lange tijd het gebruik van zijn hoofd en handen had verloren”. Hij verdiende de kost met het geven van pianolessen en met dirigeren.
Tijdens zijn tijd als dirigent in Moskou was Rachmaninov verloofd met Natalia Satina. De Russisch-orthodoxe kerk en Satina’s ouders verzetten zich echter tegen hun huwelijks-aankondiging. De depressie van Rachmaninov verergerde eind 1899 na een onproductieve zomer. Tegen 1900 was Rachmaninov zo zelfkritisch geworden dat, ondanks talloze pogingen, componeren bijna onmogelijk was geworden. Zijn tante stelde vervolgens professionele hulp voor, nadat hij een succesvolle behandeling had gekregen van een familievriend, arts en amateurmuzikant Nikolai Dahl, waarmee Rachmaninov instemde. Tussen januari en april 1900 onderging Rachmaninov dagelijks hypnotherapie en ondersteunende therapiesessies met Dahl, specifiek gestructureerd om zijn slaappatroon, stemming en eetlust te verbeteren en zijn verlangen om te componeren nieuw leven in te blazen. Die zomer vond Rachmaninov dat er “nieuwe muzikale ideeën in zijn hoofd begonnen te roeren”. Zijn eerste volledig voltooide werk, het pianoconcert nr. 2, werd voltooid in april 1901; het is opgedragen aan Dahl. Nadat het tweede en derde deel in december 1900 in première gingen met Rachmaninov als solist, werd het hele stuk voor het eerst uitgevoerd in 1901 en het werd enthousiast ontvangen. Het stuk leverde de componist een Glinka Award op, de eerste van vijf die hem gedurende zijn hele leven werden toegekend, en een prijs van 500 roebel in 1904.
Rachmaninov trouwde alsnog met Natalia Satina op 12 mei 1902 na een drie jaar durende verloving. Op 14 mei 1903 werd de eerste dochter van het echtpaar, Irina Sergejevna Rachmaninova, geboren. In 1904, in een carrièreswitch, stemde Rachmaninov ermee in om twee seizoenen dirigent te worden bij het Bolshoi Theater in Moskou. Maar al in 1906 nam Rachmaninov ontslag. Steeds ongelukkiger met de politieke onrust in Rusland en behoefte aan afzondering van zijn levendige sociale leven om te kunnen componeren, verliet hij met zijn gezin Moskou en vestigde zich in Dresden, in november 1906. Deze stad was een favoriet geworden van zowel Rachmaninov als zijn vrouw Natalia, en ze bleven daar tot 1909, alleen terugkerend naar Rusland voor hun zomervakanties in Ivanovka waar hij ook weer ging componeren. In 1906 begon hij daar aan het schrijven van zijn symfonie nr. 2, twaalf jaar na de rampzalige première van zijn eerste. Tussendoor ging hij nog korte tijd naar Parijs om deel te nemen aan sergej Diaghilevs seizoen van Russische concerten in mei 1907. Daar trad hij op als solist in zijn pianoconcert nr. 2, met een toegift van zijn prelude in cis mineur. Het concert was een triomf. Rachmaninov herwon zijn gevoel van eigenwaarde. Terug in Dresden, kreeg hij een uitnodiging om in de Verenigde Staten op te treden als onderdeel van het concertseizoen 1909-10 met dirigent Max Fiedler en het Boston Symphony Orchestra. Hij stemde in maar wilde eerst nog voor die tournee een nieuw stuk schrijven. Het werd zijn pianoconcert nr. 3 dat hij opdroeg aan Josef Hofmann. Hij schreef het in 1909 in alle rust in het zomerse vakantieoord Ivanovka.
Rachmaninov kijkt de drukproef na van zijn derde pianoconcert op het landgoed Ivanovka
Tijdens de tournee in Amerika werd dit stuk maar liefst 26 keer gespeeld, 19 keer was hijzelf de pianist en 7 keer was hij dirigent. Zijn eerste optreden was op Smith College in Northampton, Massachusetts voor een recital op 4 november 1909. De tweede uitvoering door het New York Symphony Orchestra werd gedirigeerd door Gustav Mahler in New York City met de componist als solist, een ervaring die hij persoonlijk koesterde.
Bij zijn thuiskomst in februari 1910 werd Rachmaninov vicepresident van de Imperial Russian Musical Society (IRMS), waarvan de president een lid van de koninklijke familie was. In 1912 verliet Rachmaninov het IRMS toen hij hoorde dat een muzikant in een administratieve functie werd ontslagen omdat hij Joods was.
In datzelfde jaar begon de Russische muziekscene zich te splitsen. Een groep rond de componist Alexander Skrjabin propageerde nieuwe manieren van tonaliteit. Rachmaninov kon het hier niet mee eens zijn. Ook onder muziekcritici verhardden de fronten. Over Rachmaninov schreef Vjatsjeslav Karatygin: “Het publiek verafgoodt Rachmaninov omdat hij voldoet aan de gemiddelde smaak.” Dat Rachmaninov zijn hele leven vasthield aan de traditie van een tonale compositiestijl is hem vaak verweten. Velen noemden hem de “laatste romanticus”. Volgelingen en verdedigers van de “Schönberg school”, in het bijzonder Theodor W. Adorno, hebben Rachmaninovs werken onderworpen aan een vaak vernietigende kritiek. Adorno beschouwt de Cis-mineur Prelude als een opvallend pronkstuk waarmee dilettanten kracht en virtuositeit konden simuleren. Zelfs componisten die overwegend in een min of meer uitgebreide vorm van tonaliteit bleven componeren, zoals Igor Stravinsky en Richard Strauss, stonden kritisch tegenover Rachmaninovs muziek. Rachmaninov en Alexander Skrjabin, beiden bijna even oud, kenden elkaar zoals gezegd uit hun conservatoriumtijd. Zo zou Skrjabin zich bewust bezat hebben voor hij zijn eigen pianoconcert, dat gedirigeerd werd door Rachmaninov zou gaan spelen. Dit om na te gaan hoe Rachmaninovs dirigeerkunsten zouden zijn als Skrjabin niet meer correct piano kon spelen en zelfs passages vergat. Omgekeerd maakte Rachmaninov Skrjabins moderne opvatting van muziek belachelijk. Tijdens een recensie van een uitgever kwam hij de nog ongepubliceerde partituur van Prometheus tegen (in het orkestwerk is onder andere een door Skrjabin uitgevonden kleurenpiano gepland), ging meteen aan de vleugel zitten met de noten en begon te spelen, pauzeerde plotseling en vroeg de aanwezige Skrjabin puntig, wat voor kleur het op dit punt was. Skrjabin voelde zich niet begrepen en reageerde uiterst geïrriteerd. Niettemin was Rachmaninov diep bedroefd door de vroege dood van Skrjabin in 1915 en speelde hij een hele tournee lang Skrjabins werk. In de zomer van datzelfde jaar tijdens een vakantie in Finland hoorde Rachmaninov van de dood van Taneyev, een verlies dat hem zwaar raakte. Op de dag dat de Februarirevolutie van 1917 in Sint-Petersburg begon, gaf Rachmaninov een pianorecital in Moskou ten behoeve van gewonde Russische soldaten die in de oorlog hadden gevochten. Hij keerde twee maanden later terug naar het vakantieoord Ivanovka en vond het in chaos nadat een groep leden van de Sociaal Revolutionaire Partij het in beslag had genomen als hun eigen gemeenschappelijk bezit. Ondanks dat hij het grootste deel van zijn inkomsten op het landgoed had geïnvesteerd, verliet Rachmaninov het pand na drie weken en zwoer nooit meer terug te keren. Het werd al snel geconfisqueerd door de communistische autoriteiten en raakte vervallen. In juni 1917 vroeg Rachmaninov Siloti om visa voor hem en zijn familie te produceren, zodat ze Rusland konden verlaten, maar Siloti kon niet helpen. Na een breuk met zijn familie op de meer vredige Krim, zou Rachmaninovs concertuitvoering in Jalta op 5 september 1917 zijn laatste in Rusland zijn. Bij terugkomst in Moskou zorgde de politieke spanning rond de Oktoberrevolutie ervoor dat de componist zijn gezin binnenshuis veilig hield en betrokken was bij een collectief van gelijkgestemden in zijn flatgebouw, waar hij commissievergaderingen bijwoonde en ’s nachts de wacht hield. Hij voltooide revisies van zijn pianoconcert nr. 1 tussen geweerschoten en rally’s buiten. Te midden van deze onrust kreeg Rachmaninov een onverwacht aanbod om tien pianorecitals in Scandinavië uit te voeren, dat hij onmiddellijk accepteerde en gebruikte als een excuus om vergunningen te verkrijgen, zodat hij en zijn familie het land konden verlaten. Op 22 december 1917 vertrokken ze met de trein uit Sint-Petersburg naar de Finse grens, vanwaar ze met een open slee en trein door Finland naar Helsinki reisden. Ze kwamen aan in Stockholm, Zweden, op 24 december. In januari 1918 verhuisden ze naar Kopenhagen, Denemarken, en vestigden zich, met de hulp van vriend en componist Nikolai von Struve, op de begane grond van een huis. Tijdens de Scandinavische tournee kreeg Rachmaninov drie aanbiedingen uit de VS. Op 1 november 1918 ging hij met zijn gezin aan boord van de SS Bergensfjord in Oslo, Noorwegen, op weg naar New York City, en arriveerde elf dagen later.
Nadat de eerste tournee in april 1919 eindigde, nam Rachmaninov zijn familie mee op vakantie naar San Francisco. Als een toerende pianist werd Rachmaninov zonder veel moeite financieel veilig en het gezin leefde een leven in de hogere middenklasse met bedienden, een chef-kok en chauffeur. Ze herschepten de sfeer van het vakantieoord Ivanovka in hun appartement in New York City door Russische gasten te vermaken, Russen in dienst te nemen en de Russische gebruiken te blijven observeren. Ondanks het vermogen om wat Engels te spreken, liet Rachmaninov zijn correspondentie in het Russisch vertalen.
Rachmaninovs eerste bezoek aan Europa sinds zijn emigratie vond plaats in mei 1922, met concerten in Londen. Daarna kwam de familie Rachmaninov en Satina (de familie van zijn vrouw) weer bij elkaar in Dresden, waarna de componist zich voorbereidde op een hectisch concertseizoen 1922-1923 van 71 uitvoeringen in vijf maanden. Een tijdje huurde hij een treinwagon die was uitgerust met een piano en bezittingen om tijd te besparen met koffers. In de 24 jaar tussen zijn aankomst in de VS en zijn dood voltooide hij slechts zes nieuwe stukken, herzag hij enkele van zijn eerdere werken en schreef hij pianotranscripties voor zijn live repertoire. Hij gaf toe dat door Rusland te verlaten, hij zijn verlangen om te componeren achterliet, en ook zijn land en zichzelf verloor”.
In het concertseizoen 1939-40 gaf Rachmaninov minder concerten dan normaal, in totaal 43 optredens die meestal in de VS plaatsvonden. De tour ging verder met data door heel Engeland, waarna Rachmaninov zijn dochter Tatjana in Parijs bezocht, gevolgd door een terugkeer naar Villa Senar. Hij kon een tijdje niet optreden nadat hij in de villa op de grond was uitgegleden en zichzelf had verwond. Hij herstelde genoeg om op te treden op het Lucerne International Music Festival op 11 augustus 1939. Het zou zijn laatste concert in Europa worden. Twee dagen later keerde hij terug naar Parijs, waar hij, zijn vrouw en twee dochters voor het laatst samen waren voordat de componist op 23 augustus een nu door oorlog verscheurd Europa verliet. Rachmaninov zou de oorlogsinspanning van de Sovjet-Unie tegen nazi-Duitsland in de loop van de Tweede Wereldoorlog ondersteunen en bonnen doneren van veel van zijn concerten dat seizoen ten voordele van het Rode Leger.
Kort na een optreden in de Hollywood Bowl in juli 1942 leed Rachmaninov aan spit en vermoeidheid. Hij informeerde zijn arts, Alexander Golitsyn, dat het komende concertseizoen 1942-43 zijn laatste zou zijn, om zijn tijd aan compositie te kunnen wijden. De tournee begon op 12 oktober 1942 en de componist kreeg ondanks zijn verslechterende gezondheid veel positieve recensies van critici. Rachmaninov en zijn vrouw Natalia behoorden tot de 220 mensen die genaturaliseerde Amerikaanse burgers werden tijdens een ceremonie in New York City op 1 februari 1943. Later die maand klaagde hij over aanhoudende hoest en rugpijn; een arts diagnosticeerde dat hij pleuritis had en adviseerde dat een warmer klimaat zou helpen bij zijn herstel. Rachmaninov koos ervoor om door te gaan met toeren, maar voelde zich zo ziek tijdens zijn reizen naar Florida dat de resterende data werden geannuleerd en hij met de trein terugkeerde naar Californië, waar een ambulance hem naar het ziekenhuis bracht. Hij bleek inmiddels een agressieve melanoom te hebben. Zijn vrouw nam Rachmaninov mee naar huis, waar hij herenigd werd met zijn dochter Irina. Zijn laatste optredens als concerto-solist – Beethovens Eerste pianoconcert en zijn Rapsodie op een thema van Paganini – waren op 11 en 12 februari met het Chicago Symphony Orchestra onder leiding van Hans Lange. Op 17 februari gaf hij aan de Universiteit van Tennessee in Knoxville, Tennessee, zijn laatste recital, waarbij het programma Chopins Pianosonate n°2 in Bes mineur (de zogenaamde Begrafenissonate..) omvatte.
De gezondheid van Rachmaninov ging in de laatste week van maart 1943 snel achteruit. Hij verloor zijn eetlust, had constante pijn in zijn armen en zijkanten en vond het steeds moeilijker om te ademen. Op 26 maart verloor de componist het bewustzijn en hij overleed twee dagen later, vier dagen voor zijn zeventigste verjaardag. Een bericht van verschillende Moskouse componisten met goede wensen was te laat aangekomen voor Rachmaninov. Zijn begrafenis vond plaats in de Russisch-orthodoxe kerk van de Heilige Maagd Maria aan de Micheltorena-straat in Silver Lake. In zijn testament wenste Rachmaninov begraven te worden op de “Novodevichy” begraafplaats in Moskou, waar Skrjabin, Taneyev en Tsjechov werden begraven, maar zijn Amerikaanse staatsburgerschap maakte dat onmogelijk. In plaats daarvan werd hij begraven op “Kensico Cemetery” in Valhalla, New York.
Het derde pianoconcert van Rachmaninov geeft een goed beeld van zijn compositietechniek en hoe hij zo’n mooie persoonlijke sfeer weet te scheppen.
Ergens begin 2022 vroeg de orgeldocent aan mijn oudste kleinzoon Gijs: -‘Weet je wat voor bijzonder jaar dit is?’ De oorlog in Oekraïne moest nog beginnen en de Covid-pandemie raasde nog steeds door, maar leek eerder minder dan meer te worden. Wat kon er zo bijzonder zijn aan 2022? -‘Nee?’ -‘Het is 200 jaar geleden dat César Franck is geboren. Het is dus een “César-Franck-jaar”. Er zijn dit jaar veel orgelconcerten met muziek van César Franck. Ken je muziek van deze componist?’ Gijs kende de Symfonie in D-mineur, althans het allegretto. Daar had hij wel eens een orgelbewerking van gehoord. Verder dus niets. Maar in de loop van dit jaar is daar verandering in gekomen. Samen met mij keek hij naar een documentaire over Franck, en ook hebben we allerlei muziekstukken beluisterd. En opeens, ook naar aanleiding van die documentaire, wilde hij een boek gaan schrijven over Franck. Dat zou op 10 december klaar moeten zijn, want dan was Franck jarig. Morgen is dus een heel speciale dag. Franck zou 200 jaar oud zijn geworden! Deze week herinnerde hij me daar nog eens fijntjes aan. Op orgelles vroeg hij aan zijn docent: -‘Ga jij ook nog een Franck-concert geven op 10 december?’
Dat was dus niet het geval. Wel speelt deze bij de inwijding van het gerestaureerde hoofdorgel in de Sint Jan een stuk van Franck. Ik zei tegen Gijs dat ik daar heen zou gaan, als een van de sponsoren van de restauratie was ik ook uitgenodigd. -‘O, opa, Mag ik dan ook mee? -‘Het is op een avond, het begint pas om 8 uur. In de laatste week van de kerstvakantie.’ -‘Maar dan kan ik misschien wel logeren? Dan ga ik ook mee!’ -‘Dat weet ik echt niet. Ik denk niet dat dat kan. Maar we hebben het er nog wel eens over.’
Gijs begon te studeren. Want hij wilde een concert geven, nog dit jaar. Het is nog een paar weken Franck-jaar. Op 10 december zou zo wie zo moeilijk worden, immers er moet eerst nog flink geoefend worden. Welke stukken van Franck zou hij gaan spelen? Het begin van het Pièce in Es en het eerste deel van het Pièce Héroique? Die twee stukken leken hem wel wat. En misschien ook het allegretto uit zijn symfonie? -‘Opa, zullen we een dubbelconcert geven? Dan speel jij ook Franck.’
Na maanden een sterke focus op Michael Jackson gehad te hebben was hij nu weer opeens geïnteresseerd in het orgel. Hij ging naar boven en begon te studeren. -‘Opa, ik ben aan het studeren!’ Wat hij nooit uit zich zelf deed, deed hij nu: moeilijke stukjes telkens herhalen.
Maar ik moet ook aan de bak, nu moet ik ook gaan studeren. Ik besloot het thema van het tweede deel van de symfonie van Franck te gaan spelen. Nog moeilijk zat. Ook ik zal nog een tijdje moeten oefenen…
Enkele pagina’s uit zijn boek: De inhoudsopgave, de inspiratie van de componist, het ongeluk met de omnibus, portret van de componist en de laatste pagina.
Gijs gaat bij het concert dit boek presenteren. Met zijn bravoure gaat dat wel lukken. Franck is dood. Anders zou hij met kloppend hart, vol verwachting uitzien naar zijn jaarfeest!
Deze vertolking van het Cantabile is zeer onlangs op Youtube gezet. Een zangerig en expressief verjaardagscadeautje!
Eerder schreef ik al over het leven en ook over de muziek van Franck:
Een klein jaar geleden, toen het buiten koud was, ging mijn kleindochter bij ons in de logeerkamer zwemmen. Ik hielp de oudste op dat moment met zijn orgelspel en zij wilde niet alleen zijn. Behalve het orgelspel klonken er die middag zomerse geluiden om me heen. Ze kleedde zich om, trok een zwempakje aan. Ook pakte ze de strandhoed van mijn vrouw. Op de vloer legde ze een badlaken en een paraplu diende als parasol. Het logeerbed was de plek van waaruit je in het water kon afdalen. Ze ging heerlijk liggen zonnen en af en toe ging ze lekker een frisse duik nemen. In haar hoofd was het zomer en ze genoot van deze lekkere dag. De oudste speelde onverstoorbaar verder en ik genoot van al dat moois.
Gisteren was het ook zo’n feestdag. Mijn oudste kleinzoon bouwde een voetbalstadion. Na een tijdje kwam ik kijken. Hij vertelde eerst iets over de achtergrond van het stadion.
Na een tijdje werd het stadion ook in gebruik genomen.
In het stadion waren uiteraard ook de nodige reclameborden. Inclusief een reclamebord van het Sinterklaasjournaal, zij sponsorden ook de wedstrijden.
Maar ook het middelste kleinkind is creatief. Hij heeft gisteren allerlei kleine filmpjes gemaakt. Hier een kleine selectie
De jongste blijft bij dit alles rustig haar gang gaan. Ze ging mee in het spel van de oudste, ze liepen samen na de wedstrijd naar het strandje en waren intussen aan het fantaseren, waarover weet ik niet. Maar verder bleef zij vooral onverstoorbaar binnen knutselen. Ik wordt altijd heel vrolijk van haar tekeningen en knutsels. Ze doet in tegenstelling tot de oudste altijd erg haar best om het ook heel mooi te laten zijn. Wat een creativiteit!
In hun creativiteit zijn kinderen altijd heel blij. Opa en oma ook.
Het leukste moment van de dag vinden mijn drie kleinkinderen het Sinterklaasjournaal. Het geloof in de Sint is sterk tanende, zelfs bij de jongste die net zes jaar is geworden. Maar zij, en ook de oudste van negen, willen allebei graag geloven. Dus ze bouwden samen een stoomboot en speelden stukjes van het Sinterklaasjournaal na. Ze willen er niets van missen. Ook al was de consternatie groot, toen na enkele dagen de pakjesboot zonk: hun geloof leek zich even te herstellen. Ik zag tranen in de ogen van de oudste en vertelde toen maar snel met een lachend gezicht: ‘wat hebben ze toch weer aparte dingen weten te verzinnen, de mensen van het Sinterklaasjournaal!’ Dat was genoeg om weer even met beide voeten op de grond komen te staan en hij lachte met me mee.
Op orgelles mocht Gijs improviseren. En hij kreeg voor thuis een improvisatie-opdracht mee: verzin een elegie in F-mineur op basis van het liedje “zie ginds komt de stoomboot” Vandaag was hij bij ons en ik legde hem uit wat een elegie was: dat is een klaagzang. Ik vertelde over vrouwen die in de Middeleeuwen verplicht moesten huilen als er een vorst was overleden. -’Zeker net zoals toen de president van Noord-Korea was overleden’ wist hij zich te herinneren. -‘Juist ja, precies zo iets. En in plaats van huilen kun je ook een droevig lied maken, dat noem je dan een elegie.’ Het stuk moest verder ook nog eens in een ABA vorm staan. -‘Waarom in een ABA vorm?’ -‘Dat weet ik ook niet. Dan hoor je iets weer van daarvoor terug komen, dat zal het wel zijn.’
Gijs ging improviseren. Hij begon in Es mineur! Dat is een toonsoort met maar liefst zes mollen aan de sleutel! Het eerste deel kreeg vooral een lang orgelpunt in het pedaal. Het tweede deel bestond uit allemaal kleine stukjes die een echo van elkaar waren. Al improviserende maakte hij zich die moeilijke toonsoort een beetje eigen. Toen ging hij op een vreemde manier moduleren en kwam opeens in F-mineur uit, de toonsoort van de opdracht. Ook nu hoorde ik weer veel orgelpunt, inderdaad ontstond er zo een soort ABA-vorm. Op het einde speelde hij een akkoord met een lang doorklinkende picardische terts, het werd daardoor F-majeur. De klaagzang leek plots toch nog goed af te lopen. Ik vertelde dat ik moest denken aan de pakjesboot die was gezonken, maar dat einde klopte dan in dat geval niet helemaal. Het werd immers opeens majeur. -‘Het was toch goed afgelopen? In Hellevoetsluis was er immers een nieuwe pakjesboot gebouwd?’ Gijs wist onmiddellijk de logica van zijn F-majeur akkoord. Ik denk dat ik de volgende week weer een heel andere elegie ga horen als hij weer orgelles heeft. Misschien een elegie die me doet denken aan een heftig zinkende Titanic… Nee, dan toch maar liever dat majeur slot van de veelbelovende nieuwe pakjesboot.
De maan komt altijd elke dag een uur later op. De vorige week was dat steeds rond zonsondergang. Op woensdag 9 november was het volle maan. In Azië was toen een gedeeltelijke zonsverduistering te zien. Veel mooier nog was misschien de vrijwel exacte conjunctie met Mars. Mars staat nu dus een tijdlang in oppositie met de zon, dat betekent dat hij elke dag rond zonsondergang opkomt en de hele nacht is te zien. Bovendien maakt hij een grote boog aan de hemel. De banen in de nacht zijn immers congruent met de banen van de zon, exact 6 maanden eerder. De zon staat in de zomer zeer hoog aan de hemel, nu dus staat Mars heel hoog: Maan en Mars kwamen in het Noordoosten op en gingen de volgende ochtend onder in het Noordwesten. Jammer genoeg was het wel snel heiig waardoor iets later op de avond het zicht op bijvoorbeeld de sterrenhemel een stuk minder was. Maar toch heb ik mooie plaatjes geschoten. Zoals van sterrenbeeld de Zwaan met zijn omgeving.
9 september: we zien de volle maan met de conjunctie met Mars. En Jupiter is er met twee van zijn Galileïsche manen, en ook Saturnus is nog steeds heel goed te zien, inmiddels aan de zuidelijke avondhemel.
11 september: wat een prachtige avondhemel! En nu ook weer is er Jupiter met deze avond drie van zijn Galileïsche manen.
12 september: deze avond was er een verbazingwekkend mooie opkomst van de maan die al duidelijk aan het afnemen is. Mijn kleinzoon Gijs was erbij. Wij deden samen observaties. In onze fantasie beklommen we een berg in Chili. Bij Jupiter kon je nu alle vier de grote manen goed zien. Iets later op de avond was de rode glans van de maan weer verdwenen.
Ik maakte van de foto’s van deze drie avonden een filmpje. De achtergrondmuziek bij die film komt van een eigen orgelstuk dat ik inspeelde op mijn Hauptwerkorgel.
Gijs had studiedag en mocht bij opa en oma zijn. Hij had wel huiswerk: hij moest in het Engels weten wat champignons waren en ‘do you like mushrooms?’ kunnen zeggen, en andere termen die bij een Engels ontbijt horen. Daar had hij geen moeite mee, en ook de toonladder van Bes op het orgel, nu ook met twee handen tegelijk, ging steeds beter. Dus konden we met een gerust hart in de trein stappen en Amsterdam bezoeken. Hij weet al veel over de gouden eeuw en ontdekkingsreizen en daar viel veel van terug te zien. Maar het doel was deze dag een bezoek aan de Nieuwe kerk waar een tentoonstelling over Juliana, onze voormalige koningin was. Gijs vond het vreemd dat er een tentoonstelling was over Juliana, en niet over Willem-Alexander en Maxima. Die waren daar toch immers getrouwd en daar waren de beroemde tranen van Maxima geplengd. Maar hij kwam er na een tijdje achter dat het niet alleen het huidige koningspaar was dat hier trouwde.
‘Hé, het Pietenhuis!’ Gijs zag een enorme foto van het Pietenhuis. Het gebouw bleek in het verre verleden nog een andere functie te hebben gehad: Koningshuis. We zagen het speelgoed van Juliana, filmpjes van de vier prinsesjes en nog veel meer nostalgie. Gijs begreep dat de oorlogstijd voor Juliana een feest was geweest: samen met haar kinderen in Canada, waar niemand haar kende, kon ze gewoon over straat lopen en genieten van de eindeloze natuur. Sinds Gijs zich verdiept heeft in het leven van Michael Jackson weet hij dat hij zelf nooit beroemd wil worden. Hij wil gewoon over straat kunnen blijven lopen zonder dat iedereen hem kent.
Maar het mooiste van de Nieuwe Kerk is het Schonat orgel. Gijs bleef er naar kijken, probeerde met mijn telefoon een zo mooi mogelijke foto te maken. Een suppoost wist iets te vertellen, maar uiteindelijk wist Gijs er meer van. ‘Hij is toch uit 1654?’ De suppoost wist het niet. Ik schatte dat het instrument rond 1680 was gebouwd. De suppoost wist het niet en ging een folder halen. Het instrument dateerde uit1655. -‘Ik zat er maar één jaar naast!’ -‘Mijn grootste wens is dat ik daar op mag spelen.’
We gingen in een zaaltje kijken naar een overzicht van het leven van Juliana. Daarna liepen we weer achter Gijs aan, terug naar het orgel.
Mijn vrouw had nog een ruimte gezien met een grote tafel die gedekt was met koninklijk zilver. Ze vertelde wat ze allemaal zag en Gijs en ik luisterden aandachtig. Toen gingen we achter Gijs aan, nog een keer naar het Schonat orgel kijken. -‘Ik wil later de organist worden in de Nieuwe kerk.’
Toen liepen we nog naar het kleine transept orgel. En daarna weer naar het middenschip. Een speelgoedautootje dat we eerder zagen stond daar nog een keer, maar nu als echte auto.
-‘Wat vind jij van het orgel, opa?’ -‘Ik vind het een erg mooi orgel. Het heeft net zo’n mooi beeldhouwwerk als wat we net op het koninklijk paleis zagen.’ Toen we daar zonet bij het paleis stonden had ik naar wat dingen gewezen terwijl hij een frikandelbroodje nuttigde en wij onze boterhammetjes. -‘Het orgel is in precies dezelfde tijd gebouwd als het paleis, dat toen trouwens stadhuis was’ vervolgde ik. -‘Jammer dat Bernhard Winsemius er niet is.’ De suppoost zei dat Gijs maar contact moest maken met Henk Verhoef. -‘Ja, die ken ik. Die is hier toch ook organist? -‘Juist. Als je met hem een afspraak maakt mag je misschien wel een keer op het orgel spelen. Weet je trouwens hoeveel pijpen dit orgel heeft?’ Vroeg de suppoost. Gijs raadde 4000. -‘Het zijn er meer dan 5000. En weet je wat het grootste orgel van Nederland is?” -‘Ja, natuurlijk dat weet toch iedereen. Dat is het Marcussenorgel in de Laurenskerk.’
We gingen verder na eerst een glas Fanta te hebben genuttigd. We mochten de Beurs van Berlage niet in maar konden toch door enkele ruitjes van een deur de mooiste zaal van het gebouw zien. Gijs wist dat daar indertijd het burgerlijke huwelijk van Willem-Alexander en Maxima was voltrokken. Daar moesten we ook nog maar eens een keer heen.
Even verder kwamen we bij de Nicolaaskerk, die ons begroette met zijn klokken. Hij was open, en ook daar was een orgel te zien.
Ik legde aan Gijs uit wat kruiswegstaties waren, en we maakten een kruisje bij een wijwatervat. Zo’n honderd brandende waxinelichtjes trokken zijn aandacht. -‘Mag ik die uitblazen?’ Dat mocht niet en mijn vrouw legde uit waarom die kaarsjes aan het branden waren. Er was ook een knielstoel. Als je een kaarsje had aangestoken kon je daar op knielen en gaan bidden, bijvoorbeeld voor iemand die ziek was. En vragen in je gebed of die zieke weer beter kon worden. -‘Voor wie zou jij willen bidden en een kaarsje opsteken? ‘ -‘Voor Michael Jackson.’
Thuis gekomen ging hij het Schonat orgel nabouwen. Intussen zong en neuriede hij goedgehumeurd liedjes van Michael Jackson. Bij het eerste Sinterklaasjournaal van dit jaar zag hij weer het Pietenhuis. -‘Daar zijn we vandaag geweest!’ De tentoonstelling in de Nieuwe kerk heeft voor hem een eeuwigdurende associatie met het Pietenhuis opgeleverd. Maar vooral ook met het Schonat orgel.
Orgel, 1655: Hans Wolff Schonat (ca. 1614 – ca. 1673), daarna vergroot door Jacobus Galtusz. van Hagerbeer (gest. 1670) en Roelof Barentsz. Duyschot (werk voltooid in 1673); orgelkast: Jacob van Campen (1596–1657); beeldhouwwerk: Artus Quellinus (1609–1668); schilderingen: Jan Gerritsz. van Bronckhorst (1603–1661).
Nog weer een dag later was hij ook bij ons. Er klonken verrassende orgelklanken vanuit de orgelkamer. Ik ging poolshoogte nemen en maakte een opname. Tot mijn verrassing had hij de sampleset van het Janke orgel van Bückenburg gebruikt. -‘Wat voor een barokstuk speelde je?’ vroeg ik hem. -‘Dat was geen bestaand stuk, het was een improvisatie.’ -‘Maar waarom een barokstuk?’ -‘Op het Schonatorgel heb ik nog nooit moderne muziek gehoord.’ Ah, vandaar dat hij de sampleset van Bückenburg had gekozen in plaats van de moderne klanken van het Caen orgel, dat hij meestal kiest. In Amsterdam heeft hij nog niet gespeeld, maar hier klonk alvast een voorproefje. Ik denk dat dit op het echte Schonat orgel ook mooi zal klinken.
Elk atoom bevat protonen. Elk scheikundig element heeft een verschillend aantal protonen. Wie, wat, waarom? Het werd ons gewoon gepresenteerd als een feit op school. Ik snapte er niets van maar vond het razend interessant. Even een korte samenvatting van wat Wikipedia schrijft over protonen:
Een proton is onderdeel van een atoom met een positieve lading. De atoomkern van het waterstofatoom, H, bevat één enkel proton. Alle andere atomen bevatten zowel neutronen als protonen. Het aantal protonen van de kern bepaalt tot welk chemisch element het atoom behoort. De lading van één proton is ongeveer gelijk aan 1,602 × 10-19 C. Dit noemt men de elementaire lading. De lading van een elektron is exact tegengesteld aan die van een proton, en dus negatief. In een neutraal atoom is het aantal protonen in de kern gelijk aan het aantal elektronen eromheen. In deze situatie heffen de positieve ladingen van de protonen en de negatieve ladingen van de elektronen elkaar naar buiten op. Het atoom als geheel is dan elektrisch neutraal.
Hierboven een schematische voorstelling van een Lithium-atoom. Zoals hierboven op Wikipedia staat, zo leerde ik het ook op school. Men wist toen nog niets wist van quarkdeeltjes en ook niets over gluonen. Maar Wikipedia vervolgt:
Protonen bestaan op hun beurt weer uit quarks, namelijk twee ‘up’ quarks, een ‘down’ quark en kortlevende quark-antiquarkparen. Deze quarks worden bij elkaar gehouden door gluonen, de dragers van de sterke kernkracht. Aangezien de elektromagnetische kracht vele malen sterker is dan de zwaartekracht, moet men concluderen dat het aantal protonen in het universum gelijk is aan het aantal elektronen. Was dat niet het geval, dan zou de netto afstoting door het overschot aan positieve of negatieve lading een merkbaar effect hebben op de expansie van het universum en op alle materie onder de invloed van zwaartekracht (planeten, sterren, en dergelijke).
We weten tegenwoordig dus veel meer als wat ik leerde in de zestiger jaren van de twintigste eeuw. Maar inmiddels blijkt dat we eigenlijk nog steeds lang niet alles van protonen weten. In het vakblad Nature beschreven fysici deze week over opmerkelijk gedrag van protonen:
Stel ze bloot aan een elektromagnetisch veld, dan zal de elektrische lading zich fysiek op een andere manier over het deeltje verdelen dan je zou verwachten. ‘Wat ze hier waarnemen is echt opmerkelijk’, zegt Juan Rojo van de Vrije Universiteit Amsterdam, die zelf regelmatig onderzoek doet naar de kleine deeltjes. Hij is zelf niet bij dat onderzoek betrokken. ‘Deze meting laat duidelijk zien dat zich in het binnenste van protonen processen afspelen die we simpelweg nog niet begrijpen. De aandacht ging tot nu toe uit naar nieuwe, exotische deeltjes en naar nog onbekende natuurkunde buiten het standaardmodel’. Het standaardmodel klopt niet, zo past bijvoorbeeld de zwaartekracht er niet in. In die zin is het dus logisch dat men vooral zocht naar nieuwe deeltjes, het proton leek niet interessant. Maar plots deden fysici de ene na de andere ontdekking over bizar of onverwacht protongedrag. ‘Steeds meer fysici zagen daardoor in dat er binnen het standaardmodel, binnen de bekende natuurkunde, ook nog veel te leren valt’, zegt Rojo. ‘Het proton is echt interessant.’ Zelf ontdekte Rojo deze zomer bijvoorbeeld dat protonen charmquarks bevatten. Iets dat al veel langer werd vermoed, maar ook op twijfel stuitte omdat het zo bizar is: charmquarks zijn namelijk zwaarder dan het proton zelf. Alsof je een kilogram zware verhuisdoos vol boeken uitpakt en na afloop twee kilogram in de kast hebt staan. Het vormde bovendien de volgende bevestiging van een inzicht dat minstens even opmerkelijk is. Wanneer je protonen openmaakt, ontdek je daarin geen overzichtelijke bouwsteentjes – twee upquarks, en één downquark, zoals het decennialang in de natuurkundeboeken stond – maar een chaotische deeltjeszee van quarks en andere elementaire deeltjes. Sterker nog, zo bleek vorig jaar uit onderzoek: in die zo alledaags lijkende protonen schuilt zelfs antimaterie, het mysterieuze spiegelbeeld van gewone materie waarvan normaliter in de kosmos vrijwel elk spoor ontbreekt. Rojo vermoedt dat al die opmerkelijke vondsten rond het proton het gevolg moeten zijn van een eigenschap van de natuur die we nog niet goed begrijpen. ‘Ik denk dat dit stukjes zijn van een grotere puzzel’, zegt hij. ‘Ik heb sterk het gevoel dat het niet los van elkaar staat.’ Op welke manier al die puzzelstukjes in elkaar passen, weet echter niemand. In de Verenigde Staten werkt men inmiddels aan de Electron-Ion collider, die onder meer bedoeld is om de interne structuur van protonen beter bloot te leggen. Dat apparaat, met een prijskaartje van omgerekend een grove twee miljard euro zal worden gebouwd in het Brookhaven National Laboratory in de staat New York. Rond 2030 moet het klaar zijn voor de eerste metingen. ‘Ik verwacht veel van dat experiment’, zegt Rojo. ‘Het kan straks precies het soort vragen beantwoorden waar we in de natuurkunde nu mee rondlopen.’ Nog een jaar of tien dus, totdat we eindelijk de diepste geheimen leren kennen van dat meest alledaagse aller deeltjes.
Het heelal is veel te zwaar, er moet zoiets als antimaterie zijn zo wordt al decennia gedacht. Maar hoe er ook wordt gezocht en gemeten, het is nog steeds niet gevonden. Het is misschien wel veel dichterbij dan we denken. In elk proton zou wel eens antimaterie kunnen zitten. Men is waarschijnlijk op het spoor van nieuwe, fundamentele ontdekkingen!
De slogan van radio 4 is al een hele tijd:”zo mooi is klassiek”. Ik vind dat “mooie muziek” lang niet altijd ook “goede muziek” is. Mooie muziek heeft nauwelijks dissonanten en streelt je oren aangenaam vanuit de klank. Het is muziek waar je goed bij kunt dineren of werken. Goede muziek hoeft voor mij helemaal niet orenstrelend te zijn, het is muziek die niet alleen goed in mekaar zit maar waarnaar je moet luisteren, je kunt niet intussen iets anders doen. Soms grijpt zulke muziek je zelfs naar de strot. En consonant of dissonant is dan eigenlijk geen issue voor mij. Het tweede strijkkwartet van Schoenberg doet dat bij mij, vooral het laatste deel. Of de laatste cellosonate van Beethoven, of diens grote fuga voor strijkkwartet. Deze grote fuga opus 133 is qua klank vaak zelfs uitgesproken lelijk, maar het stuk gaat je door merg en been. Als ik naar een goede uitvoering luister ben ik na afloop kapot. En zo zijn er nog meer stukken. En ik leer er nog steeds kennen. Zo’n stuk ga ik nu beschrijven. Het is geschreven door een componist van wie geen enkel werk in de top 400 van “de mooiste klassieke muziek” van Radio 4 zit. Zo zie je maar.
Al eerder schreef ik over het leven van Louis Vierne en onlangs nog over de relatie van de muziek van Franck en die van Vierne. Dit keer gaat het over zijn vierde orgelsymfonie. Van belang is te weten onder welke omstandigheden hij dit stuk schreef. In de biografie van Louis Vierne lezen we:
Uitgeteerd door tuberculose sterft zijn zoon André op 7 september 1913 in Juziers, 10 jaar oud. Enkele maanden later, op 3 januari 1914, sterft zijn vriend, de pianist Raoul Pugno in Moskou tijdens een concerttournee. In het begin van de eerste wereldoorlog brengt Vierne zijn vakantie door in La Rochelle met het gezin van zijn leerling Marthe Bracquemond. Daar componeert hij onder meer zijn vierde orgelsymfonie. Niet zolang daarna krijgt hij hevige aanvallen van glaucoom, waardoor hij volledig blind wordt. Hij raadpleegt vervolgens de Zwitserse oogarts, professor Éperon. We weten dat hij uiteindelijk nooit meer iets zal kunnen zien.
Het was een mooie zomer in 1914, maar het is duidelijk dat het in het gemoed van Louis Vierne allerminst rustig was. Niet alleen door de oorlog die begonnen is en waarin hij nog een zoon zal gaan verliezen, maar vooral ook door de dood van zijn jonge zoon en een van zijn beste vrienden. Een leerling neemt hem mee om hem tot rust te laten komen. We hebben een foto van Vierne hoe hij componeert in de tuin van deze leerling.
Hoe voelt hij zich? Kun je dat horen aan de muziek die hij dan schrijft? De vierde orgelsymfonie heeft een uitgesproken sombere ondertoon. Het stuk heeft vijf delen: prelude, allegro, menuet, romance en finale. Alleen het “menuet” klinkt vrolijk en dat deel is daardoor een opvallend buitenbeentje binnen de gehele symfonie. Dat menuet staat in E majeur. De cantilene staat ook in majeur, namelijk in Des majeur, qua toonsoort is dat een schril contrast met G mineur waar deel 1, 2 en 5 in staan. Des verschilt een overmatige kwart met G, groter kan de tegenstelling niet zijn. Toch is de cantilene niet echt heel vrolijk, er blijft naar mijn gevoel een onderhuidse somberheid sluimeren. Boven het eerste deel van deze symfonie schrijft Vierne de tekst van een gedicht van Verlaine: ‘O kan het zijn dat er ooit heldere dagen en zomernachten waren?’ Zelf zei hij later eens dat de symfonie ‘een moment werd opgevrolijkt door de fragmenten van een gelukkige droom, maar eindigt in koorts’. Die gelukkige droom hoor je dus in het “menuet”, misschien ook in de “romance”. Ik maakte een collage gebaseerd op vier delen. Aan elkaar geschakeld wordt het zo een stuk van “zacht naar hard”, zoals ook mijn kleinzoon graag van zacht naar hard improviseert. Je hoort eerst het begin van de prelude, daarna het begin van de romance, een fragment uit de finale dat overgaat in het slotstuk van het allegro, waar ik deze collage mee laat eindigen. Aan het woord is Marie-Claire Alain op het Cavaillé-Coll orgel van Caen. Zet de speakerboxen lekker ver open en doe je ogen dicht. De wereld van de bijna blinde Louis Vierne komt dan ongenadig binnen. Het is een rijke wereld. Ondanks de droefheid die het uitstraalt is het vooral ook een prachtig en majestueus stuk.
Als je luistert naar het menuet, dat ik niet in deze collage heb verwerkt, dan hoor je een heel andere Vierne. Iemand die in de tuin van zijn leerling zit en lijkt te genieten van de mooie zomer. Het is compleet tonaal, erg klassiek van opzet en de vorm is precies zoals het hoort: A-A-A’-A’-B-B’-A-A’-Coda. Mooi stukje muziek, zou op radio 4 niet misstaan.
Luister hier naar de complete symfonie in vijf delen. Op het einde hoor je “de koorts” zoals Vierne dat zelf noemt. De koorts in zijn hoofd. Een stuk dat je naar de strot kan grijpen. Geen mooie muziek. Maar wel heel goede!
Dit stukje eindigt met een vliegende knipoog. Huh? Lees eerst de rest zou ik zeggen..
Ik sprak laatst met een organist over de eerste orgelsymfonie van Louis Vierne. Hij beweerde dat je daarin goed kon horen dat hij les had gehad van César Franck. Ik ging een beetje uitzoeken of dat mogelijk was, en waar het hem dan in zou kunnen zitten. Ik dook dus nog een keer in de levensgeschiedenis van Louis Vierne en analyseerde het begin van die orgelsymfonie.
Waar moeten we deze orgelsymfonie in het leven van Louis Vierne ergens plaatsen? Op negentienjarige leeftijd ging de zeer slechtziende Louis naar het conservatorium van Parijs om daar orgelles te krijgen van César Franck. Franck stond bekend om zijn lessen, waarbij zijn leerlingen hem als een vaderfiguur zagen maar die tegelijk iemand was die niet goed lag bij de directie van het conservatorium. Dit omdat hij zijn heel eigen weg koos in zijn methodiek en pedagogiek, en bij de orgellessen gaf hij ook nog eens compositielessen aan zijn studenten, iets wat niet de bedoeling was. Maar zijn leerlingen hingen aan zijn lippen. Zo ook Louis Vierne. Hij heeft niet veel langer dan een jaar les gehad, toen stierf Franck na een noodlottig ongeluk. Maar dat ene jaar heeft wel een diepe indruk op hem gemaakt. Dit schrijft hij later over het moment dat de lessen abrupt werden afgebroken door de dood van Franck:
‘Ik voel me niet zo lekker, ik kom dinsdag niet,’ had Franck gezegd, die hoestte en bleek zag; “Ik probeer er donderdag in een goede vorm weer te zijn…” — In juni had hij een auto-ongeluk, toen hij zijn vriend Paul Braud ging opzoeken om de repetitie van zijn kwintet te horen. De cab waarin hij was gezeten was ter hoogte van de Pont Royal aangereden door een grote omnibus; Franck was hierdoor in de rechterzijde hard geraakt. Na een tijdelijke flauwte had hij zich toch weten te hervinden en Braud had hem naar huis gebracht, op de boulevard Saint-Michel, nogal moe, maar verrukt van “de goede muziek” die hij zojuist had gehoord. Bij de conservatorium zomer-afsluiting van juli was hij nog steeds moe: “De vakantie zal me weer beter maken”, zei hij toen hij ons verliet. Hij vatte kou op 17 oktober en kwam de volgende dag toch naar de les. Het was de laatste… We hadden er nauwelijks een vermoeden van, want Franck was tot dan toe in een uitstekende gezondheid geweest; hij zag er ondanks zijn witte haar niet als iemand van ruim 68 uit; hij liep recht als een eik en zijn energie was spreekwoordelijk. We kregen echter bericht dat de donderdag les niet zou doorgaan en dat we later de datum van de volgende les zouden horen. Het “vervolgbericht” kreeg ik op dinsdag 11 november om acht uur ’s ochtends. Ik ontving een vreselijk, zwart briefje dat me liet weten dat de meester de dag ervoor was overleden, en waarin ik werd opgeroepen om de volgende dag, 12 november, voor zijn begrafenis op de begraafplaats van Ste-Clotilde en Montrouge te komen. Ik had het gevoel door de donder te worden getroffen, verpletterd, vernietigd… Ik aanbad deze man die me zo’n tedere welwillendheid had getoond, die me had gesteund, aangemoedigd, met een diepe liefde voor muziek had geïnspireerd. En nu, plotseling, was hij slechts een schaduw, slechts een herinnering. Ik had het afschuwelijke gevoel mijn vader voor de tweede keer te hebben verloren. Ik was een wrak op weg naar de Ste-Clotilde: mijn arme moeder vertrouwde me toe aan mijn kameraden Bouval en Busser, voor het geval ik tijdens de ceremonie in mekaar zou storten. Ik hoorde als in een droom de “Begrafenismars van Ierland”, van Holmes, het “Kyrie” uit de mis van Franck, het “Dies Irae”, het “Adagietto” van de Arlésienne, “Libera” van Samuel Rousseau en het “Allegretto” uit de Symfonie in A van Beethoven. We werden gegrepen door een ondraaglijke onrust toen we bij de consecratie hoorden hoe het “Cantabile” van de meester, te snel en zonder uitdrukking werd gespeeld … We hadden gedacht dat die dag het orgel , bedekt met een zwarte sluier, stom zou blijven … Tijdens de stiltes hoorden we grote collectieve zuchten, een paar kreten van vrouwen; De kerk was zelfs tot in het portaal vol, omdat, aan het einde van zijn leven, Franck door zijn goedheid, maar ook door de kwaliteit van zijn lessen, een indrukwekkend aantal vrienden en bewonderaars had gekregen.Iedereen was gekomen om de nagedachtenis van de grote dode het rechtmatige eerbetoon te brengen dat hem toekwam. Iedereen, nee! De hoge pieten van het Conservatorium waren weg gebleven… ‘Ze zijn er niet,’ zei Bouval met gedempte stem; — Wie? — Die van het Conservatorium, en ook niet die van het Ministerie van Schone Kunsten. — Op de begraafplaats, werd een enkele toespraak gehouden [door Emmanuel Chabrier] namens de “Société Nationale de Musique” waarvan Franck de voorzitter was. Dat is alles. Het wegblijven van deze ambtenaren is sindsdien ontkend; we hebben hierop moeten wachten tot de apotheose van Franck was losgebarsten na de klinkende uitvoeringen van zijn werken in het Châtelet en elders… Voor deze heren, de pausen van die tijd, was Franck, zelfs na zijn dood, de onregelmatige, de onafhankelijke, de opstandige…, de gevaarlijke man, die de waarheid durfde te zeggen! Pas bij de oprichting van het standbeeld van de Meester op het plein Ste-Clotilde, dertien jaar later waren ze er. Ah! de mooie toespraken, de mooie bloemen van retoriek, het snurkende pathos! Die dag haalden we onze schouders op, wij, de uitzinnige ambachtslieden van de postume wraak van degene van wie we zo hartstochtelijk hielden… Toen we weg liepen van de begraafplaats besloten we om collectief ontslag te nemen uit de klas. Om deze leskamer weer te zien, dit orgel, de plaats die ooit werd ingenomen door de dierbare overledene, ingenomen door een ander? Nooit! (bron: http://www.netreach.net/~druid/LV/s/MortFranck.html)
Het is duidelijk dat Franck in zijn lessen maar ook nog lang daarna bij Vierne een onuitwisbare indruk had gemaakt. En toen hij zich eindelijk eens durfde wagen aan een groot orgelstuk is het niet onwaarschijnlijk dat hij zich door zijn voorganger liet inspireren. Hiervoor kijken we zo meteen naar de noten van de prelude uit de orgelsymfonie no.1 van Vierne. Maar eerst kijken we nog hoe het Vierne verging de jaren na de dood van Franck. In 1892 werd hij assistent van Widor in de kerk St. Sulpice in Parijs, en in 1894 werd hij ook diens assistent aan het conservatorium bij diens orgellessen. Heel voorzichtig ging hij zelf daarna op het componisten pad, hij schreef een strijkkwartet. Maar een echt groot werk voor orgel volgde pas in de jaren 1898-1899: en dat was dan deze eerste orgelsymfonie.
Vierne in 1899, het jaar dat hij de eerste orgelsymfonie voltooide
Ik bespreek het eerste deel, een stuk dat behoorlijk ontoegankelijk is. Bij de top 400 van radio 4 zal het nooit terecht komen. Dat zou wel misschien nog ooit kunnen gebeuren met het meer populaire laatste deel, de finale. Maar vooral bij dat eerste deel hoor je dat hij niet alleen orgellessen, maar ook compositielessen van César Franck heeft gehad. Franck had als credo: blijf moduleren, blijf moduleren! En als je naar de composities van Franck kijkt, zie je dat hij dat vooral doet door middel van sequensen. Zoals bij de Prelude, aria en finale uit 1886 waar je hier iets meer over kunt lezen. Zo dus ook Louis Vierne in deze “prélude”. Langzaam tempo, allemaal dik aangezette registers. Maar vooral qua opzet in harmonisch opzet geavanceerd, en doorbordurend op werken van Franck. Wat ik nu nog meer vertel over dit stuk is voor veel mensen waarschijnlijk te specialistisch, die kunnen het gerust overslaan.
Vierne schreef deze symfonie waarschijnlijk met in gedachten het orgel van de St. Sulpice waar hij toen werkte. Het tempo is vastgelegd (kwart = 48) en ook de registratie heeft hij opgeschreven: Grand Orgue: Fonds 16, 8, 4. Positiv: Fonds 16, 8, 4. Récitativ: alweer Fonds 16, 8, 4 maar nu ook met koppelingen. Pédal: Ook weer Fonds: 32, 16, 8 en 4. De klanken zijn dus gebaseerd op fluit-achtige klanken, maar wel zeer breed, elke noot klinkt behalve op de notatiehoogte ook een octaaf lager en tegelijk ook nog een octaaf hoger en het pedaal zelfs met daarnaast een 32-voet. Hoe klinkt dat? Je hoort in een trage beweging een erg vette klank, hierdoor is de zetting niet echt doorzichtig. Dat hoor je op alle opnamen die ik heb gevonden terug. Een zwaar stuk dus, dat voortdurend in beweging is, met allerlei dissonanten en samenklanken die vrijwel nooit oplossen. Hoewel het in een toonsoort staat, D-mineur, krijg je er een enigszins atonaal gevoel erbij.
De eerste maten van dit stuk zien er zo uit, ik heb de voornaamste akkoorden die je hoort in rood er bij geschreven door middel van akkoordsymbolen:
De eerste zeven maten zweeft de toonsoort al snel helemaal weg van de begintoonsoort Dm. Het wemelt van de verminderde septiemakkoorden, die over gaan in andere verminderde septiemakkoorden en nooit oplossen. In maat 8 en nog sterker in maat 9 wordt de C belangrijk, als dominant voor Fm. In maat 10 komen we dan aan in deze nieuwe toonsoort, maar ook deze toonsoort wordt vanaf maat 12 met alweer allerlei verminderde septiemakkoorden diffuus. In de maten 1 tot en met 5 heb je dankzij het lange orgelpunt op de D in de bas nog enig houvast, maar het levert tegelijk allerlei dissonanten tegen dat orgelpunt op. We zien dat de structuur van al deze maten in stijgende dan wel dalende seqensen verloopt. De tweede maat is een sequens (terts lager) van de eerste. De maten 3 en 4 worden sequensmatig herhaald in 5 en 6 (terts hoger). Vanaf maat 10 komt er, net als in het begin, opnieuw een orgelpunt in het pedaal, nu voor de toonsoort Fm. Maat 11 is weer een sequens van 10, maat 13 van 12. Deze gang van zaken zien we in deze prelude ook later nog vaak terug keren.
Luister hier naar deze eerste 13 maten:
Luister hier naar een complete opname van deze prelude: Gerben Budding bespeelt het orgel van de Marktkirche van Hannover.
Mijn kleinzoon heeft er samen met mij naar geluisterd. Hij vond het leuk om het helemaal tot het einde uit te luisteren, tot mijn eigen stomme verbazing, er gebeurt namelijk erg veel. We luisterden trouwens toen naar een CD-opname van Marie-Claire Alain. Wat een stuk! Het lijkt wel atonaal maar ‘dat vindt hij juist spannend’. Hij zelf kan ook spannende muziek maken. Hier speelt hij een spannende improvisatie, die volgens hem lijkt op Franse muziek uit de twintigste eeuw. Hij stuurde deze opname door naar zijn ouders met de volgende tekst erbij gevoegd: “St. Denis organ Cavaillé–Coll Madrid, Guinos vuelos sortie improvisée.” St. Denis, dat weet hij inmiddels, dat hoort tegenwoordig bij Parijs. Hij dacht vroeger dat het bij Madrid hoorde. Lachend zegt hij zo eventjes tussendoor tegen mij dat daar ook een kerk van St. Denis staat met een mooi Cavaillé–Coll orgel. Het is voor hem een waarheid, net zoals dat Sinterklaas bestaat. Sortie, dat weet hij wel wat dat is. Sortie is een laatste stuk van een concert, een uitsmijter waarna alle mensen automatisch gaan klappen. En improvisée dat doet hij graag: zelf al spelende zoeken naar zijn eigen muziek. Maar “Guiños vuelos” , hetgeen betekent “vliegende knipogen”, waar hij dat nu weer vandaan heeft gehaald? Toen hij het speelde fantaseerde hij dus dat hij in Madrid zat en dat hij daar speelde op een orgel van Cavaillé-Coll. Hij speelde muziek met een vliegende knipoog.
Woudenberg, tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse vallei, is een kleine gemeente met enkele kastelen, een mooi raadhuis, maar vooral ook veel natuur in de omgeving. Bij een rondwandeling van de ANWB van 14 km loop je onder meer een heel eind langs het Valleikanaal. Dat is een kanaal van ongeveer 40 km lang dat zowel door de provincie Utrecht als Gelderland loopt. De naam is ontleend aan de Gelderse Vallei, waar het kanaal in noordelijke richting doorheen stroomt. Het doel van het kanaal is de afwatering van diezelfde vallei en dus het voorkomen van wateroverlast. Het kanaal loopt van de Nederrijn bij Rhenen (aan de voet van de Grebbeberg) naar de Eem in Amersfoort. Het kanaal is alleen bevaarbaar voor kano’s en roeiboten. Het gebied is laaggelegen, van huis uit erg drassig maar al in de middeleeuwen hebben ze allerlei vormen van afwatering toegepast door het graven van sloten en kanalen. We liepen door een bos met heel veel greppels die parallel aan elkaar liepen. Ook dat was kunstmatig: De uitgegraven natte grond gebruikte men als ophoging ernaast om daar bomen op te kunnen laten groeien. Zo was dat hele bos opgebouwd. De greppels stonden overigens allemaal droog. De hoogteverschillen zorgden voor een grote verscheidenheid aan begroeiing.
De wandeling begon vlakbij het Neo-renaissancistische raadhuis uit de dertiger jaren van de twintigste eeuw.
Na een hele tijd bereikten we het valleikanaal waar een prachtig voetpad langs liep. Ook kwamen we langs een dassenburcht.
Op veel plaatsen waren bunkers, aangelegd vlak voor de tweede wereldoorlog. Op plakkaten kon je lezen over de gebeurtenissen in die oorlog.
De bladeren aan de bomen begonnen te verkleuren.
Maar er waren vooral ook veel paddenstoelen te zien. Twee soorten bleken na opzoeken op de rode lijst te staan: beschermde paddenstoelen die dreigen uit te sterven. Hieronder een aantal foto’s met de namen van de paddenstoelen erbij.
Amethistzwam (ook wel rodekoolzwam genoemd)Braakrussula. Uiterst giftigEekhoorntjesbroodElfenbankjeGeschubde InktzwamKastanje boleetPaarse pronkridder. Staat op rode lijst.ParasolzwamStekelige Stuifzwam. Staat op Rode Lijst.Vliegenzwam
Terwijl mijn kleindochter in opdracht van mijn vrouw kunstjes deed in de speeltuin en mijn jongste kleinzoon samen met een vriendje heel hoog schommelde, was ik met mijn oudste kleinzoon op planeet X. We waren een heel eind weg gevlogen en nu zag je heel in de verte een heldere ster: dat was onze zon. Mijn kleinzoon merkte op dat we tegen onze zon “de zon” zeggen, maar er zijn veel meer zonnen. Alle sterren zijn immers zon. Opeens zag hij hem. -‘Opa, opa, kijk eens! Hier is een planeet. En we zijn al verder dan de dwergplaneten!’ Daar, ver weg in ons zonnestelsel, had mijn kleinzoon eindelijk de lang verwachte negende planeet ontdekt, planeet X!
Het was er donker en koud. Gelukkig was het er in onze ruimtepakken uit te houden. Het aardige was dat je vanaf daar zelfs overdag de Melkweg kon zien. Dát was genieten! We besloten na enkele mijmeringen weer terug te gaan. Bij zijn volgende ruimtereis zou mijn kleinzoon richting Proxima Centauri gaan, de dichtstbijzijnde andere “zon”.
In de krant van vandaag stond een leuk artikel van George van Hal over het deel van ons zonnestelsel waar ik nu dus net geweest was. Wetenschappers vragen zich al jaren af hoe het mogelijk is dat er zo ontzettend ver van de zon vandaan nog steeds allerlei planeetjes als Haumea, Eris, Make Make en nog veel meer dwergplaneetjes en wie weet: ook planeet X draaien. Het zou logisch zijn als deze veel dichter bij de zon zouden staan. De wetenschappers maakten een computersimulatie van ons prille zonnestelsel: wat zou er gebeuren als er een groot object vanuit een ander zonnestelsel dicht bij onze zon komt, maar niet zodanig dat het ingevangen zou worden. Het bleek dat er dan kleine planeetjes of manen uit hun oorspronkelijke baan zouden worden gerukt en dat deze op een veel verder weggelegen plek een nieuwe baan zouden gaan volgen. Ook bleek dat het niet onwaarschijnlijk is dat de huidige grote planeten door de komst van het ruimte-object ook op een heel andere plek zijn beland, dat ze eerst dichterbij of juist verder weg van de zon draaiden. Misschien was de volgorde van Uranus en Neptunus wel andersom geweest, het zou heel goed gekund hebben. Geleidelijk werd in die simulatie alles weer enigszins stabiel, maar ook die stabiliteit is er dus slechts schijnbaar. De huidige banen lijken er voor altijd te zijn maar dat is niet zo, er zijn nog steeds verstoringen die iedere keer opnieuw om een nieuw evenwicht vragen. De simulatie verklaarde dus de huidige plek van de dwergplaneten maar gaf ook aan hoe het systeem nog steeds in beweging is. Er bij stond dat het te ver voerde om de uitkomst van het experiment als wetenschappelijk vaststaand te beschouwen. Ik vond het in ieder geval wel een leuke gedachte exercitie.
Eerder las ik al eens dat ons zonnestelsel in zijn eigen beweging in ons melkwegstelsel waarschijnlijk in een zone is gekomen waar de zwaartekrachtwerkingen van de objecten rond onze zon enigszins veranderen en dus ook de banen van de planeten. In dat artikel hadden ze het vooral over de directe invloed daarvan op de baan van die kleine dwergplaneetjes, maar ook op de buitenste grotere planeten als Uranus en Neptunus. En dat daardoor eigenlijk alle banen van de planeten aan enige vorm van verandering onderhevig zouden kunnen zijn. Ze dachten dat dat nu al enigszins merkbaar was. Maar ook dat was nog in het stadium van een “vermoeden”, niets was nog bewezen.
Mijn oudste kleinzoon zat achter de computer. Eerst had hij op internet het levensverhaal van Stephen Hawking bestudeerd. Nu speelde hij met het astronomische programma Stellarium. -‘Kijk opa, dit is Uranus. En zijn manen. Heb jij die al eens gezien?’ Ik vertelde dat, als je wist waar je moest kijken en een goede verrekijker had, je Uranus zelfs in Nederland kon zien. En op sommige plekken op de wereld met ideale omstandigheden zelfs met het blote oog. Dat wilde hij ook wel eens.
Uranus waren we eerder op de dag bij onze ruimtereis ook gepasseerd. Proxima Centauri vind ik nog iets te ver. Ik houd het in mijn eigen fantasie nog even bij alles van ons eigen zonnestelsel. Mijn kleinzoon had iets uitgevonden waardoor je heel erg snel kon reizen. Dat deed hij via Quantum Mechanica. Deeltjes op heel grote afstand beïnvloeden elkaar. Afstand en tijd spelen opeens geen rol meer. Zo iets regelt hij met zijn ruimtevoertuig.
Mijn tweede kleinzoon vloog nog steeds heel hoog door de lucht, op en neer, op en neer. Mijn kleindochter maakte ingewikkelde sprongen en was daarbij ook steeds van de aarde los. -‘Komen jullie!’ We gingen chips eten en waren allemaal weer met beide voeten op de grond. Vanavond is het waarschijnlijk helder. Zou je de Melkweg kunnen zien? Of Uranus? Of misschien, heel misschien… wel planeet X?
Op YouTube staat een leuk Amerikaans filmpje over planeet X
-‘Opa weet jij hoe het universum er uit ziet?’ -‘Nee, dat weet ik niet.’ -‘Ik weet het natuurlijk ook niet, maar ik denk dat ik het toch weet.’ -‘Vertel.’ -‘Het universum is rond en daarin zitten allemaal puntjes.’ -‘En wat zijn die puntjes dan?’ -‘Dat zijn allemaal melkwegstelsels.’ -‘Dat zou best kunnen dat het er zo uit ziet. Maar heb jij wel eens gehoord van de vierde dimensie?’ -‘Nee?’
Ik legde uit wat de eerste, de tweede en de derde dimensie waren. Maar, zo vervolgde ik, ‘er is ook nog een vierde dimensie, en dat is de tijd. Alles wat we kunnen zien in de derde dimensie heeft ook een plek in de tijd. En die tijd is niet altijd overal hetzelfde. Zelfs terug gaan in de tijd is mogelijk. ‘Echt?’ -‘Ja, we kunnen ons dat niet voorstellen. Maar iemand als Stephen Hawking die kon dat wel. En hij kon via heel ingewikkelde formules aannemelijk maken dat dit soort dingen zou moeten kunnen. Zo legt hij ook uit dat een zwart gat misschien niet zo eng is als dat wij denken en misschien wel iets heel normaals is.’ -‘Kun jij dat uitleggen opa?’ -‘Nee, dat kan ik niet echt uitleggen. Ik heb van jouw papa en mama vorig jaar met mijn verjaardag een boek gekregen waarin veel staat over nog meer soorten onderzoek die wetenschappers hebben gedaan. Als je dat boek leest dan snap je er een klein beetje van. Maar ik denk dat het eigenlijk door helemaal niemand echt goed begrepen kan worden. Jouw vader heeft dat boek ook gelezen.’ -‘Mijn vader weet veel van wetenschap.’
Hij mocht twee nachtjes logeren en hij las voor het slapen gaan in een boek over het heelal. In dat boek zag hij dingen die hij wel dacht te kunnen begrijpen. Eigenlijk heel aardse dingen. Zoals hoe de asteroïde Ceres er uit ziet. En hij stelde zich voor hoe het voelt als je op Mars loopt. Als je naar je voeten kijkt dan zie je dit soort dingen:
Dit was in de speeltuin van Bergambacht. Eigenlijk is heel die speeltuin een soort universum. Je kunt op de aarde beginnen, je stapt in een raket (een schommel), en als je heel hoog bent tel je af: 3-2-1 en je vliegt door de lucht en komt even later op de maan terecht. Maar je kunt ook doorvliegen naar bijvoorbeeld Mars, Saturnus, Uranus of heel ver naar de dwergplaneet Make Make. Gijs maakte terwijl hij op al die verre oorden was foto’s van waar hij was. Ik maakte van zijn foto’s een compilatie. Je ziet met de klok mee van links boven tot links beneden ” Neptunus, Mars, Make Make, de maan, Uranus en Saturnus (met zijn ringen).”
De tweede avond van de logeerpartij luisterde ik samen met hem naar muziek. Eerst wilde hij Widor horen maar het werd tenslotte toch Vierne. Een CD met daarop onder meer de eerste orgelsymfonie. Ik vroeg hem: -‘Wat vind je mooi aan deze muziek? Het is toch geen makkelijke muziek om naar te luisteren?’ -‘Dat weet ik. Maar dat vind ik eigenlijk ook wel fijn. Dan weet je niet gelijk hoe het verder gaat. En ik vind het leuk om te luisteren naar al die verschillende dingen die je tegelijkertijd kunt horen.’ Deze symfonieën zijn voor een groot deel behoorlijk complex en vaak ook polyfoon van opzet. Maar dat stoot hem dus niet af maar hij vindt het juist uitdagend! -‘Morgen ga ik het laatste deel van die symfonie proberen te spelen. Ja, het wordt dan ook een beetje een symfonie van mezelf. Want het is natuurlijk veel te moeilijk om te spelen!’
De volgende dag hoorde ik vanuit de huiskamer hoe hij Vierne zat te spelen! Ik sloop naar boven en heb het laatste stukje opgenomen. Ik denk dat het universum vol muziek zit. Zoals met muziek van Vierne. Maar zeker weten ook met muziek van Gijs Meeuws!
De ruimtesonde Cassini-Huygens is in 2017 te pletter geslagen op Saturnus. Maar het was een heroïsch einde: niet alleen maakte hij nog allerlei foto’s die hij naar de aarde stuurde, maar er kwamen ook allerlei data richting aarde afkomstig van metingen van de ruimtesonde. Die data leverden nieuwe inzichten op. Het meest opvallende wat we leerden was: Saturnus heeft nog niet zo heel erg lang ringen en die ringen zijn over een tijd ook weer weg. Stel je voor: Galileo Galilei en Christiaan Huygens hebben de ringen ontdekt en sindsdien zijn ze iconisch gekoppeld aan het beeld van deze planeet. Het is zelfs zo dat als iemand een planeet tekent deze planeet meestal ringen krijgt à la de ringen van Saturnus. Maar het blijkt dat gezien in het kosmische geheel deze ringen slechts een tijdelijk verschijnsel zijn. Ergens tussen de 10 en 100 miljoen jaar oud zijn ze. Was er een telescoop geweest in de tijd van de dinosaurussen dan had je daarmee waarschijnlijk bij Saturnus geen ringen kunnen zien. Hoe komen we aan die data? De sonde maakte in 2017 een indrukwekkende duikvlucht tussen de ringen van Saturnus door. Hij ondervond de zwaartekracht van de ringen en daaruit kon de massa worden afgeleid. Een ander model dat nodig was voor de berekeningen was het gegeven dat er diep in Saturnus hevige stormen woeden. Deze twee gegevens samen maakten het mogelijk om globaal de leeftijd van de ringen te kunnen bepalen. Eerder al concludeerden NASA-onderzoekers dat Mars mogelijk ooit ringen krijgt. Phobos, een van zijn manen, komt namelijk steeds dichter bij de rode planeet. Wanneer die een kritieke grens passeert, valt de maan mogelijk uiteen in gruis dat vervolgens een ring vormt.
De ringen van een planeet zijn dus vaak brokstukken van een verongelukte maan. Asteroïden zijn waarschijnlijk ontstaan als brokstukken van een verongelukte planeet. Die planeet verongelukte al in het beginstadium van de vorming van ons zonnestelsel, waarschijnlijk onder invloed van enerzijds de zwaartekracht van Jupiter, anderzijds die van de zon. Zo draaien er talloze brokstukken in een baan tussen Jupiter en Mars rond de zon, de zogenaamde asteroïden, ook wel planetoïden genoemd.
Asteroïde DimorphosOpname van Dimorphos twee seconden voor de inslag op 27 september 2022
Afgelopen nacht is er door de Nasa een asteroïde bezocht, dat wil zeggen: een raket is er tegenaan gevlogen om zijn koers iets te wijzigen. De asteroïde luistert naar de mooie naam Dimorphos. Het is eigenlijk niet een echte asteroïde, maar een maan van de asteroïde Didymos waarmee het samen een klein stelsel vormt. Op dit maantje richtten wetenschappers van Nasa hun “projectiel”. Vlak voor de botsing zijn er foto’s gemaakt (zie hierboven) die de aarde bereikt hebben. Het idee is, dat als er een asteroïde in ons planetenstelsel in zijn baan te dicht bij de aarde komt, de mens dan in staat is om zijn koers te wijzigen. Dat lijkt dus te kunnen lukken, althans het is nu mogelijk om relatief kleine asteroïden van richting te doen veranderen. De asteroïde die 65 miljoen jaar geleden op ramkoers op de aarde terecht kwam zou te groot geweest zijn om met de huidige techniek die ramp te kunnen verhinderen. Het was voor het eerst dat getest werd of de aarde zo zou kunnen worden verdedigd. DART, dat staat voor Double Asteroid Redirection Test, werd om dat te onderzoeken in november 2021 gelanceerd. DART botste met zo’n 20.000 kilometer per uur. Het experiment was niet goedkoop, het heeft alles bij elkaar 325 miljoen dollar gekost. Er komt nog een vervolg: de ESA (European Space Agency) is van plan om het zogenaamde “Hera-ruimtevaartuig” in 2024 naar Dimorphos te lanceren om de inslagkrater en de nieuwe baan van het binaire systeem te bestuderen. Ook leuk om te weten waarom deze asteroïde heet zoals hij heet. De naam is afgeleid van het Griekse woord Dimorphos, wat betekent: “iets dat twee vormen heeft”. Het is namelijk het eerste hemellichaam in de kosmische geschiedenis waarvan de vorm substantieel is veranderd als gevolg van menselijk ingrijpen.
We weten door de Voyager 2 uit de tachtiger jaren dat niet alleen Saturnus, maar ook Jupiter, Uranus en Neptunus een ringenstelsel hebben. Lang niet zo opvallend en indrukwekkend als dat van Saturnus. Op eerdere afbeeldingen zag je slechts een heel vaag dun lijntje rond zo’n planeet. Ook zo bij Neptunus. Maar nu is er de James Webb telescoop. Deze richtte zijn blik onlangs op deze meest ver afgelegen planeet. Waw! Wat mooi en bijzonder! De NASA heeft enkele foto’s gepubliceerd. Hoe zagen indertijd de Voyager, hoe onlangs de Hubble en hoe zag nu James Webb Neptunus? In 1989 zag op zijn onmetelijke ruimtereis de Voyager 2 Neptunus zodanig dat we voor de eerste keer een beeld kregen van de woelige atmosfeer van deze planeet. Zelfs de Hubble kon dat plaatje vorig jaar niet verbeteren. Maar de James Webb laat in een gloednieuwe foto niet alleen details van de atmosfeer, maar beter en mooier dan ooit ook zijn prachtige ringen zien en daarbij ook nog eens een aantal van zijn manen.
Hieronder zie je ook de naam-aanduiding van de manen die de James Webb fotografeerde. De reuzenmaan Triton staat een stuk verder weg. Die zie je op de tweede afbeelding als schitterend lichtpunt een heel eind boven Neptunus.
Op de foto hieronder is Neptunus geplaatst in een iets grotere context en kunnen we allerlei sterren en zelfs melkwegstelsels zien.
Ook als je naar gefingeerde afbeeldingen van exo-planeten kijkt tekent men er soms een ring bij. Waarom niet? Ringen komen blijkbaar meer voor. Maar ringen verdwijnen ook weer, en kunnen dus opnieuw bij een planeet terug keren als er weer eens een kosmisch ongeluk gebeurt. Kosmische ongelukken gebeuren er voortdurend. De ringen die dan ontstaan zien er mooi uit. Maar vergis je niet! Ongelukken die door met name grote inslagen van asteroïden of meteoren op aarde hebben plaats gevonden veroorzaakten ringen van ruimtepuin om de aarde heen waardoor de zon veel minder fel werd en het klimaat compleet ontregeld raakte. De dinosaurussen stierven uit. En het was niet de eerste keer in het leven van de aarde dat dat gebeurde. Het is een van de vele mogelijke rampen die de aarde nog steeds bedreigen. Als we die mooie plaatsjes van ringen zien moeten we ons dus ook vooral realiseren dat we kijken naar het resultaat van een kosmische ramp. Na miljoenen jaren is het beeld van de ramp meestal weer verdwenen. De Nasa probeert om een dergelijke ramp in de toekomst te verhinderen. Vannacht lijkt dat een beetje gelukt. En de aarde heeft zo wie zo een eigen bodyguard die af en toe ingrijpt..
Het hoogtepunt van twee dagen Musica Sacra in Maastricht was voor mij het concert in de Synagoge op zondagmiddag. We luisterden daar naar een pianorecital van de in Duitsland wonende Russische pianist Jascha Nemtsov. In vier keer drie kwartier, waar wij het tweede deel van meemaakten, speelde hij de 24 preludes en fuga’s van de Russische componist Vsevolod Zaderatsky.
Zaderatsky in 1915
Van deze componist had ik nog nooit gehoord. Maar nu zal ik hem niet meer vergeten. De muziek die we hoorden was indrukwekkend, nog indrukwekkender misschien is het levensverhaal van Zaderatsky. Zijn muziek kun je bijna niet los van dat levensverhaal zien. Ik ga het beknopt weergeven:
Zaderatsky werd in 1891 geboren in Rovno (nu Riwne in de Oekraine), hij groeide verder op in Kursk in Zuid-Rusland en ging in 1910 studeren aan het Conservatorium van Moskou. Daar studeerde hij piano, directie en compositie en tegelijkertijd ook nog rechten aan de universiteit. Een van zijn compositiedocenten was Tanejev. In 1915 en 1916 was hij privédocent bij de troonopvolger van de Russische tsaar in Leningrad. Elke week reisde hij vanuit Moskou richting die stad om hem te kunnen onderwijzen.
Van 1916 tot 1920 deed hij dienst in het Russische leger, eerst tijdens de eerste wereldoorlog, na de Russische revolutie was hij in dienst van de laatste “witte” generaal die nog probeerde het communisme tegen te houden. In 1920 werd hij samen met de laatste Tsaargetrouwe officieren gevangen genomen. Hij werd als enige officier niet geëxecuteerd omdat een communistische generaal (Dserschinsky) hem had horen spelen. Hij werd verbannen naar de provinciestad Rjasan. Vrouw en kind konden nog net vluchten naar Frankrijk. Hen zou hij nooit meer terug zien.
In 1926 werd hij zonder enige reden gevangen genomen en werden al zijn manuscripten vernietigd. Daarop deed hij een zelfmoordpoging in de gevangenis. Na 2 jaar werd hij vrijgelaten. Hij componeerde dan twee eendelige pianosonates. De inleiding van de tweede sonate heeft de aanduiding “funebre andante mesto. Het stuk begint en eindigt met uitstervende doodsklokken. Hier hoor je de eerste drie minuten van deze sonate van bijna een half uur:
In 1930 kreeg Zaderatsky toestemming om naar Moskou te gaan en sloot hij zich aan bij een gezelschap (ASM) van moderne componisten onder leiding van Alexander Mosolow. Het waren voor hem relatief gelukkige jaren. Hij componeerde in die tijd onder meer 24 preludes voor piano.
Na vier jaar, in1934, werden de leden van het ASM uit de stad verbannen. De voorzitter, Mosolow kwam zelfs in de Goelag terecht. Zaderatsky moest naar de 300 KM verder gelegen provinciestad Jaroslawl. Hier trouwde hij opnieuw en kreeg een zoon. Hij componeerde een aantal symfonische werken.
In 1937 werd hij opnieuw zonder enige aanleiding gevangen genomen. Het lekte uit dat er iets zat aan te komen, hij liet zijn vrouw al zijn manuscripten verbergen. Wel vond men bij hem thuis partituren voor het schoolorkest met werken van Wagner en Richard Strauss. Fascistische muziek dus. Hij werd daarop gedeporteerd naar een strafkamp in Siberië.
Zijn vrouw reisde naar Moskou en bleef jarenlang verzoeken indienen om hem weer vrij te krijgen, juli 1939 werden deze gehonoreerd. Het strafkamp waar hij gezeten had was een van de zwaarste waar de gevangenen hooguit vier jaar in leven bleven. In dit strafkamp, waar geen enkel muziekinstrument ook maar in honderden kilometers omtrek te bekennen was, schreef hij 24 preludes met fuga voor piano. Hij kreeg een potlood en velletjes telegraafpapier van een aardige bewaker. De stukken die hij daar schreef zijn voor het eerst gespeeld in 2015 door Jascha Nemtsov. Nu speelde hij ze weer op Musica Sacra. Ik laat hieronder prelude en fuga in G# mineur horen:
Zaderatsky had geen geld om te reizen dus verbleef hij enkele maanden in het nabijgelegen Magadan. Hier componeerde hij een pianosonate in drie delen in F mineur.
Daarna reisde hij nog naar veel delen van Rusland. Het was oorlog maar hij hoefde niet te dienen. Natuurlijk kreeg hij wel veel van die oorlog mee. In 1944 schreef hij een Suite genaamd “Het Front”. Allemaal karakterstukjes gelieerd aan oorlogssituaties. Maar vaak met een cynische of sarcastische ondertoon. Zo begint het stuk “Boven het Massagraf” heel somber maar het wordt al snel majeur waar het ook in eindigt. Wat zijn zijn gedachten? Bij het stuk “Boven de Landkaart” hoor je een soort vierdelige fugetta. Zijn het de vier windstreken? En het laatste deel, “Mars”, lijkt meer op een groep lallende soldaten die half dansend, half marcherend ten strijde trekken. Zaderatsky spot met de gekte van de wereld.
In 1949 werd zijn rusteloze bestaan weer wat vaster. Hij vestigde zich in Lemberg waar hij een aanstelling kreeg aan het conservatorium. Dat was niet voor lang, hij werd het slachtoffer van alweer een bolsjewistische hetze in 1952. Hij ontving schriftelijk een tekst waarop stond dat het voortaan verboden was dat er ook nog maar enig werk van hem uitgevoerd mocht worden. Als antwoord schreef hij boos: ‘iedereen zal begrijpen dat door dit verbod composities worden vernietigd die jullie niet eens gehoord hebben, het is een literaire pogrom, een brutale afrekening.’ Niet lang daarna takelde hij lichamelijk af en begin 1953 stierf hij aan een hartaanval, terwijl hij bezig was met het componeren van een vioolconcert.
Het grootste deel van het oeuvre voor piano van Zaderatsky is door Sacha Nemtsov op 5 CD’s gezet. Ik heb ze alle vijf gekocht en probeer, door er naar te luisteren, niet alleen te genieten van de muziek, maar me ook een voorstelling te maken van de omstandigheden waarin de stukken tot stand zijn gekomen. De musicoloog en pianist Nemtsov is geboren in Magadan in Siberië, de stad waar ook Zaderatsky enkele maanden heeft geleefd nadat hij uit het strafkamp was ontslagen. Nemtsov is de zoon van een jood die ook door Stalin naar hetzelfde strafkamp was gestuurd als waar Zaderatsky had gezeten. Als pianist speelt hij allerlei muziek maar hij maakt zich vooral ook hard voor al die vergeten muziek van met name joodse componisten. De vervolging van de joden over de hele wereld, eeuwen lang, is net zo tragisch als de vervolging van Zaderatsky en al die anderen onder Stalin. En natuurlijk denk je dan ook gelijk aan de huidige repressie onder Poetin in Rusland. Niemand weet hoe lang nog en waar dat toe zal leiden. Dit huiveringwekkende muzikale document, geschreven in Siberië onder barre omstandigheden, kon zich geen betere plaats wensen om uitgevoerd te worden: we hoorden het in een joodse synagoge.
De Maastrichtse synagoge in de Capucijnengang 2
Het thema exodus past in de voortdurende vlucht van mensen. De duizenden Russen die hun vaderland ook nu weer hebben verlaten om vervolging te voorkomen. De miljoenen mensen uit Oekraïne, gevlucht voor het oorlogsgeweld. En de tragische exodus van miljoenen mensen over de hele wereld, ook op de vlucht voor oorlogsgeweld, voor repressie en vooral ook op de vlucht voor de honger.
We hoorden nog meer muziek in het teken van “Exodus”. Het Britse gezelschap Stile Antico zong zaterdag muziek geschreven rond 1600 die de vlucht van andersdenkenden moest illustreren. Mooie muziek, maar de stukken waren geschreven vanuit een andere intentie. Als Sweelinck een zetting voor koor maakt van Psalm 137 vermoed ik niet dat hij ook maar enigszins gedacht heeft aan de Engelse vluchtelingen, hij heeft simpelweg alle psalmen op muziek gezet en dus ook deze psalm over ballingschap. Dat geldt eigenlijk ook voor al die zettingen van Gibbons, Tomkins, Byrd en anderen. De enige componist die me in dat opzicht wel wist te raken was Robert White. Van hem klonken de vijfstemmige klaagliederen, de klaagliederen van Jeremiah. Muziek die iedereen die er voor open staat weet te raken.
De Hoogmis in de Servaas op de zondagochtend was muzikaal een combinatie van een gezongen mis van de Belgische componist Meulemans (1884-1966), muziek van Benoit Franssen (1893-1978), Jules van Nuffel (1883-1953) en Otto Olsson (1879-1964). Generatiegenoten uit de tijd van het Rijke Roomse leven. En dat rijke Roomse leven was er ook in de kerk, met veel wierook, een Suisse (ordebewaker in vol ornaat met lans), een priester, diaken en 5 misdienaars. Veel van de teksten klonken er weer ouderwets in het Latijn. Sommige Gregoriaanse gezangen, ook in het Latijn uiteraard, werden mooi uitgevoerd door de mannen van de Capella Sancti Servatii. Sharon Willis, geboren in 1949, maakte enkele orgelstukken die bij het thema pasten: de “Exodus suite voor orgel” die voor het begin van de mis werd gespeeld en bij het verlaten van de kerk klonk het korte orgelstuk “we shall overcome”, waar je vaag flarden van de gelijknamige spiritual in kon horen. Ik vond het een mooie dienst waar veel werk van was gemaakt. Mijn vrouw had ook andere associaties: pracht en praal, hiërarchie, kindermisbruik bij het zien van de jonge misdienaars. Ik had dat niet. Ik ben zelf misdienaar geweest en heb daar nooit last van gehad of iets van meegekregen. Ik zie vooral Italië in het klein dat houdt van dramatiek. Of al die mensen die vandaag weer zullen smullen bij het zien van al die uitvergrote dramatiek bij de begrafenis van Koningin Elisabeth. Het koningshuis met al zijn pracht en praal, dat gaat er bij velen nog steeds in als zoete koek.
De Russen hebben hun tsaar vervangen door Poetin. de man die het thema Exodus weer een extra dimensie heeft weten te geven, helaas. Zaderatsky blijft me bij, als een held die een voorbeeld is en hopelijk nog veel gespeeld gaat worden.
Een trailblazer is een pionier. Aan de rand van de gletsjer zien we al plantjes opkomen, het zijn pioniers, ze lijken de weg te banen voor andere begroeiing. Zo’n pionier is Soldanella Pulsilla, of alpenklokje. Je ziet hem op die plekken, waar de sneeuw net is gesmolten.
Als ik in de Alpen ben probeer ik het bloempje altijd op te zoeken en als ik dicht bij de sneeuwgrens kan komen is het meestal raak. Hij is een wegbereider.
Deze naam, trailblazer, gaf Joël Bons aan een compositie voor cello en orkest, waarvan afgelopen zaterdag de première was. Bij de toelichting stond dat de cello de trailblazer was, die de orkestleden de weg wees. De cello speelde motieven waar het orkest op inhaakte. Maar dat dan wel helemaal gecomponeerd, er werd niet geïmproviseerd. Het was zo een ander soort celloconcert als gebruikelijk, niet een concert met thema’s en virtuoze cadensen waarbij het orkest vooral een begeleidende functie heeft. Het orkest had eerder een volgende functie of inhakende functie waarbij af en toe het initiatief ook werd overgenomen. De verschillende orkestleden waren gelijkwaardig, soms namen de houtblazers, dan weer violen of slagwerk de motieven over of reageerden er op. De solist, de solo-cellopartij, bleef desondanks als trailblazer voor de troepen uitlopen. Het samenspel tussen cello en orkestleden was spannend.
Ik heb het stuk in de Nieuwe Kerk in den Haag gehoord, met Lidy Blijdorp als soliste en het Residentie Orkest o.l.v. Leonard Elschenbroich. Toen het stuk was afgelopen had ik het gevoel dat er nog een deel moest komen. Dus ik heb er thuis nog enkele keren naar geluisterd, er was een opname gemaakt voor radio 4. Na enkele keren luisteren hoorde ik steeds meer elementen die ook de vorm verduidelijkten. Ik hoor nu een driedelig stuk, met een eerste deel dat zowel door de samenklanken, de motieven en het ritme een eenheid is, een tweede deel dat zich afscheidt doordat het veel langzamer en rustiger is en een laatste deel dat weer meer beweging heeft en waarvan het laatste onderdeel tegelijk als een soort afrondend coda werkt, zowel ritmisch als harmonisch. Maar die coda eindigt vreemd…
Ik vertel hieronder iets meer over het eerste deel en over de coda. Het eerste deel kun je weer in 5 stukjes verdelen. Zonder scherpe grenzen, en deze indeling is discutabel maar werkbaar. Ik noem ze even 1a, 1b, 1c, 1d en 1e. Al deze delen duren iets meer dan een minuut.
1a. Voor het grootste deel hoor je hier de cello als solo. Het deel werkt als één grote vraag, het lijkt wel een soort uitgerekt vraagteken. De cello speelt noten van het dominant septiemakkoord van D, in allerlei liggingen, brekingen en oplossingen. Er wordt af en toe plotseling op ingehaakt door slagwerk waardoor de cellist abrupt tot stilstand komt. Ook een orkestcello reageert, nog later ook blazers:
1b. Het akkoord lijkt opgelost, de hoge C is naar een B van het G-akkoord gegaan, maar tussendoor keert de vraag terug. Nu doen ook veel meer instrumenten mee en is er een beweeglijk swingend ritme ontstaan. Het D7 akkoord blijft overheersen met soms een plotselinge kortstondige oplossing:
1c. Het lijkt nog even op de oude voet verder te gaan maar dan komt de F van het G7 akkoord erbij en dat is het begin van een harmonisch onduidelijke fase. De strijkers van het orkest gaan op een gegeven moment vooral lange noten spelen en er wordt een diffuse deken neergelegd. De cello komt er nog even bij met zijn snelle ritme:
1d. Een heel zacht deel, een soort Intermezzo binnen deel 1. Het lijken wel nachtvogels die je hoort, heel hoge flageoletten in de cello, waar allerlei orkestinstrumenten op reageren. Langzaam wordt er weer opgebouwd naar meer geluid en ook het swingende ritme keert terug:
1e. Het D7-akkoord komt terug en het swingende ritme overheerst weer. De toonsoort vervaagt, alles wordt trager. Er volgt een geleidelijke opbouw naar steeds hogere tonen, de cello speelt al snel weer ijle flageoletten die uiteindelijk zelfs bijna onhoorbaar worden:
2. Het laatste deel, 1e was een aankondiging van een lang nieuw deel, een middendeel, dat traag is en waarbij bijvoorbeeld hele episodes met glissandi centraal staan. Van dit deel is hier geen opname.
3. Het slotdeel begint weer heftiger, maar op het einde volgt een soort coda. De harmonie staat stil, door de herhaalde A in de bas die het effect van een tonica geeft. Toch wordt ook deze tonica vlak voor het einde verlaten. Het geheel sterft daarbij bijna uit, met motiefjes E-Cis in de blazers boven een zacht, rijk en enigszins dissonant akkoord waarin ik de Gis als belangrijkste toon ervaar. Misschien dat vooral door dat laatste element het stuk onaf klinkt. Van deel 3 hoor je hier de afsluitende coda:
Het stuk “Trailblazer” was een mooi onderdeel van een concert met overwegend minder bekende werken. Het paste er goed in en verdient het om vaker uitgevoerd te worden. Wat een werk voor slechts één uitvoering! Maar gelukkig is het opgenomen. De NTR maakte voor NPO Radio4 een voortreffelijke opname waarin je alle details goed kunt horen. Het stuk is Lidy Blijdorp op het lijf geschreven, ze geeft er zich helemaal aan over en lijkt als een echte trailblazer haar vuur over te dragen aan niet alleen het orkest maar ook aan het publiek. Lidy fungeerde als Alpenklokje, het orkest als alpenbloemen die haar navolgden en het publiek bevond zich in een betoverend berglandschap!
Luister hier naar het programma van “het avondconcert”. Trailblazer begint op 30:28 en duurt een klein half uur.
Maarten van Rossem bekende dat hij zijn tranen niet kon tegenhouden als hij een impromptu van Schubert hoorde. Mijn vader huilde nooit maar toch zag ik een keer tranen bij hem toen hij in een verder leeg huis zat te luisteren naar muziek vanaf een grammofoonplaat. Hij luisterde naar de negende symfonie van Schubert. Schubert is dus zelfs bij zijn instrumentale muziek een tranentrekker bij sommige mensen, ook al weten die luisteraars, mijn vader of van Rossem in dit geval, niet veel van muziek. Mensen die bekend staan om hun nuchterheid blijken dan een romantische inborst te hebben.
Dat muziek kan ontroeren weet ook ik, ik moet altijd tranen wegpinken als ik me helemaal heb overgegeven aan de laatste cellosonate van Beethoven of aan het tweede strijkkwartet van Schönberg. Bij films heb ik dat als kinderen de hoofdrol hebben. Kinderen die veel te lijden hebben van de buitenwereld, die hun best doen, kinderen die niet echt gezien worden en dan toch opeens gelukkig door een stom toeval weer wel. Kwetsbare kinderen die zich dapper door het leven heen weten te slaan. Zo’n film zag ik gisteren. Een Franse film met in de hoofdrol de jongste van vier broers. Vier broers die zich bij een toeristische plaats aan de Riviera met allerlei activiteiten in leven proberen te houden. Terwijl ze in een achterbuurt in een louche flat wonen waar ze hun stervende moeder verzorgen. Ik heb de halve film zitten te vechten tegen mijn tranen. Ik ga verder niets verklappen, het is een van de beste films die ik de laatste jaren zag. De muziek was trouwens ook geweldig, vooral ook op het einde. Er zaten slechts vijf mensen in de zaal. Reserveren hoeft dus niet. Een paar zakdoekjes meenemen zou ik zeker doen.
De regio Bourgogne-Franche-Comté was ook al in de middeleeuwen een eenheid toen daar de Bourgondische hertogen heersten. De hoofdstad was toen, en is ook nu nog, Dijon. Na de Franse revolutie is het gebied opgedeeld in departementen.
Wij hebben twee weken doorgebracht in een groot deel van het departement Nièvre, in het westen van Bourgondië.
De hoofdstad van dit departement is Nevers. Het departement bestaat uit verschillende natuurlijke regio’s. De westelijke grens wordt gevormd door het brede Loiredal, waar zich ter hoogte van Nevers de Allier bij de Loire voegt. In het noordwesten liggen vochtige plateaus, rijk aan meren en bossen. Het centrum van het departement wordt gevormd door kalkheuvels. Deze “Collines du Nivernais” worden gekenmerkt door een grootvlakkige afwisseling van landbouwgrond en loofbossen, vooral ook met uitgestrekte eikenbossen. In het oosten ligt het met gemengd bos begroeide massief van de Morvan. Parallel aan de rivieren Aron en Yonne loopt van zuid naar noord het Canal du Nivernais dat dwars door Clamecy gaat. Wij bevonden ons op Camping Étang du Merle, een beetje in het midden, op bovenstaande kaart iets ten noorden van Saint-Saulge. (Zie het omcirkelde rode rondje, dat rondom het Étang du Merle staat). Bij ons waren er vooral meertjes en bossen. Het gebied lag relatief hoog, wat je op een hoogtekaart goed kunt zien. Rechts, met een wit kruisje is de plek van onze camping aangeduid.
Onder aan dit artikel plaats ik een kaartje waarop de plaatsen zijn gemarkeerd waar we allemaal geweest zijn, en over de meeste van die plaatsen heb ik een artikel geschreven. Met daaronder nog weer een link naar al deze artikelen. Maar nu laat ik eerst een compilatie van allerlei foto’s zien. Foto’s van de prachtige soms geheel ongerepte meertjes, de bossen, het veld en nog wat foto’s van dorpen en steden die niet in de artikelen over die plekken zijn geplaatst.
Ook maakte ik een compilatie van foto’s op de camping van een van de laatste avonden toen het volle maan was. Saturnus kwam net iets eerder op dan de maan. Eerst zag je alleen de gloed van de maan. Langzaam kwam ook de maan zelf tevoorschijn. Er was deze hele vakantie ook een prachtige sterrenhemel.
Op onderstaand kaartje zijn de plaatsen aangegeven die we bezochten.
Over de meeste van die plaatsen heb ik een artikel geschreven:
Helemaal in het noorden van het departement Nièvre ligt de stad Clamecy. Naar Nederlandse maatstaven is deze stad slechts een klein dorp, maar in deze streek is het toch een wat grotere stad, ondanks het feit dat er minder dan 4000 mensen wonen. Zoals bijna overal in het departement Nièvre is ook hier het inwoneraantal de laatste honderdvijftig jaar gedaald. In 1862 waren er nog 5622 inwoners, in 2019 waren het er nog maar 3590. Maar het was dus ooit in het verleden echt wel een stad. Hoe kwam dat? Door Clamecy stroomt de kleinere Beuvron die vanuit het zuiden komt en de grotere Yonne die vanuit het oosten komt, deze laatste stroomt vanuit de heuvels van de Morvan. Beide stromen komen hier samen en er ontstaat een wat breder water. Deze stroom maakte het mogelijk dat er vanaf 1600 tot ongeveer 1850 veel nijverheid was in Clamecy. Al het hout dat vanaf de Morvan aankwam werd hier uit het water gevist en op grotere houtvlotten geplaatst, omdat Parijs steeds meer hout nodig had. Clamecy had een belangrijke doorvoerhaven.
De stad was waarschijnlijk al in de Gallo-Romeinse periode bewoond, zoals blijkt uit enkele archeologische vondsten. In de 9e of 10e eeuw bouwden de graven van Nevers een versterkt kasteel in Clamecy, voor het huidige stadhuis.
In 1213 verleende de graaf van Nevers Hervé IV de inwoners hun eerste burgerrechten. Kort daarna werd een wal gebouwd om de stad te beschermen. De graaf van Nevers Guillaume II stichtte het Panténor-ziekenhuis op de rechteroever van de Yonne, tegenover het oude stadscentrum. In de 12e eeuw schonk zijn kleinzoon, de graaf van Nevers Guillaume IV, het Panténor-ziekenhuis en zijn kerk aan het bisdom Bethlehem in Palestina. In 1223 vestigde de uit Palestina verdreven bisschop van Bethlehem zich in Clamecy in dit ziekenhuis, waar hij zijn bisschoppelijke zetel vestigde. Het gebouw kreeg zo de naam Bethlehem, de naam die het nog steeds draagt. Het piepkleine kruisvaardersbisdom Bethlehem bleef tot 1801 in Clamecy aanwezig en ongeveer vijftig bisschoppen volgden er elkaar op. De stad wilde in het begin van de twintigste eeuw de band met de eerdere kruisvaarderskerk weer herstellen en zo werd de kerk Notre-Dame-de-Bethléem tussen 1926 en 1927 in gewapend beton gebouwd. Deze techniek was helemaal nieuw in die tijd. Deze kerk stond vanwege renovatiewerkzaamheden in de steigers toen wij er waren. Het lijkt een mooie en bijzondere kerk te zijn. Op onderstaande foto zie je deze kerk in de steigers, ervoor een enorm affiche over de houtvlotvaart.
Wat gebeurde er zo in Clamecy vanaf de Franse revolutie? Deze werd in eerste instantie goed ontvangen in Clamecy. Maar al snel sloeg de terreur toe: er waren willekeurige arrestaties en er volgden verschillende executies. In 1800 werd de stad de zetel van een sub-prefectuur, er kwam een rechtbank. De stad had dus steeds nog aanzien. Maar tijdens de 19e eeuw nam de activiteit van het drijven van hout geleidelijk af, door de concurrentie van het gebruik van steenkool. Ook de vlotdrijvers zorgen regelmatig voor stakingen. Toen Louis-Napoleon Bonaparte de staatsgreep van 2 december 1851 pleegde, veroorzaakten enkele inwoners van Clamecy, bijgestaan door veel inwoners van de omliggende steden, een opstand van 5 tot 7 december, waarbij zowel opstandelingen als soldaten werden gedood. De opstand werd hard onderdrukt door de autoriteiten; iets meer dan duizend relschoppers werden opgesloten en sommigen werden gedeporteerd. In 1923 werd de laatste stroom stammen te water gelaten. Op 16 juni 1940 werd Clamecy bezet door het Duitse leger. Op 18 juni 1940 was de stad het toneel van een bloedbad onder krijgsgevangenen: drieënveertig krijgsgevangenen, behorend tot regimenten Afrikaanse schermutselingen, werden geëxecuteerd nadat een van hen een Duitse officier had aangevallen. Een vierenveertigste, gewond, ontsnapte maar werd enkele dagen later weer gevangen genomen en eveneens geëxecuteerd. Na de Tweede Wereldoorlog kende het gemeentebestuur een zekere stabiliteit. In de jaren vijftig en tot het einde van de jaren zestig had de Société des Produits Chimiques de Clamecy zeshonderd arbeiders in dienst en vormde een soort stad binnen de stad. Clamecy kende een zeker demografisch herstel in de jaren 70. De bibliotheek werd omgevormd tot een mediabibliotheek die François Mitterrand in 1987 inhuldigde. Het museum werd vergroot en gerenoveerd van 1996 tot 2005. De afwezigheid van grote industrie droeg desondanks bij aan verdere demografische erosie. Dit versnelde in de jaren 2010-2020.
We bezochten ook de voornaamste kerk van Clamecy, de voormalige kapittelkerk Sint-Martinus. In de 9e eeuw werd er hier al een parochie gesticht. In 1075 werd door Guy, de plaatselijke burggraaf, een kapittel van acht kanunniken opgericht. Aan de huidige Martinuskerk ging een Romaans gebouw vooraf. De bouw van deze kapittelkerk, gebouwd op een rechthoekig plan zonder transept, begon rond 1215 en eindigde rond 1240. Het grootste deel van het gotische gebouw dateert dus uit de 13e eeuw: het schip heeft acht traveeën, is uitgerust met zijbeuken, de arcades worden bekroond door een triforiumgalerij. De kerk werd in 1448 toegewijd aan Martinus van Tours.
Het schip wordt van het koor gescheiden door een in 1525 opgetrokken en in 1840 herbouwd doksaal. Dit gebeurde om de constructie steviger te maken. Het koor en de kooromgang hebben de bijzonderheid dat ze op een vierkante plattegrond zijn gebouwd. Dit zien we vaak in de Bourgondische gotische stijl.
De toren is een flamboyante gotische constructie uit de jaren 1497-1515. De gevel werd in 1497 vernieuwd door de bouwmeester Pierre Cuvé. Het westelijke portaal (begin 16e eeuw) bevat een timpaan waarop taferelen uit het leven van Sint-Maarten zijn uitgehouwen, helaas zwaar verminkt tijdens de Franse revolutie. Dit werk getuigt van de overgang van gotische naar renaissancestijl die al duidelijk waarneembaar is in de vormen en de sculptuur. Tijdens de Franse revolutie heeft men ook gepoogd om de toren te laten instorten. Waterspuwers werden vernield om regenwater de kerk te laten binnen dringen De kerk werd tot aan de Franse Revolutie bediend door een kapittel van kanunniken. Nu is het een parochiekerk.
Het huidige orgel is gebouwd door de beroemde orgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll in de negentiende eeuw.
Clamecy is een bijzonder schilderachtige stad, dat zijn oude allure in de binnenstad probeert te bewaren en er zijn leuke winkeltjes en terrasjes. Een stad die lijkt af te takelen, maar desondanks nog steeds de moeite van een bezoek waard is!
Op 27 augustus om negen uur ’s avonds begon het Oude Haven Concert van Schoonhoven. 25 jaar geleden was de eerste editie, de afgelopen twee jaar kon het niet doorgaan vanwege corona, maar nu dan eindelijk wel. Op het programma stond:
– Mysterie guest: Muzikaal wonderkind Gijs Meeuws (9) – Reinier Sijpkens – het Kobra Ensemble – Carel Kraayenhof & Juan Pablo Dobal
Gijs speelde een stukje Bach en twee delen uit de Suite Gothique van Boëlmann. Gijs zei ook nog iets toen hij klaar was met zijn optreden:
Als dank voor zijn openings-bijdrage kreeg hij dus bloemen en een Michael-Jackson-pak met hoed. Die hoed moest gelijk worden uitgeprobeerd toen hij het swingende ritme van het Kobra ensemble hoorde.
Wat een prachtige groep is dat Kobra ensemble! Ooit zongen deze volwassen vrouwen in het nationale kinderkoor, dat in 2002 mocht optreden bij de bruiloft van Willem-Alexander en Maxima. Net trouwens als Carel Kraayenhof die ook een geweldige bijdrage leverde! Nu zijn een aantal leden van het Kobra ensemble professioneel zanger en als vriendengroep maken ze nog steeds samen fantastisch muziek!
In Lurcy-le-Bourg in het departement Nièvre in Bourgondië staat een kerk die deels nog Romaanse elementen heeft. Rond 1093 stichtte de bisschop van Nevers hier een abdij. Er werden naast een gebouw voor de kloosterlingen een abtswoning in de vorm van een soort burcht en een abdijkerk gebouwd. De laatste twee staan er nog, de rest van het klooster is verdwenen. De abdij was gelieerd aan het moederklooster van Cluny. In de tijd van de godsdiensttwisten van de zestiende eeuw vertrokken de kloosterlingen en werd de abdijkerk een parochiekerk. Vanaf 1580 kwam er een pastoor. In 1445 was er brand in het koor van de kerk, waardoor er in die tijd voor het eerst veranderingen plaats vonden in de architectuur. In de tijd van de Franse revolutie werd het gebouw niet onderhouden waardoor er een grootscheepse onderhoudsbeurt nodig was in de loop van de negentiende eeuw. Zo kan men op dit moment Romaanse, Gotische. Renaissance en Neo-gotische elementen aantreffen in deze kerk.
De kerk is gewijd aan de heiligen Protais en Gervais. Gervais en Protais waren een tweeling, zij waren kinderen van de heilige Vitalis in Ravenna en van zijn vrouw, de zalige Valerie. Ze sloten zich aan bij een Christelijke gemeenschap die verboden was. Nero’s soldaten namen Gervais en Protais mee naar Milaan. Om een belangrijke overwinning op het slagveld te behalen beval de plaatselijke bevelhebber, generaal Astase, aan Gervais en Protais om offers te brengen aan enkele Romeinse goden. Gervais vertelde dat die goden doof waren en dat alleen de Christelijke God Astase de overwinning kon laten behalen. Vervolgens werd hij geslagen tot hij stierf. Toen liet Astase Protais halen en zei tegen hem: ‘beste man, denk aan het leven en ren niet, zoals je broer, een gewelddadige dood tegemoet.’ Maar ook Protais weigerde op zijn beurt offers te brengen aan de afgoden. Toen beval Astase om hem te onthoofden. Een christen genaamd Philippus greep hun twee lichamen en begroef ze onder een gewelf van zijn huis. Toen legde hij in hun kist een geschrift met het verhaal van hun leven en hun martelaarschap. Dit gebeurde in 57 onder het bewind van Nero. Lange tijd bleven de lichamen van de twee martelaren verborgen. Maar op een dag zag de heilige Ambrosius , die in de kerk aan het bidden was, twee jonge mensen van grote schoonheid, gekleed in een witte tuniek, die met hem aan het bidden waren, hun handen uitgestrekt. De heilige Ambrosius vroeg God dat als het een illusie was, het niet meer zou gebeuren, maar dat als het werkelijkheid was, hij zo vriendelijk wilde zijn hem dit visioen opnieuw aan te bieden. Kort daarna, bij het ochtendgloren, zag de heilige Ambrosius de twee jonge mensen opnieuw, dit keer in het gezelschap van de heilige Paulus. Het was de apostel die zich tot Ambrosius richtte om tot hem te zeggen: “Je zult hun lichamen vinden op de plaats waar je nu bent; op een diepte van drie meter vind je een gewelf bedekt met aarde, en bij hun hoofden ligt een klein boekje met het verhaal van hun geboorte en hun dood.” Ambroise riep zijn broers en de naburige bisschoppen bij zich. Ze groeven op de aangegeven plaats en vonden de lichamen van de heilige martelaren intact, waaruit een zoete geur kwam. In 386 heeft Ambrosius, toen bisschop van Milaan , de lichamen opnieuw begraven in de basiliek van de stad, de huidige basiliek van Sint Ambrosius. In Frankrijk zijn er tientallen kerken gewijd aan deze twee heiligen, waaronder dus ook de kerk van Lurcy-le-Bourg.
De kerk heeft een opmerkelijke ingang. De oude deur zelf stelt niet veel voor, maar erboven zie je een timpaan met het mystieke Lam Gods dat nog uit de Romaanse tijd dateert.
De kerk is gebouwd als een kruisbasiliek, in het transept zijn enkele kapellen. Het schip heeft vijf traveeën. De pilaren hebben kapitelen die nauwelijks versierd zijn. In de kerk zijn ook nog enkele gotische glas-in-loodramen te zien, gemaakt rond 1500, maar de meeste komen uit de 19e eeuw zoals de ramen met afbeeldingen van de evangelisten.
Ook is er een mooi altaar.
Opvallend zijn enkele standbeelden, een welk ten tijde van de revolutie bijna helemaal is vernield, een standbeeld met Antonius abt. Links zie je nog een stukje van het varken waarmee deze heilige vaak wordt afgebeeld. Daarnaast staat een beeld uit dezelfde tijd van een bok met wijd opengesperde mond.
Hieronder nog enkele foto’s van de burcht en van het dorp zelf.
Niet heel veel verder naar het oosten ligt het hoogste punt van het departement Nièvre, een heuvel bij Montenoisan. Er is een mooi panorama van de omgeving, vooral richting de Morvan, te zien.
Op onze camping Étang du Merle was geen winkel, je kon er alleen je brood bestellen. Wilde je iets anders, dan moest je naar de dichtstbijzijnde winkel zes km verderop. Die was in de plaats Saint-Saulge. We zijn er een keer heen gelopen door het bos en later kwamen we er nog enkele keren, toen met de auto. Overal in Saint-Saulge zie je op muren afbeeldingen van prenten, die gebaseerd zijn op legenden, de beroemde legenden van Saint-Saulge.
Het verhaal achter deze legenden wordt op een bordje uitgelegd met de volgende tekst:
Legenden zijn verhalen die beweren gedeeltelijk op echte feiten te zijn gebaseerd. Maar ze zijn in wezen het product van de verbeelding. Een van de legenden begint bijvoorbeeld zo: “Het voer is dit jaar zo schaars dat er niets verloren mag gaan, we gaan de koe van Benedictus op de kerk zetten om hem daar gras te laten grazen.”
In 1715 onthullen de memoires van Jérôme Deparis (parochiepriester van St. Saulge van 1710-1719) dat het prinses Marie de Nevers zou zijn geweest die aan het begin van de 17e eeuw een paar grappen zou hebben losgelaten die ongewild de basis werden van deze legenden. Anderen denken dat ze afkomstig zijn van Lazare Depardieu, de procureur van de koning, een slimme man. In dit gebied woonden veel vooraanstaande mensen, waaronder de bekendste: Jean Arnolet, de eerste regent van het College van Nevers, Jean de Laveyne, de stichter van de orde van de Zusters van Christelijke Liefde of Eduard Thiers, een glorieuze soldaat. Een van de meest authentieke legenden is die van ‘De koe die een brandweerman baarde, of ‘de vijver die we plantten’, of ‘de kerk die we met een wollen draad omver trokken’ enz. enz… Al deze legenden getuigen van de levendige en sprankelende geest van degenen die ze verzamelden, vertelden en verfraaiden, zelfs als sommigen ze alleen willen toeschrijven aan de naïviteit van de inwoners van Saint-Saulge. Ze zijn vereeuwigd op ansichtkaarten aan het begin van de twintigste eeuw en deze kaarten zijn zeer in trek bij verzamelaars.
Saint-Saulge was een ommuurde stad, die halverwege de negentiende eeuw zijn maximale grootte had: 2500 inwoners. Vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw is het inwoneraantal dramatisch gedaald, tot slechts 792 in 2019. Als je naar een stadsplattegrond kijkt van 1693 dan is er sindsdien niet veel veranderd. De hele binnenstad (feitelijk niet groter dan een klein dorp) is precies hetzelfde. Toen wij Saint-Saulge binnenliepen deden we dat door de voormalige noordelijke poort. Iets ten noorden daarvan was een wegvertakking, NNO naar Crux, NNW naar Préméry. Wij kwamen uit het NNW. Ook dit kun je nog duidelijk op de oude kaart terugvinden. Waar in 1693 de Rue du Commerce was is nu een Tabac en een winkeltje met snuisterijen. En ook een VVV-kantoor. Verder was er ook nog een restaurant en een immens groot gemeentehuis. (Wat doen ze daar toch altijd in die gemeentehuizen in Frankrijk…)
Al doorlopende kwam je al gauw bij de kerk, gewijd aan Saint-Saulge.
Deze kerk is in het begin van de zestiende eeuw gebouwd als vervanger van een oudere kerk die was gewijd aan St. Martin. Het meest opvallende in deze kerk zijn de zes grote renaissancevensters die werden gemaakt tussen 1546 en 1559. Ik zal twee van deze vensters een beetje toelichten.
Op een van die vensters zien we zowel Maria met kind als de droom van Karel de Grote. Links zien we de opdrachtgever, Jean Boulu, geknield voor zijn patroonheilige Johannes de Doper. Volgens een legende zou hij vergif hebben gedronken maar dat deerde hem niet, hij kwam vanzelf weer tot leven. Op het middelste deel zien we Maria met Jezus op schoot die een boek vasthoudt, de bijbel. Dit is gerelateerd aan die andere Johannes, de Evangelist, die aan het begin van zijn evangelie zegt: ‘Het woord is vlees geworden en is nu onder ons.’ Rechts zien we Karel de Grote die van zijn paard afstapt om de keel van een beer vast te grijpen. Dit had hij gedroomd en de droom werd rond 800 geïnterpreteerd door de bisschop van Nevers, Jerôme. Als dank liet Karel de Grote een grote kerk bouwen in Nevers. Boven aan het venster zien we de heilige drieëenheid.
Op een van de andere vensters zien we de annunciatie: de engel Gabriël bezoekt Maria en kondigt aan dat ze een zoon zal baren die genoemd zal worden ‘de zoon van de grote Mozes.’ Maria wordt bevrucht door de Heilige Geest die je ziet in de vorm van een duif.
De heilige Saulge komt niet uit die streek. Hij is afkomstig uit een adellijke familie van Umbrië , in Midden- Italië. Op de vlucht voor eerwraak kwam hij samen met zijn broer Saint Céneré in 649 in Maine aan, dat was in de tijd van de Merovingische koningen Clovis II en Clotaire III. Hij wilde daar boete doen, als kluizenaar te leven en preken tot de lokale bevolking. Er zou op de plaats van de kluizenaarswoning van de twee broers een bron zijn ontsprongen. Deze bron werd al snel vereerd en er ontstond een bedevaartsoord met een kapel “Oratorium van Saint-Céneré”. Dit was in de buurt van de huidige plaats Saulges, niet te verwarren met de plaats Saint-Saulge waar wij waren. In 680 stierf Saulge aan een ziekte. Zijn beenderen werden begraven in Angers maar later werden ze teruggegeven en geplaatst in de kerk van Saint-Céneré. Een reliekschrijn met een klein deel van zijn lichaam wordt nu tentoongesteld in het noordelijke transept van de kerk van Saint-Pierre de Saulges. Dat is dus een andere plaats dan die waar wij waren. Het bewuste kerkje in deze plaats met slechts ruim 300 inwoners dateert nog van de pre-romaanse tijd. Ik zou het graag een keer willen bezoeken…
Ten noorden van Saint-Saulge is er een uitgestrekt bosgebied. Ook onze camping lag in dat bosgebied. Op weg naar Saint-Saulge kwamen we alleen enkele houthakkers tegen. De rust en eenzaamheid, en ook de zuivere lucht zijn er buitengewoon weldadig.