E.T.A. Hoffmann (1776-1822)

Mensen die bekend zijn met klassieke muziek kennen waarschijnlijk “Hoffmanns Erzählungen” van Offenbach, “de Notenkraker” van Tchaikowski, of Kreisleriana van Schumann. Allemaal muziek geïnspireerd op verhalen van E.T.A. Hoffmann. De letter A in zijn initialen betreft “Amadeus”. Hij heeft deze letter zelf ingevoegd omdat hij een fervent liefhebber was van de muziek van Mozart. Ook componeerde hij met wisselend succes, was enkele jaren kapelmeester en ook muziekcriticus, maar uiteindelijk waren zijn verhalen die hij schreef veel invloedrijker. Zijn literaire werk schreef hij vooral tussen 1810 en 1822. Tijdens zijn relatief korte leven is hij vaak verhuisd. Hij woonde op meerdere plaatsen in het huidige Polen of in Oost-Duitsland en is begraven in Berlijn. Hij had rechten gestudeerd en meerdere juridische functies bekleed in zijn leven. Hij kon goed tekenen, illustreerde vaak zijn eigen verhalen en maakte karikatuurtekeningen zoals deze van zich zelf.

Ik schreef dit artikel omdat ik het gedicht van Georg Trakl dat op een van zijn verhalen is gebaseerd beter wilde begrijpen en om daardoor de compositie “Elis” van Henri Delnooz wellicht nog meer te kunnen doorgronden. Tussen 1819 en 1821 verscheen “Die Serapionsbrüder”, een verzameling romantische verhalen, waaronder het verhaal “Die Bergwerke zu Falun.” Hierop is “Elis”, het gedicht van Trakl, gebaseerd. Ik begin met een samenvatting van het verhaal van Hoffmann:
Terugkerend van een Oost-Indische reis naar Gothenburg in Zweden, wordt de neerslachtige jonge zeeman Elis Fröbom alleen gelaten, hij wil niet meedoen aan de feesten van de andere zeelieden. Zijn diepe verdriet komt voort uit het feit dat zijn moeder, zijn enige familielid, tijdens zijn afwezigheid is overleden. Hij voelt zich schuldig omdat hij haar de laatste uren niet heeft bijgestaan. Zijn gepieker wordt onderbroken door een oude mijnwerker die zich bij hem voegt en een gesprek met hem aangaat. Hij stelt voor dat de jongeman naar Falun gaat om daar als mijnwerker te werken. Zijn levendige verhaal over de schoonheid van het binnenste van de berg, dat doet denken aan een beschrijving van een magische wereld, maakt indruk op hem. De volgende nacht droomt Elis: de zeevaart wordt symbolisch getransformeerd in een ondergronds verblijf. Daar ziet Elis de wonderen van de berg en hij ziet de bergkoningin, een aantrekkelijke en tegelijkertijd angstaanjagende vrouw. De droom achtervolgt hem de komende dagen, en uiteindelijk begeeft Elis zich naar Falun, meer onbewust dan bewust. Keer op keer verschijnt de oude mijnwerker als een geest en wijst hem de juiste weg.
Wanneer Elis in Falun aankomt, net op de openingsdag van de mijn, is hij geschokt. De mijn werkt op hem als een helse kloof. Hij besluit de nacht in het dorp door te brengen. Daar belandt hij in een feest waar hij de mooie Ulla ontmoet. Hij wordt op het eerste gezicht smoorverliefd op het jonge meisje en denkt dat zij de vrouwelijke figuur uit zijn droom is en denkt die nu te kunnen interpreteren: het is zijn lot om hier mijnwerker te worden zodat hij naast Ulla kan wonen.
Op een dag heeft Elis een griezelige ontmoeting in de put: de oude mijnwerker verschijnt weer aan hem en profeteert dat Elis nooit met Ulla zal trouwen. Hij hoort van de oude mijnwerkers dat deze griezelige mijnwerker Torbern heet en ooit in een schacht is begraven. Sinds zijn dood lokt hij nieuwe arbeiders de mijn in. Bij zijn terugkeer naar het mijnwerkers-appartement wordt Elis opgewacht en daar heeft de vader van Ulla, Pehrson, Ulla’s huwelijk met een rijke zakenman geënsceneerd om Elis ertoe te brengen zijn gevoelens te bekennen. Het tegenovergestelde gebeurt echter en Elis rent wanhopig terug naar de mijnschacht. Als een gek daalt hij af, waar zich plotseling een hemels koninkrijk van kristallen aan hem openbaart. De bergkoningin verschijnt weer aan hem. Verscheurd tussen gelukzaligheid en angst, valt hij bijna flauw in haar armen. Pehrson en andere mijnwerkers vinden Elis. De list van de vader van Ulla komt aan het licht en besloten wordt dat Ulla en Elis gaan trouwen.
Op de dag van het huwelijk zegt Elis, gestoken in zijn bruidegomspak, dat hij eerst nog een keer de berg in wil om een kostbare steen te zoeken die hun huwelijksgeluk zal versterken. Ulla kan hem niet tegenhouden en Elis verdwijnt. Even later krijgt ze het verschrikkelijke nieuws te horen dat de mijn boven Elis is ingestort.
Bijna 50 jaar later wordt in de mijn het lijk van een jonge man, geconserveerd in vitrioolwater (water met ertsverbindingen), uit de mijn geborgen. Hij lijkt geen dag ouder te zijn geworden en vertoont geen tekenen van ontbinding. Ulla, die sinds het ongeval elk jaar was teruggekeerd naar de put, komt er aan lopen. Ze is inmiddels een oude vrouw en identificeert het lijk als “haar Elis”. Ze omhelst haar dode jonge bruidegom en daarna sterft ze zelf ook. Het lichaam van Elis brokkelt af tot stof. Beiden worden dan begraven in de kerk waar ze van plan waren om te trouwen.
Het taalgebruik van Hoffmann is echt romantisch. Ik laat hier het laatste fragment van de vertaalde originele tekst zien (vertaling Anton Haakman)
‘Elis – mijn Elis, je bent weg – weg!’ riep Ulla, en ze viel als dood neer. Nu hoorde Pehrson Dahlsjö pas van de opzichter, dat Elis vroeg in de ochtend naar de grote kuil was gegaan en erin afgedaald; verder had er niemand in de schacht gewerkt, want de mijnwerkers en opzichters waren uitgenodigd voor de bruiloft. Pehrson Dahlsjö en alle mijnwerkers snelden er naar toe, maar alle naspeuringen die ze met het grootste levensgevaar verrichtten, waren vergeefs. Elis Fröbom werd niet gevonden. Het stond vast dat de ongelukkige door de instorting in het gesteente was begraven; en zo kwam er ellende en droefheid over het huis van de kloeke Pehrson Dahlsjö op het moment dat hij had gedacht zich te verzekeren van een rustige en vredige oude dag.
De kloeke smelterijmeester en alderman Pehrson Dahlsjö was al lang gestorven, zijn dochter Ulla al lang verdwenen, en niemand in Falun herinnerde zich hen nog, want sinds Fröboms fatale bruiloftsdag waren bijna vijftig jaar verstreken. Toen gebeurde het dat mijnwerkers bij een poging om een verbinding te maken tussen twee schachten, op een diepte van ruim tweehonderd meter in vitrioolwater het lijk van een jonge mijnwerker vonden, dat versteend leek toen ze het naar boven brachten.
Het leek alsof de jonge man in diepe slaap was verzonken, zo fris, zo goed geconserveerd waren zijn gelaatstrekken; zijn feestelijke mijnwerkerspak en zelfs de bloemen op zijn borst vertoonden geen spoor van bederf. Alle mensen uit de omgeving stroomden samen rond de jonge man, die men uit de kuil had omhooggedragen, maar niemand kende de gelaatstrekken van het lijk, en geen van de mijnwerkers kon zich herinneren dat ooit een van zijn kameraden onder puin was bedolven. Ze stonden op het punt het lijk naar Falun te vervoeren, toen uit de verte een stokoud, asgrauw moedertje op krukken kwam aanstrompelen. ‘Daar heb je het Sint-Jansmoedertje!’ riepen een paar mijnwerkers. Die naam hadden ze de oude vrouw gegeven omdat ze hadden gemerkt dat ze elk jaar op Sint Jan verscheen, handenwringend in de diepte keek, weemoedig steunde en klaagde en daarna weer verdween.
Nauwelijks had de oude vrouw de verstijfde jongeman gezien, of ze liet beide krukken vallen, strekte haar armen ten hemel en riep op hartverscheurende toon: ‘O Elis Fröbom, o mijn Elis, mijn lieve bruidegom!’ Daarbij hurkte ze naast het lijk neer, nam het bij de verstijfde handen en drukte die aan haar door de ouderdom koud geworden borst waar nog, als heilig naftavuur onder het ijs, een hart vol warme liefde klopte. ‘Ach,’ zei ze, terwijl ze de kring rondkeek, ‘niemand, niemand van jullie kent de arme Ulla Dahlsjö, die vijftig jaar geleden de gelukkige verloofde was van deze jonge man! – Toen ik verdrietig en wanhopig naar Ornäs trok, werd ik daar getroost door de oude Torbern; hij zei dat ik mijn Elis, die op onze trouwdag in het gesteente werd begraven, nog hier op aarde zou terugzien, en daarom ben ik jaar in jaar uit hier naar toe gekomen om vol verlangen en trouwe liefde in de diepte te kijken. – En vandaag is mij werkelijk zo’n heerlijk weerzien vergund! – O mijn Elis – mijn lieve bruidegom!’
Opnieuw sloeg ze haar uitgedroogde armen om de jonge man, alsof ze hem nooit meer wilde loslaten, en allen die eromheen stonden waren diep ontroerd. Zwakker en zwakker klonk het zuchten, het gesnik van de oude vrouw, totdat het wegstierf. De mijnwerkers kwamen naderbij, zij wilden de arme Ulla helpen opstaan, maar zij had de geest gegeven op het lijk van haar verstijfde bruidegom. Toen zagen ze dat het lichaam van de ongelukkige, dat ze ten onrechte voor versteend hadden gehouden, begon te verpulveren. In de Kopparbergskerk, waar het paar vijftig jaar eerder in het huwelijk zou zijn getreden, werd de as van de jonge man bijgezet, samen met het lijk van zijn tot in de bittere dood getrouwe bruid.
Het hele verhaal kun je hier terug vinden
Georg Trakl (1887-1914)
En dan komen we nu bij een andere schrijver, Georg Trakl. Een tragische figuur die honderd jaar later als Hoffmann leefde en zich in een van zijn gedichten dus liet inspireren door bovenstaand verhaal
Georg Trakl groeide op in Salzburg waar hij en zijn broers en zussen werden opgevoed door een Franse gouvernante. De gouvernante, Marie Boring, diende het gezin 14 jaar lang en speelde een belangrijke rol als plaatsvervangende moeder voor de kinderen. Ze was een vrome katholiek, leerde de kinderen de Franse taal en ze las vaak Franse literatuur en tijdschriften met hen. In september 1905 begon hij aan een driejarige leertijd bij de Salzburger apotheek “Zum Weißen Engel” in de Linzer Gasse. Deze positie maakte het hem gemakkelijk om aan bedwelmende middelen te komen waar hij ook de rest van zijn leven gevoeilig voor bleek te zijn. Eind maart 1906 ging Trakl’s toneelstuk “Totentag” en in september 1906 “Fata Morgana” in première in het stadstheater van Salzburg. De twee toneelstukken in één bedrijf werden echter niet goed ontvangen, daarom vernietigde de dichter ze kort daarna. Trakl kwam rond 1907 door deze mislukkingen in een eerste creatieve crisis terecht, wat leidde tot nog zwaarder drugsgebruik. Na het overlijden van zijn vader in juni 1910 kwam het gezin in financiële moeilijkheden. Desalniettemin studeerde Trakl af met een masterdiploma in de farmacie en trad op 1 oktober 1910 in militaire dienst als apotheker. Na het einde van dat militaire jaar probeerde hij voet aan de grond te krijgen als stads-apotheker, wat hem nooit echt lukte, maar wat hem in 1912 naar Innsbruck leidde . Via zijn jeugdvriend Erhard Buschbeck ontmoette Trakl in 1912 ook zijn grote beschermheer Ludwig von Ficker en vanaf dat moment werden zijn gedichten regelmatig gepubliceerd in zijn gerenommeerde halfmaandelijkse tijdschrift “Der Brenner”. Hij kwam ook in contact met enkele belangrijke mensen in de Weense literaire en artistieke scene, waaronder Karl Kraus , Adolf Loos en Oskar Kokoschka.
Trakl kreeg steeds vaker last van angsten en depressies. Soms was hij bijna doodsbang voor vreemden, waarschijnlijk vanwege zijn alcohol- en drugsgebruik. Hij leefde tussen staten van euforie en bedwelming. Nadat zijn manuscript “Gedichte” in 1913 door Kurt Wolff Verlag in Leipzig was gepubliceerd, reisde Trakl met Kraus, Loos en von Ficker naar Venetië en hield aan het einde van het jaar zijn eerste en enige openbare lezing in Innsbruck. De pers meldde: “Georg Trakl oogstte rijk applaus met zijn geestige gedichten […], hoewel zijn manier van voorlezen beter geschikt is voor een intieme kring dan voor een grotere zaal.” Ondanks zijn literaire successen sprak de dichter over een “voortdurende keten van ziekte en wanhoop” die zijn leven teisterde.
In augustus 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Trakl werd opgeroepen voor het leger als militair apotheker. Hij was getuige van de slag om Gródek in september 1914 als medisch luitenant. Hij moest in zijn eentje en zonder voldoende materiaal bijna honderd zwaargewonden onder erbarmelijke omstandigheden verzorgen. Hij kreeg toen een zenuwinzinking. Hij wilde zichzelf neerschieten maar werd door zijn vrienden tegen gehouden en vervolgens werd hij naar een militair hospitaal in Krakau gestuurd. Op de avond van 3 november 1914 stierf hij daar aan een hartstilstand na inname van een overdosis cocaïne. In 1925 werd het stoffelijk overschot van Krakau naar het Mühlauer Friedhof bij Innsbruck overgeplaatst.
Georg Trakl schreef het gedicht Elis, gebaseerd op “Die Bergwerke zu Falun” van Hoffmann. Het werd een gedicht in drie delen.
Deel 1
- Elis, wenn die Amsel im schwarzen Wald ruft,
Dieses ist dein Untergang.
Deine Lippen trinken die Kühle des blauen Felsenquells. - Lass, wenn deine Stirne leise blutet
Uralte Legenden
Und dunkle Deutung des Vogelflugs. - Du aber gehst mit weichen Schritten in die Nacht,
Die voll purpurner Trauben hängt,
Und du regst die Arme schöner im Blau. - Ein Dornenbusch tönt,
Wo deine mondenen Augen sind.
O, wie lange bist, Elis, du verstorben. - Dein Leib ist eine Hyazinthe,
In die ein Mönch die wächsernen Finger taucht.
Eine schwarze Höhle ist unser Schweigen, - Daraus bisweilen ein sanftes Tier tritt
Und langsam die schweren Lider senkt.
Auf deine Schläfen tropft schwarzer Tau, - Das letzte Gold verfallener Sterne.
Deel 2
- Vollkommen ist die Stille dieses goldenen Tags.
Unter alten Eichen
Erscheinst du, Elis, ein Ruhender mit runden Augen. - Ihre Bläue spiegelt den Schlummer der Liebenden.
An deinem Mund
Verstummten ihre rosigen Seufzer. - Am Abend zog der Fischer die schweren Netze ein.
Ein guter Hirt
Führt seine Herde am Waldsaum hin.
O! wie gerecht sind, Elis, alle deine Tage. - Ein heiterer Sinn
Wohnt in der Winzer dunklem Gesang,
Der blauen Stille des Ölbaums. - Bereitet fanden im Haus die
Hungernden Brot und Wein.
Deel 3
- Ein sanftes Glockenspiel tönt in Elis’ Brust
Am Abend,
Da sein Haupt ins schwarze Kissen sinkt. - Ein blaues Wild
Blutet leise im Dornengestrüpp. - Ein brauner Baum steht einsam da;
Seine blauen Früchte fielen von ihm. - Zeichen und Sterne
Versinken leise im Abendweiher. - Hinter dem Hügel ist es Winter geworden.
- Blaue Tauben
Trinken nachts den eisigen Schweiß,
Der von Elis’ kristallener Stirne rinnt. - Immer tönt
An schwarzen Mauern Gottes eisiger Odem.
Het gedicht staat bol van de symbolen, zoals de kleuren zwart, blauw en bruin. Blauw zou je misschien kunnen zien als de kleur van het daglicht, zwart dat van de nacht, maar ook van het leven onder de grond. Bruin staat voor eenzaamheid en somberheid. “Gold” en “goldenen Tag” staan voor (vermeend) geluk, maar ook voor de diamanten in de mijn. “Rosigen Seufzer” staat voor de liefde en de herinnering aan de tijden van zijn verliefdheid. In deel1, strofe 2: “Uralte Legenden en Deutung des Vogelflugs” slaat bijvoorbeeld op al de voorspellingen die er werden gedaan aan zowel Elis als Ulla. Een van de mooiste zinnen in het gedicht is misschien wel strofe 4 van deel 2: “Ein heitere Sinn wohnt in der winzer dunklem Gesang der blaue Stille des Ölbaums: “Een duidelijke betekenis woont in het kleine, donkere lied van de blauwe stilte van de olijfboom”. Het is een door en door symbolistisch gedicht dat, nog meer dan het oorspronkelijke verhaal van Hoffmann, laat voelen wat er indertijd in het hoofd van Elis, maar ook in dat van zijn geliefde Ulla om moet zijn gegaan. Ook wat hij gevoeld moet hebben toen hij, nog niet dood, in de donkere schacht lag met een bloedend voorhoofd. Je kunt nog veel meer associaties hebben en er zelfs een soort eeuwigheidsgevoel bij ervaren. Maar in elk geval is het zo dat als je het verhaal van Hoffmann hebt gelezen een aantal zinnen in het gedicht van Trakl iets begrijpelijker worden.
De derde in de rij die zich door het verhaal liet inspireren, in dit geval door het gedicht van Trakl, is de componist Henri Delnooz. Hij heeft het gedicht Elis van Trakl uitgewerkt voor 16 individuele zangers. Naar mijn idee is de muzikale dimensie die er hier door aan wordt toegevoegd overweldigend. Als je je hier aan overgeeft voel je hoe de tijd stolt.