E.T.A. Hoffmann en Georg Trakl: Die Bergwerke zu Falun

E.T.A. Hoffmann (1776-1822)

Mensen die bekend zijn met klassieke muziek kennen waarschijnlijk “Hoffmanns Erzählungen” van Offenbach, “de Notenkraker” van Tchaikowski, of Kreisleriana van Schumann. Allemaal muziek geïnspireerd op verhalen van E.T.A. Hoffmann. De letter A in zijn initialen betreft “Amadeus”. Hij heeft deze letter zelf ingevoegd omdat hij een fervent liefhebber was van de muziek van Mozart. Ook  componeerde hij met wisselend succes, was enkele jaren kapelmeester en ook muziekcriticus, maar uiteindelijk waren zijn verhalen die hij schreef veel invloedrijker. Zijn literaire werk schreef hij vooral tussen 1810 en 1822. Tijdens zijn relatief korte leven is hij vaak verhuisd. Hij woonde op meerdere plaatsen in het huidige Polen of in Oost-Duitsland en is begraven in Berlijn. Hij had rechten gestudeerd en meerdere juridische functies bekleed in zijn leven. Hij kon goed tekenen, illustreerde vaak zijn eigen verhalen en maakte karikatuurtekeningen zoals deze van zich zelf.

Ik schreef dit artikel omdat ik het gedicht van Georg Trakl dat op een van zijn verhalen is gebaseerd beter wilde begrijpen en om daardoor de compositie “Elis” van Henri Delnooz wellicht nog meer te kunnen doorgronden. Tussen 1819 en 1821 verscheen “Die Serapionsbrüder”, een verzameling romantische verhalen, waaronder het verhaal “Die Bergwerke zu Falun.” Hierop is “Elis”, het gedicht van Trakl, gebaseerd. Ik begin met een samenvatting van het verhaal van Hoffmann:

Terugkerend van een Oost-Indische reis naar Gothenburg in Zweden, wordt de neerslachtige jonge zeeman Elis Fröbom alleen gelaten, hij wil niet meedoen aan de feesten van de andere zeelieden. Zijn diepe verdriet komt voort uit het feit dat zijn moeder, zijn enige familielid, tijdens zijn afwezigheid is overleden. Hij voelt zich schuldig omdat hij haar de laatste uren niet heeft bijgestaan. Zijn gepieker wordt onderbroken door een oude mijnwerker die zich bij hem voegt en een gesprek met hem aangaat. Hij stelt voor dat de jongeman naar Falun gaat om daar als mijnwerker te werken. Zijn levendige verhaal over de schoonheid van het binnenste van de berg, dat doet denken aan een beschrijving van een magische wereld, maakt indruk op hem. De volgende nacht droomt Elis: de zeevaart wordt symbolisch getransformeerd in een ondergronds verblijf. Daar ziet Elis de wonderen van de berg en hij ziet de bergkoningin, een aantrekkelijke en tegelijkertijd angstaanjagende vrouw. De droom achtervolgt hem de komende dagen, en uiteindelijk begeeft Elis zich naar Falun, meer onbewust dan bewust. Keer op keer verschijnt de oude mijnwerker als een geest en wijst hem de juiste weg.

Wanneer Elis in Falun aankomt, net op de openingsdag van de mijn, is hij geschokt. De mijn werkt op hem als een helse kloof. Hij besluit de nacht in het dorp door te brengen. Daar belandt hij in een feest waar hij de mooie Ulla ontmoet.  Hij wordt op het eerste gezicht smoorverliefd op het jonge meisje en denkt dat zij de vrouwelijke figuur uit zijn droom is en denkt die nu te kunnen interpreteren: het is zijn lot om hier mijnwerker te worden zodat hij naast Ulla kan wonen

Op een dag heeft Elis een griezelige ontmoeting in de put: de oude mijnwerker verschijnt weer aan hem en profeteert dat Elis nooit met Ulla zal trouwen. Hij hoort van de oude mijnwerkers dat deze griezelige mijnwerker Torbern heet en ooit in een schacht is begraven. Sinds zijn dood lokt hij nieuwe arbeiders de mijn in. Bij zijn terugkeer naar het mijnwerkers-appartement wordt Elis opgewacht en daar heeft de vader van Ulla, Pehrson, Ulla’s huwelijk met een rijke zakenman geënsceneerd om Elis ertoe te brengen zijn gevoelens te bekennen. Het tegenovergestelde gebeurt echter en Elis rent wanhopig terug naar de mijnschacht. Als een gek daalt hij af, waar zich plotseling een hemels koninkrijk van kristallen aan hem openbaart. De bergkoningin verschijnt weer aan hem. Verscheurd tussen gelukzaligheid en angst, valt hij bijna flauw in haar armen. Pehrson en andere mijnwerkers vinden Elis. De list van de vader van Ulla komt aan het licht en besloten wordt dat Ulla en Elis gaan trouwen. 

Op de dag van het huwelijk zegt Elis, gestoken in zijn bruidegomspak, dat hij eerst nog een keer de berg in wil om een kostbare steen te zoeken die hun huwelijksgeluk zal versterken. Ulla kan hem niet tegenhouden en Elis verdwijnt. Even later krijgt ze het verschrikkelijke nieuws te horen dat de mijn boven Elis is ingestort.

Bijna 50 jaar later wordt in de mijn het lijk van een jonge man, geconserveerd in vitrioolwater (water met ertsverbindingen), uit de mijn geborgen. Hij lijkt geen dag ouder te zijn geworden en vertoont geen tekenen van ontbinding. Ulla, die sinds het ongeval elk jaar was teruggekeerd naar de put, komt er aan lopen. Ze is inmiddels een oude vrouw en identificeert het lijk als “haar Elis”. Ze omhelst haar dode jonge bruidegom en daarna sterft ze zelf ook. Het lichaam van Elis brokkelt af tot stof. Beiden worden dan begraven in de kerk waar ze van plan waren om te trouwen.

Het taalgebruik van Hoffmann is echt romantisch. Ik laat hier het laatste fragment van de vertaalde originele tekst zien (vertaling Anton Haakman)

‘Elis – mijn Elis, je bent weg – weg!’ riep Ulla, en ze viel als dood neer. Nu hoorde Pehrson Dahlsjö pas van de opzichter, dat Elis vroeg in de ochtend naar de grote kuil was gegaan en erin afgedaald; verder had er niemand in de schacht gewerkt, want de mijnwerkers en opzichters waren uitgenodigd voor de bruiloft. Pehrson Dahlsjö en alle mijnwerkers snelden er naar toe, maar alle naspeuringen die ze met het grootste levensgevaar verrichtten, waren vergeefs. Elis Fröbom werd niet gevonden. Het stond vast dat de ongelukkige door de instorting in het gesteente was begraven; en zo kwam er ellende en droefheid over het huis van de kloeke Pehrson Dahlsjö op het moment dat hij had gedacht zich te verzekeren van een rustige en vredige oude dag.

De kloeke smelterijmeester en alderman Pehrson Dahlsjö was al lang gestorven, zijn dochter Ulla al lang verdwenen, en niemand in Falun herinnerde zich hen nog, want sinds Fröboms fatale bruiloftsdag waren bijna vijftig jaar verstreken. Toen gebeurde het dat mijnwerkers bij een poging om een verbinding te maken tussen twee schachten, op een diepte van ruim tweehonderd meter in vitrioolwater het lijk van een jonge mijnwerker vonden, dat versteend leek toen ze het naar boven brachten.

Het leek alsof de jonge man in diepe slaap was verzonken, zo fris, zo goed geconserveerd waren zijn gelaatstrekken; zijn feestelijke mijnwerkerspak en zelfs de bloemen op zijn borst vertoonden geen spoor van bederf. Alle mensen uit de omgeving stroomden samen rond de jonge man, die men uit de kuil had omhooggedragen, maar niemand kende de gelaatstrekken van het lijk, en geen van de mijnwerkers kon zich herinneren dat ooit een van zijn kameraden onder puin was bedolven. Ze stonden op het punt het lijk naar Falun te vervoeren, toen uit de verte een stokoud, asgrauw moedertje op krukken kwam aanstrompelen. ‘Daar heb je het Sint-Jansmoedertje!’ riepen een paar mijnwerkers. Die naam hadden ze de oude vrouw gegeven omdat ze hadden gemerkt dat ze elk jaar op Sint Jan verscheen, handenwringend in de diepte keek, weemoedig steunde en klaagde en daarna weer verdween.

Nauwelijks had de oude vrouw de verstijfde jongeman gezien, of ze liet beide krukken vallen, strekte haar armen ten hemel en riep op hartverscheurende toon: ‘O Elis Fröbom, o mijn Elis, mijn lieve bruidegom!’ Daarbij hurkte ze naast het lijk neer, nam het bij de verstijfde handen en drukte die aan haar door de ouderdom koud geworden borst waar nog, als heilig naftavuur onder het ijs, een hart vol warme liefde klopte. ‘Ach,’ zei ze, terwijl ze de kring rondkeek, ‘niemand, niemand van jullie kent de arme Ulla Dahlsjö, die vijftig jaar geleden de gelukkige verloofde was van deze jonge man! – Toen ik verdrietig en wanhopig naar Ornäs trok, werd ik daar getroost door de oude Torbern; hij zei dat ik mijn Elis, die op onze trouwdag in het gesteente werd begraven, nog hier op aarde zou terugzien, en daarom ben ik jaar in jaar uit hier naar toe gekomen om vol verlangen en trouwe liefde in de diepte te kijken. – En vandaag is mij werkelijk zo’n heerlijk weerzien vergund! – O mijn Elis – mijn lieve bruidegom!’

Opnieuw sloeg ze haar uitgedroogde armen om de jonge man, alsof ze hem nooit meer wilde loslaten, en allen die eromheen stonden waren diep ontroerd. Zwakker en zwakker klonk het zuchten, het gesnik van de oude vrouw, totdat het wegstierf. De mijnwerkers kwamen naderbij, zij wilden de arme Ulla helpen opstaan, maar zij had de geest gegeven op het lijk van haar verstijfde bruidegom. Toen zagen ze dat het lichaam van de ongelukkige, dat ze ten onrechte voor versteend hadden gehouden, begon te verpulveren. In de Kopparbergskerk, waar het paar vijftig jaar eerder in het huwelijk zou zijn getreden, werd de as van de jonge man bijgezet, samen met het lijk van zijn tot in de bittere dood getrouwe bruid.

Het hele verhaal kun je hier terug vinden

Georg Trakl (1887-1914)

En dan komen we nu bij een andere schrijver, Georg Trakl. Een tragische figuur die honderd jaar later als Hoffmann leefde en zich in een van zijn gedichten dus liet inspireren door bovenstaand verhaal

Georg Trakl groeide op in Salzburg waar hij en zijn broers en zussen werden opgevoed door een Franse gouvernante. De gouvernante, Marie Boring, diende het gezin 14 jaar lang en speelde een belangrijke rol als plaatsvervangende moeder voor de kinderen. Ze was een vrome katholiek, leerde de kinderen de Franse taal en ze las vaak Franse literatuur en tijdschriften met hen. In september 1905 begon hij aan een driejarige leertijd bij de Salzburger apotheek “Zum Weißen Engel” in de Linzer Gasse. Deze positie maakte het hem gemakkelijk om aan bedwelmende middelen te komen waar hij ook de rest van zijn leven gevoeilig voor bleek te zijn. Eind maart 1906 ging Trakl’s toneelstuk “Totentag” en in september 1906 “Fata Morgana” in première in het stadstheater van Salzburg. De twee toneelstukken in één bedrijf werden echter niet goed ontvangen, daarom vernietigde de dichter ze kort daarna. Trakl kwam rond 1907 door deze mislukkingen in een eerste creatieve crisis terecht, wat leidde tot nog zwaarder drugsgebruik. Na het overlijden van zijn vader in juni 1910 kwam het gezin in financiële moeilijkheden. Desalniettemin studeerde Trakl af met een masterdiploma in de farmacie en trad op 1 oktober 1910 in militaire dienst als apotheker. Na het einde van dat militaire jaar probeerde hij voet aan de grond te krijgen als stads-apotheker, wat hem nooit echt lukte, maar wat hem in 1912 naar Innsbruck leidde . Via zijn jeugdvriend Erhard Buschbeck ontmoette Trakl in 1912 ook zijn grote beschermheer Ludwig von Ficker en vanaf dat moment werden zijn gedichten regelmatig gepubliceerd in zijn gerenommeerde halfmaandelijkse tijdschrift “Der Brenner”. Hij kwam ook in contact met enkele belangrijke mensen in de Weense literaire en artistieke scene, waaronder Karl Kraus , Adolf Loos en Oskar Kokoschka.

Trakl kreeg steeds vaker last van angsten en depressies. Soms was hij bijna doodsbang voor vreemden, waarschijnlijk vanwege zijn alcohol- en drugsgebruik. Hij leefde tussen staten van euforie en bedwelming. Nadat zijn manuscript “Gedichte” in 1913 door Kurt Wolff Verlag in Leipzig was gepubliceerd, reisde Trakl met Kraus, Loos en von Ficker naar Venetië en hield aan het einde van het jaar zijn eerste en enige openbare lezing in Innsbruck. De pers meldde: “Georg Trakl oogstte rijk applaus met zijn geestige gedichten […], hoewel zijn manier van voorlezen beter geschikt is voor een intieme kring dan voor een grotere zaal.” Ondanks zijn literaire successen sprak de dichter over een “voortdurende keten van ziekte en wanhoop” die zijn leven teisterde.

In augustus 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Trakl werd opgeroepen voor het leger als militair apotheker. Hij was getuige van de slag om Gródek in september 1914 als medisch luitenant. Hij moest in zijn eentje en zonder voldoende materiaal bijna honderd zwaargewonden onder erbarmelijke omstandigheden verzorgen. Hij kreeg toen een zenuwinzinking. Hij wilde zichzelf neerschieten maar werd door zijn vrienden tegen gehouden en vervolgens werd hij naar een militair hospitaal in Krakau gestuurd. Op de avond van 3 november 1914 stierf hij daar aan een hartstilstand na inname van een overdosis cocaïne. In 1925 werd het stoffelijk overschot van Krakau naar het Mühlauer Friedhof bij Innsbruck overgeplaatst.

Georg Trakl schreef het gedicht Elis, gebaseerd op “Die Bergwerke zu Falun” van Hoffmann. Het werd een gedicht in drie delen.

Deel 1

  1. Elis, wenn die Amsel im schwarzen Wald ruft,
    Dieses ist dein Untergang.
    Deine Lippen trinken die Kühle des blauen Felsenquells.
  2. Lass, wenn deine Stirne leise blutet
    Uralte Legenden
    Und dunkle Deutung des Vogelflugs.
  3. Du aber gehst mit weichen Schritten in die Nacht,
    Die voll purpurner Trauben hängt,
    Und du regst die Arme schöner im Blau.
  4. Ein Dornenbusch tönt,
    Wo deine mondenen Augen sind.
    O, wie lange bist, Elis, du verstorben.
  5. Dein Leib ist eine Hyazinthe,
    In die ein Mönch die wächsernen Finger taucht.
    Eine schwarze Höhle ist unser Schweigen,
  6. Daraus bisweilen ein sanftes Tier tritt
    Und langsam die schweren Lider senkt.
    Auf deine Schläfen tropft schwarzer Tau,
  7. Das letzte Gold verfallener Sterne.

Deel 2

  1. Vollkommen ist die Stille dieses goldenen Tags.
    Unter alten Eichen
    Erscheinst du, Elis, ein Ruhender mit runden Augen.
  2. Ihre Bläue spiegelt den Schlummer der Liebenden.
    An deinem Mund
    Verstummten ihre rosigen Seufzer.
  3. Am Abend zog der Fischer die schweren Netze ein.
    Ein guter Hirt
    Führt seine Herde am Waldsaum hin.
    O! wie gerecht sind, Elis, alle deine Tage.
  4. Ein heiterer Sinn
    Wohnt in der Winzer dunklem Gesang,
    Der blauen Stille des Ölbaums.
  5. Bereitet fanden im Haus die
    Hungernden Brot und Wein.

Deel 3

  1. Ein sanftes Glockenspiel tönt in Elis’ Brust
    Am Abend,
    Da sein Haupt ins schwarze Kissen sinkt.
  2. Ein blaues Wild
    Blutet leise im Dornengestrüpp.
  3. Ein brauner Baum steht einsam da;
    Seine blauen Früchte fielen von ihm.
  4. Zeichen und Sterne
    Versinken leise im Abendweiher.
  5. Hinter dem Hügel ist es Winter geworden.
  6. Blaue Tauben
    Trinken nachts den eisigen Schweiß,
    Der von Elis’ kristallener Stirne rinnt.
  7. Immer tönt
    An schwarzen Mauern Gottes eisiger Odem.

Het gedicht staat bol van de symbolen, zoals de kleuren zwart, blauw en bruin. Blauw zou je misschien kunnen zien als de kleur van het daglicht, zwart dat van de nacht, maar ook van het leven onder de grond. Bruin staat voor eenzaamheid en  somberheid. “Gold” en “goldenen Tag” staan voor (vermeend) geluk, maar ook voor de diamanten in de mijn. “Rosigen Seufzer” staat voor de liefde en de herinnering aan de tijden van zijn verliefdheid. In deel1, strofe 2: “Uralte Legenden en Deutung des Vogelflugs” slaat bijvoorbeeld op al de voorspellingen die er werden gedaan aan zowel Elis als Ulla. Een van de mooiste zinnen in het gedicht is misschien wel strofe 4 van deel 2: “Ein heitere Sinn wohnt in der winzer dunklem Gesang der blaue Stille des Ölbaums:  “Een duidelijke betekenis woont in het kleine, donkere lied van de blauwe stilte van de olijfboom”. Het is een door en door symbolistisch gedicht dat, nog meer dan het oorspronkelijke verhaal van Hoffmann, laat voelen wat er indertijd in het hoofd van Elis, maar ook in dat van zijn geliefde Ulla om moet zijn gegaan. Ook wat hij gevoeld moet hebben toen hij, nog niet dood, in de donkere schacht lag met een bloedend voorhoofd. Je kunt nog veel meer associaties hebben en er zelfs een soort eeuwigheidsgevoel bij ervaren. Maar in elk geval is het zo dat als je het verhaal van Hoffmann hebt gelezen een aantal zinnen in het gedicht van Trakl iets begrijpelijker worden.

De derde in de rij die zich door het verhaal liet inspireren, in dit geval door het gedicht van Trakl, is de componist Henri Delnooz. Hij heeft het gedicht Elis van Trakl uitgewerkt voor 16 individuele zangers. Naar mijn idee is de muzikale dimensie die er hier door aan wordt toegevoegd overweldigend. Als je je hier aan overgeeft voel je hoe de tijd stolt.

Geplaatst in Geschiedenis, taal | Tags: , , , , , | 1 reactie

Elis: Georg Trakl en Henri Delnooz

Gisteren en vandaag heb ik geluisterd naar een compositie uit 1986 van Henri Delnooz. Ik heb van hem les gehad. Hij sprak vrijwel nooit over zijn composities, maar een enkele keer liet hij me toch iets zien. Dat was begin zeventiger jaren. In die tijd heb ik ook enkele stukken van hem gehoord. Niet dit stuk: Elis. Het is het beste stuk dat ik van hem ken en ik was er gelijk helemaal van onder de indruk. Dus heb ik geprobeerd om mijn ervaring enigszins te delen door middel van dit artikel. Niet alleen de compositie is mooi, ook het gedicht is briljant. Eigenlijk zijn het twee gedichten: “An den Knaben Elis” en “Elis”. Georg Trakl schreef ze tussen de lente van 1913 en begin 1914. De Elis-figuur is afkomstig van E.T.A. Hoffmanns verhaal “De mijnen bij Falun.” In dat verhaal is Elis Frobom een ​​17e-eeuwse Zweedse mijnwerker die op zijn trouwdag sterft in de mijnen. Zijn lichaam wordt vijftig jaar later teruggevonden, nog steeds jeugdig, perfect bewaard gebleven. Zijn nu bejaarde vrouw ziet het lijk en omhelst hem, en zijn lichaam brokkelt af tot stof. Trakl maakte er dus twee gedichten over: “An den Knaben Elis”, en “Elis”. Dat laatste gedicht heeft twee delen. Oorspronkelijk was het echter één gedicht, de twee gedichten gewoon achter elkaar als een gedicht in drie delen. De oorspronkelijke versie met de drie delen is op muziek gezet door Henri Delnooz.

Elis

Deel 1

  1. Elis, wenn die Amsel im schwarzen Wald ruft,
    Dieses ist dein Untergang.
    Deine Lippen trinken die Kühle des blauen Felsenquells.
  2. Lass, wenn deine Stirne leise blutet
    Uralte Legenden
    Und dunkle Deutung des Vogelflugs.
  3. Du aber gehst mit weichen Schritten in die Nacht,
    Die voll purpurner Trauben hängt,
    Und du regst die Arme schöner im Blau.
  4. Ein Dornenbusch tönt,
    Wo deine mondenen Augen sind.
    O, wie lange bist, Elis, du verstorben.
  5. Dein Leib ist eine Hyazinthe,
    In die ein Mönch die wächsernen Finger taucht.
    Eine schwarze Höhle ist unser Schweigen,
  6. Daraus bisweilen ein sanftes Tier tritt
    Und langsam die schweren Lider senkt.
    Auf deine Schläfen tropft schwarzer Tau,
  7. Das letzte Gold verfallener Sterne.

Deel 2

  1. Vollkommen ist die Stille dieses goldenen Tags.
    Unter alten Eichen
    Erscheinst du, Elis, ein Ruhender mit runden Augen.
  2. Ihre Bläue spiegelt den Schlummer der Liebenden.
    An deinem Mund
    Verstummten ihre rosigen Seufzer.
  3. Am Abend zog der Fischer die schweren Netze ein.
    Ein guter Hirt
    Führt seine Herde am Waldsaum hin.
    O! wie gerecht sind, Elis, alle deine Tage.
  4. Ein heiterer Sinn
    Wohnt in der Winzer dunklem Gesang,
    Der blauen Stille des Ölbaums.
  5. Bereitet fanden im Haus die
    Hungernden Brot und Wein.

Deel 3

  1. Ein sanftes Glockenspiel tönt in Elis’ Brust
    Am Abend,
    Da sein Haupt ins schwarze Kissen sinkt.
  2. Ein blaues Wild
    Blutet leise im Dornengestrüpp.
  3. Ein brauner Baum steht einsam da;
    Seine blauen Früchte fielen von ihm.
  4. Zeichen und Sterne
    Versinken leise im Abendweiher.
  5. Hinter dem Hügel ist es Winter geworden.
  6. Blaue Tauben
    Trinken nachts den eisigen Schweiß,
    Der von Elis’ kristallener Stirne rinnt.
  7. Immer tönt
    An schwarzen Mauern Gottes eisiger Odem.

Matthieu Vermeulen van Studium Chorale maakte een programmatoelichting. Daarin schreef hij onder meer:
In het gedicht valt onmiddellijk de overvloed van beelden op waarin kleuren een rol spelen. Niet als realistische beschrijving of als impressionistische anecdote, maar als eigenlijke drager van de betekenis. Dit was een eerste muzikaal idee voor de componist. voor hem liggen “kleuren zien” en “klanken horen” in elkaars verlengde; zien en horen gaan in elkaar over: muziek als gekleurde beweging, als beweging met kleur. Daarnaast ontwikkelde Delnooz een tweede idee, dat het beste weergegeven kan worden door de laatste tempo-aanduiding van het stuk: de in de muziek ongebruikelijke term “irrigigendo” (stollend). Het derde deel moest voor hem uit het “tot-stilstand-komen” van iets, vergelijkbaar met een lavastroom die langzaam de helling afschuift, vooruitgaand in de ruimte, veranderend van vorm zonder dat men weet hoe en wanneer het stolsel tot stilstand komt. Dit stollen slaat op de tijdsbeleving. De componist zegt hierover: ‘dat wat tot stilstand moest komen was de tijd. Dit sluit aan bij mijn technieken die, afwisselend met of zonder overgang, een gevoel van vooruitgang in de tijd en een gevoel van richting veroorzaken, en het tegengestelde daarvan: het niet-vooruitgaan, het richtingloze, het gevoel omgeven te zijn. Tijd als rechte lijn, tijd als cirkel.’

Ik heb het stuk enkele keren beluisterd en krijg op mijn manier een indruk hoe Henri Delnooz is omgegaan met de tekst van Georg Trakl. Ik heb het op het gehoor geanalyseerd en korte muziekfragmenten illustreren enkele aspecten. Op het einde kun je het hele stuk beluisteren met de tekst erbij.

Deel 1: De jonge man Elis, net getrouwd en mijnwerker is al lang dood, maar we lijken hem terug te kunnen zien in allerlei beelden van de natuur: Toen indertijd de merel zong in het zwarte woud begon jouw ondergang. Jouw lippen drinken nu de koelte van de blauwe rots. In deze twee eerste strofen laat Henri Delnooz de kleuren van de tekst die vooral in de klinkers zitten muzikaal horen.  Eerst klinkt de titel “Elis” die breed wordt uitgewerkt in een zweverige sfeer die we ook enigszins vergelijkbaar op het einde van het stuk zien terugkomen.

Daarna volgt een vrij lang stuk bestaande uit losse lettergrepen op vaak repeterende tonen die door het hele koor heen klinken. Elke zanger heeft zijn eigen toon die af en toe weer terugkeert. Je hoort een soort ademhaling, het is een gestage beweging die toch geleidelijk enigszins verandert. Het geheel zakt of stijgt dan wel niet, maar er komen wel steeds vooral lagere tonen bij. De tonen worden ook steeds langer, er ontstaat geleidelijk aan een steeds meer klaaglijke sfeer. Ik heb de associatie met een bos met allerlei donkere bomen, elke boom is een individu zoals ook de zangers van het koor als individu een toon zingen.

Tegelijk is het bos een geheel, de bomen zijn verbonden met elkaar. Nog iets later komen er nog hogere, aanzwellende, en weer afnemende tonen bij.

Opeens worden de tonen weer kort, zoals eerder. In dit deel met de verbrokkelde tekst van strofe 1 en 2 lijkt de tijd even gestold, maar die gestolde tijd is niet neutraal. Je voelt het drama dat zich afspeelde 50 jaar eerder, en nog steeds drukt op de omgeving. Vanaf strofe 3 kunnen we de tekst volgen:  Jij gaat met een lichte tred door de nacht (we horen hem aan komen lopen..) die vol met purperen druiven hangt (deze zin klinkt heel donker en dramatisch) en jij steekt je armen omhoog in de lucht.

De volgende strofen zijn natuurbeschrijvingen die mooi beeldend op muziek worden gezet: Een doornenstruik laat zien waar je maanachtige ogen zijn, och hoe lang ben je al dood Elis. Je lichaam is een hyacint waarin een monnik zijn wassen vingers doopt. Een zwart hol is onze stilte. Soms stapt er een zachtaardig dier uit en laat langzaam de zware oogleden zakken. Zwarte dauw druppelt op je slapen. Bij het stappen van het diertje hoor je dat het om een klein dier gaat, de lettergrepen worden heel kort gezongen en steeds herhaald, alsof het snel kruipt en weer stilstaat. Bij het druppelen van de dauw wordt alles weer vertraagd. Het laatste goud van vergane sterren. Deze zin wordt apart gezet en je krijgt even een soort oneindigheidsgevoel. De dauwdruppels begeleiden als het ware het laatste levensteken van Elis. Het eerste deel wordt daarmee afgesloten, al met al een beklemmend deel waarin de gebeurtenis van toen tot een eeuwigheid wordt.

Deel 2. Het tweede deel is het kortste en de tekst is hier in het algemeen goed te volgen. Elis is in deel 1 gestorven maar blijkt als het ware nog in ons midden te zijn. Er zijn in dit deel verwijzingen naar de bijbel. De eerste strofe begint reciterend: volkomen is de stilte van deze gouden dag. Ik denk dat Trakl de dag bedoelt dat hij na 50 jaar weer wordt terug gevonden. Deze dramatische gebeurtenis is goed te horen: “Onder oude eiken verschijn jij, Elis, een rustende met ronde ogen.

Je kunt nog zien dat hij vlak voor hij stierf als jonggehuwde de liefde heeft bedreven: Het blauw spiegelt de sluimer van de geliefden. Op jouw mond verstomden haar rozeachtige zuchten.  Uiterst traag klinken deze strofen, je kijkt mee naar het dramatische terugvinden van het lichaam met al de associaties die vooral zijn inmiddels oude geliefde moet hebben. Heel krachtig is strofe 3, waar toespelingen naar de bijbel worden gemaakt: in de avond haalt een visser zijn netten binnen en brengt een herder zijn kudde naar een veilige plaats.

In de heel korte strofe 4 klinkt uit de olijfboom een vrolijk gevoel in de vorm van een  klein donker gezang. De laatste strofe 5 verwijst ook weer naar de bijbel: De hongerigen vinden in hun huis brood en wijn. Opvallend is hoe brood en wijn als losse woorden apart worden gezet, zoals ook tijdens de eucharistie in twee heilige handelingen eerst het brood wordt gebroken en gezegend en daarna de wijn. In dit deel wordt in de tekst Elis teruggevonden, hij is nog aanwezig als een klein gezang in de olijfboom. Intussen gaat het leven door. Er wordt gewerkt en gegeten. Zoals het hoort (“gerecht”). Maar de bijbelse symboliek geeft er een mystiek tintje aan.

Deel 3. Het derde deel heeft een opbouw die enigszins lijkt op die van deel 1: we beginnen met strofen waarbij de tekst nauwelijks te volgen is, nu is dat zo in maar liefst 5 strofen: “Een zacht klokkenspel klinkt in de borst van Elis, in de avond, als zijn hoofd op een zwart kussen zinkt.

Een blauw wild dier bloedt zachtjes in een doornenstruik. Een bruine boom staat apart. Zijn blauwe vruchten zijn gevallen. Tekens en sterren verdwijnen langzaam in de nachtelijke vijver. Achter de heuvel is het winter geworden.” We horen hier het stollingsproces waar Hernri Delnooz het ook in zijn toelichting over had nog sterker als in het eerste deel. De 5 strofen lopen in elkaar over en de sfeer blijft steeds hetzelfde, maar de toonhoogten zakken geleidelijk, ook dat is een onderdeel van dit stolllingsproces, het tot stilstand komen van de tijd. In de tekst wordt het stervensproces uitgebeeld. Voor hij doodt is gaat zijn borst nog even op en neer, hij is als een wild dier dat doodbloedt in een doornenstruik, Naast hem een boom die zijn vruchten laat vallen. Alles verdwijnt langzaam. Het wordt winter.
In de laatste twee strofen van dit deel is de tekst weer wel mee te volgen. In strofe 6 wordt het ijskoude zweet dat van het kristallen voorhoofd van Elis druipt door blauwe duiven gedronken. Je hoort de blauwe duiven door de lucht zwieren. En dan het stromen van het ijskoude zweet als een eeuwige stroom, eindigend met het woord “immer”, dat al hoort bij de laatste strofe: Immer tönt……


An schwarzen Mauern Gottes eisiger Odem, eeuwig klinkt tegen een zwarte muur Gods ijzige adem.
We horen hoe het enigszins gaat ruisen, bewegen. Ook nu weer in een proces van dalende patronen, met zachte sirene-achtige effecten. Gods adem wordt zachter en sterft uit. Losse lettergrepen op verschillende toonhoogten spreken daar doorheen intussen nog flarden tekst uit. Het eindigt met als achtergrond deze ijzige adem waar doorheen heel langzaam in losse lettergrepen: Got-tes ei-si-ger O-dem.

Samenvattend: van de ene kant zien we hoe het gedicht als een geheel wordt neergezet. Elis is dood maar ook weer niet, hij is er in de kleuren, in de vormen van bomen, hij is er in associaties. Wij als huidige mensen zijn al verder in de tijd, maar intussen is de tijd gestold tot slechts een moment van herinnering. Vooral  de stukken waarbij de tekst niet is te volgen, in het eerste en in het derde deel, wordt geprobeerd om die gestolde tijd in de muziek weer te geven. Tegelijk is er ook een proces. Er is een verleden (jij ging dood), deel 1. Er is een heden (jij bent er nog in beelden en associaties): deel 2. Er is een toekomst: deel 3. In die toekomst is er alleen nog de adem van God. De Bijbelse verwijzingen vormen een brug tussen heden en toekomst, tussen deel 2 en 3. De strofen waarin je de tekst wel kunt volgen geven het tegenovergestelde van de stilstand weer: beweging. En het is heerlijk om die tekst dan ook te volgen als een soort ritmische beweging, de ademhaling van de tekst door middel van de muziek is prachtig. Zo kan ook Bach dat doen. Het proberen vat te krijgen op de tijd, of het je er aan overgeven is iets dat mij zo wie zo al mateloos boeit. Bij goede kunst gebeurt dat bijna automatisch, zeker bij muziek. Ik schreef al eens dat muziek een poort kan zijn om de essentie van de dingen te ervaren. Die ervaring kun je bij dit gedicht, maar zeker bij deze muziek ook hebben. Je moet je er aan overgeven, er helemaal door laten meevoeren.

Dan nog iets over de uitvoering. Die is zonder meer subliem. Welk ander koor in Nederland zou dat op dit moment kunnen evenaren? Er is tot in details gewerkt om het zo te laten klinken, dat kan niet anders. Een koor dat dat ook zou kunnen en er waarschijnlijk ook genoeg energie in zou stoppen is denk ik het Kammerchor Stuttgart. Het zou aardig zijn om dat koor te benaderen en warm te maken voor een hernieuwde uitvoering. Het stuk zou het verdienen. Maar gelukkig hebben we op dit moment een opname van Studium Chorale.

Deze complete opname met daarbij ook de tekst staat hier

Je kunt ook luisteren naar een concert van L1 waar dit stuk een onderdeel van is. Op stand 35:25 minuten begint deze eveneens complete opname.
Je hoort in beide gevallen Studium Chorale o.l.v. Eric Hermans.

Meer over Hoffmann en Trakl en over de betreffende teksten van deze schrijvers vind je hier

Geplaatst in muziek, taal | Tags: , , , , , | 2 reacties

Spelen op het orgel van de Servaasbasiliek van Maastricht

Mijn oudste kleinzoon Gijs heeft al op aardig wat orgels gespeeld. Hij probeerde het zich voor de geest te halen: in Gouda in de St. Jan op alle vier de orgels: het Moreau orgel, het kistorgel, het koororgel en het kabinetorgel. Maar ook speelde hij al diverse keren op het orgel van de Pauluskerk en ook op het orgel van de Lutherse kerk. In Rotterdam op het orgel van de Laurenskerk twee keer, en ook op het orgel van de Doopsgezinde gemeente. In Schoonhoven op twee orgels, dat van de Bartholomeuskerk en dat van de Oud-Katholieke kerk. In Middelburg op het orgel van de Nieuwe kerk en in Haarlem op het orgel van de st. Bavo. Dat waren wel erg veel orgels in protestantse kerken. Als je het huisorgel van de Oud-katholieke kerk niet meetelt dan was deze dag een heuglijke dag: hij speelde nu op het Picard-orgel van de Servaasbasiliek in Maastricht, een super katholieke kerk.

In de Franse tijd is Maastricht 20 jaar lang bezet geweest en hoorde het ook 17 jaar bij Frankrijk. Kerken en kloosters moesten het vooral in de beginperiode, nog voor de komst van Napoleon, ontgelden. De eeuwenoude Servaasbasiliek werd omgevormd tot een grote paardenstal voor de Franse troepen. Het orgel werd vernield. Een deel van de kostbaarheden heeft men kunnen redden en gelukkig bleef in het westdeel de prachtige hooggelegen kapitelen galerij en de nog hoger gelegen keizerzaal gespaard.
In 1804 kocht het kerkbestuur het orgel uit de Dominicanerkerk, die door de opheffing van de kloosterorden in 1796 leeg was komen te staan. De bouwer van het orgel is niet bekend, maar gedacht wordt aan Peter Briesger, die het rond 1650 zou hebben gebouwd. In 1734 wijzigde Jean-Baptiste Le Picard het orgel naar een meer Waalse signatuur. Vlak voor 1804 werd het orgel onderhouden door Joseph Binvignat, die het orgel ook overbracht naar de Sint-Servaasbasiliek en iets aanpaste voor gebruik aldaar. Het orgel wordt door sommigen een Binvignat-orgel, door anderen een Picard orgel genoemd. Het heeft in ieder geval een opvallende Franse klank. In de 19e en vroege 20e eeuw onderging het orgel nog vier restauraties. Tijdens de algemene restauratie van de kerk eind 20e eeuw is ook het orgel opnieuw en zeer ingrijpend gerestaureerd door de orgelbouwer Verschueren uit Heythuysen. De Franse invloed zien we nog steeds ook in de benamingen van de registers terug:

I Grand Orgue C– Montre 16′ Bourdon 16′ Montre 8′ Bourdon 8′ Flute Harmonique 8′ Viola di Gamba 8′ Prestant 4′ Flute 4′ Salicional 4′ Quinte 22/3′ Doublette 2′ Fourniture III Cymbale II Cornet V Bombarde 16′ Trompette 8′ Clairon 4′II Positif C– Montre 8′ Bourdon 8′ Salicional 8′ Unda Maris 8′ Bilingua 8′ Prestant 4′ Flute 4′ Doublette 2′ Flageolet 1′ Mixture II-III Basson-Hautbois 8′III Echo C– Bourdon 8′ Flute 4′ Flageolet 2′ Cornet II–III Voix humaine 8′Pédale C– Montre 16′ Soubasse 16′ Quinte 102/3′ Flute 8′ Prestant 4′ Bombarde 16′ Trompette 8′ Clairon 4′
  • Koppels
  • Speelhulpen

We werden zeer vriendelijk ontvangen door hoofdorganist Marcel Verheggen, die ons alle registers demonstreerde. Daarna mocht Gijs.

We gingen na afloop nog de crypte in en zagen in de verte het graf van Servaas. Ik vertelde wat het woord basiliek eigenlijk betekende en we keken naar de bijbehorende attributen bij het altaar.
-‘Opa, hier mag je niet zomaar doorlopen, je moet eerst knielen.’
Dat wist hij al, je mag het altaar met het Allerheiligste niet zomaar oneerbiedig voorbijlopen. Ik vertelde dat je dan eigenlijk ook een kruisteken moest maken. Ik deed het voor. Nieuwsgierig probeerde hij het na te doen.

We zagen in Maastricht nog het Conservatorium, de huizen waar de eerste studentenkamers van Oma Frens en opa Pieter waren, de oudste stadspoort van Nederland (de Helpoort, die naam was erg interessant), de Bisschopsmolen waar we een vlaai kochten, we liepen nog boekhandel Dominicanen binnen, de voormalige kerk waar het Picard orgel vandaan kwam en ook liepen we de OLV basiliek binnen om naar het orgel te kijken. Bij binnenkomst daar stond een groot beeld van Christoffel, als je die groette dan kreeg je die dag geen ongeluk. Hij werd door ons allen nadrukkelijk gegroet.

Thuis gekomen klom hij onbevreesd in het topje van een boom in de tuin. Christoffel waakte over hem. Ook maakte hij in de gang een altaar en maakte uiteraard al knielend een kruisteken.

Boven was het orgel van de Nicolaasbasiliek. Hoe zat het daar met de registers? Gijs gaf een mooie demonstratie. Hij had goed opgelet bij de demonstratie van Marcel Verheggen.

Na het eten ging hij met ons weer terug naar broertje en zusje in Schoonhoven. Zijn jongste zusje had een feest georganiseerd. Daarbij waren er geen orgelklanken, maar er werd gedanst op de funky klanken van Prince. Ook papa, mama, opa en oma deden mee. Wat zullen we allemaal lekker geslapen hebben!

Geplaatst in Geschiedenis, kleinzoon, muziek | Tags: , , , | 1 reactie

Franse muziek op een Frans orgel.

Het orgel dat je al kunt zien als je bij ons in de straat aan komt lopen en dan kijkt naar het raampje van de gang, dat is vernieuwd. Je ziet nu het orgel van de kathedraal van Auch.


-‘Dat had ik gezien op jouw blog opa, ik wilde het namaken.’

We waren naar orgelles geweest. Na de les liepen we door de Pauluskerk, Gerben moest de deur afsluiten.
-‘Wat heb je eigenlijk gespeeld in Engeland, Gerben?’
Gerben had niet verteld dat hij die week in Bradford een concert had gegeven maar omdat Gijs die week geen les had gehad wilde hij van mij weten waarom Gerben er niet was. Ik wist het ook niet maar had het op de betreffende facebookpagina opgezocht. Dus wist Gijs nu dat hij in Engeland was geweest.
-‘Ik heb Sweelinck, Nieland en Daan Manneke gespeeld, verder Bach en Reger.’
-‘O ja, natuurlijk. Omdat het Regerjaar is.’
-‘Precies’.
-‘Opa, ik moet eigenlijk ook nog iets van Reger spelen.’ Ik sprong op die suggestie in:
-‘Je weet dat Reger erg moeilijk is, toch?
-‘Ja maar dat stuk wat jij speelde Gerben, bij de ingebruikname van het gerestaureerde Moreau-orgel, dat was toch niet zo moeilijk? Hoe heette dat stuk ook al weer, iets van “Morgenstern?”’
-‘Wie schön leuchtet der Morgenstern. Ja dat is iets minder moeilijk inderdaad.’
-‘Ja, ik vond het een mooi stuk. Je kon heel goed horen hoe het lichter werd en de morgenster tevoorschijn kwam, toch?’
-‘” Venus”, vulde ik aan.
Gerben glimlachte.
-‘Misschien moet je dat maar eens proberen na te spelen.’

Thuis ging hij gelijk orgel spelen. Ik hoorde de mooie klanken van een favoriet stuk van hem, van Widor.
-‘Eten!’ Hij kwam naar beneden. 10 20 30 40.. hij telt in recordtempo tot 100. Daarna kunnen we eten.
Na het eten kijken we vaak naar iets op Youtube. Hij zette dit keer een orgelstuk van Bach op. Het stond in H-moll. Daarover zo meteen meer.

In de auto had hij mij gevraagd wat bémol eigenlijk betekende. Een bepaald Frans stuk dat hij eens tegenkwam stond in Si bémol. Ik legde hem uit hoe de Fransen de toonsoorten benoemen. Eigenlijk wist hij het al. Ze gebruiken daar de namen do re mi enzovoort, maar dan als absolute toonsoorten. Zoals wij zeggen dat een stuk in C staat zeggen zij dat het in Do staat. Alleen dat woordje bémol dat kende hij nog niet. Ik legde het uit. Gijs maakte associaties. De Engelsen zeggen “B-flat. Maar als ze in Engeland een kruis willen benoemen, wat zeggen ze dan?’
-‘Dat heet “sharp”.’
-‘O ja’.
-‘Weet je Gijs dat ze in Duitsland ook iets raars hebben? Bach schreef een mis in “H-moll”.’
-‘Hè, de letter H?’
-‘Ja. Ze zeggen tegen een “Bes” “B” en tegen een “B” “H”. Vreemd hè? Zo hebben ze overal allerlei gekke dingen.’

We zaten die avond dus achter de TV en gingen kijken naar een fuga van Bach, die stond zoals gezegd in H-moll. Hij wist het nog.
-‘Dat stuk staat dus in B-mineur!’ zei hij triomfantelijk.
We luisterden samen naar het stuk. Daar kwam de tweede thema-inzet. Gijs vertelde wat hij hoorde.
-‘Dat is de tweede inzet. Die staat in Fis mineur. Dat is de dominanttoonsoort.’ Even later: ‘Nu staat het weer in B. En nog wat verder: hier gaat hij naar de paralleltoonsoort, dat is D. Dat vind ik een fijne toonsoort om in te improviseren.’

Mijn vrouw zat naast me en viel bijna van de bank van verbazing. ‘Paralleltoonsoort! Hoe weet hij dat allemaal! Volgens mij kan hij makkelijk eindexamen muziek doen op VWO-niveau, nu al!
Gijs had die ochtend op de basisschool van een vakleerkracht muziekles gehad. De kinderen moesten proberen te luisteren wanneer er telkens weer een ander akkoord kwam, na hoeveel tellen was dat? De kinderen probeerden het volgens Gijs driftig te tellen. Hij had het voor zichzelf maar wat moeilijker gemaakt. Telkens als het akkoord veranderde noteerde hij het nieuwe akkoordsymbool. Met een schuine streep eronder liet hij nonchalant ook nog zien welke noot op dat moment in de bas zat. Ik had het gezicht van de docent wel eens willen zien…. Op het einde van de les mochten enkele kinderen iets op het keyboard spelen. Gijs speelde uit zijn losse pols de Turkse mars van Mozart…

-‘Opa, wil jij nog iets op de televisie zien? Ik ga nu even orgel spelen.’ Hij liet de fuga in H-moll van Bach voor wat hij was, er was uiteraard al weer tig keer naar een andere toonsoort gemoduleerd. Daar klonken wederom mooie orgelklanken vanuit de bovenverdieping. Ik sloop naar boven en nam wat ik hoorde gedurende 5 minuten op. Toen hij klaar was keek hij om:

-‘Vond je het mooi opa? Ik had zin om op het Cavaillé-Coll orgel van Caen een Franse improvisatie te spelen.’

Ik had Franse muziek op een Frans orgel gehoord. Ik vond het mooi.

Geplaatst in kleinzoon | Tags: , , , | 2 reacties

Henri Delnooz

Foto van de site van Maastrichtse componisten

Beste Pieter
Heet van de naald antwoord:
Farkas haalde mij ’n uitspraak van Michelangelo aan, die ik wel kende maar nooit genoeg tot in de uiterste consequentie had toegepast. “Het beeld zit al in de steen, ik hoef slechts het overtollige materiaal te verwijderen.” Bij Webern en Schopenhauer las ik eigenlijk hetzelfde: het is zaak de natuurlijke consequentie te trekken van het voorafgaande.
Schopenhauer schrijft: “Die Musik ist so sehr was alle Kunst zu sein strebt, nämlich Wiederholung der Welt in einem einartigen Stoff, dass, wer die Musik völlig erklärt, eben damit auch die Welt erklärt hätte.” Verderop: “Die Musik ist also keineswegs, gleich den anderen Künsten, das Abbild der Ideen; sondern ABBILD DES WILLENS SELBST: deshalb eben ist die Wirkung der Musik so sehr viel mächtiger und eindringlicher als die der andere Künsten: denn diese reden nur vom Schatten, sie aber vom Wesen.”

Samenvatting van het einde van dit citaat: Muziek is een projectie van de wil. De werking van muziek is veel indringender dan die van welke andere kunstsoort ook. Andere kunstvormen laten de schaduw van een idee zien, muziek kan het wezen van een idee laten zien.

Bovenstaand stukje is het letterlijk overgenomen begin van een brief die ik kreeg van Henri Delnooz. Daarvoor had ik drie jaar les van hem gehad, een jaar bijvak theorie der muziek, twee jaar hoofdvak theorie der muziek. Bij het schrijven van die brief was hij weer zelf aan het studeren, compositie bij Farkas in Hongarije. In het jaar dat hij daar was kreeg ik acht brieven van hem die ik allemaal bewaard heb. Hij bleef betrokken bij mij maar ook bij andere leerlingen. Over een van zijn leerlingen maakte hij zich grote zorgen en hij vroeg aan mij of ik hem een beetje in de gaten kon houden, misschien zelfs les wilde geven zodat hij op een positieve manier met muziek in aanraking zou blijven. Hij dreigde helemaal vast te lopen, was afgewezen voor hoofdvak theorie en wilde naar het buitenland vluchten om aan de dienstplicht te ontkomen. Maar hij was zeer gevoelig voor drugs.

Ik was in 1968 aangenomen op het Conservatorium van Maastricht. Na de lagere jongensschool en het Bisschoppelijk College, ook voor jongens, zat ik voor het eerst in klasjes met ook meisjes. Mijn moeder was bang dat het nu wel slecht met me zou aflopen en wilde me zo lang mogelijk thuis houden, ze vond het maar niets als ik zelfstandig zou gaan wonen. En mijn moeder kon op een zeer indringende manier mij het gevoel geven dat ik haar zeer groot verdriet gaf als ik daar tegen in zou gaan. Maar ik rook de vrijheid, wilde zo graag weg in mijn geboortedorp, maar durfde niet. Henri Delnooz kende zijn studenten, dus ook mij. En hij sprak met me over hoe die dingen werkten bij moeders. Ik trok de stoute schoenen aan en zei tegen mijn moeder dat ik op kamers wilde wonen. Zij huilde tranen met tuiten maar gedachtig aan mijn gesprekken met Henri Delnooz troostte ik haar, maar bleef bij mijn standpunt. De volgende dag accepteerde ze het en mijn ouders hebben me actief gesteund toen ik een kamer had gevonden. Ik ben er Henri Delnooz nog steeds dankbaar voor.

In de tijd dat hij in Hongarije was kreeg ik les van een andere hoofdvakdocent. Dat beviel me helemaal niet. Ik neigde er zelfs toe om te stoppen, ik leerde naar mijn gevoel niets en hij begreep me totaal niet. Toen Henri Delnooz terug was ging hij er van uit dat ik bij die andere docent zou blijven. Maar ik vroeg hem of hij me niet weer terug wilde hebben.
-‘Zou het niet goed zijn als je wat andere invloeden zou krijgen, je hebt al zoveel invloeden van mij gehad.’
-‘Helemáál niet! U heeft me helemaal niet beïnvloed! U heeft dingen die al in me waren los gemaakt.’
Zo voelde ik het vanuit de grond van mijn hart. Hij liet dingen horen, vertelde dingen en gaf heel open opdrachten, Ik was geïnspireerd en ging er op mijn manier mee aan de slag. Ik ontwierp al mijn harmonieleer oefeningen, elke week weer, pagina’s vol. Hij keek er naar, zei meestal niets en ging op dezelfde manier verder. En ik leerde naar mijn gevoel mijzelf allemaal dingen aan. Ook stimuleerde hij ons om iets uit te werken voor medeleerlingen. En af en toe organiseerde hij een mogelijkheid om de stukken die we gemaakt hadden na instuderen aan elkaar te laten horen.

Zijn didactiek was uniek. Bij veel studenten werkte dat goed, niet bij iedereen. Zij konden die vrijheid niet aan en zouden gebaat zijn geweest bij heel concrete opdrachten uit een methode. Maar ik vond het heerlijk en gedijde er bij.

In het eerste jaar dat ik les van hem had introduceerde hij het fenomeen “luisteravond”.  Hij zelf woonde op een steenworp afstand van het conservatorium en nodigde wie wilde uit om een keer per week op een avond bij hem thuis te komen. We zaten, met steeds meer studenten rondom een prachtige grote houten tafel en kregen koffie. Hij zette een langspeelplaat op, vertelde wat er gespeeld werd, en verder gebeurde er niet veel meer. Naar mijn idee duurde zo’n avond ongeveer twee uur. Hij wilde ons kennis laten maken met een gevarieerd klassiek repertoire. Hij was een persoonlijkheid, iedereen voelde dat en wilde daar bij zijn. Hij was iemand naar wie je wel moest luisteren. Ik herinner me een introductiedag voor nieuwe studenten. Er waren allerlei activiteiten die door meerdere docenten werden gegeven. Ook Henri Delnooz had men gevraagd om iets met de nieuwe lichting te doen. Ik zat er ook bij, volgens mij zat ik toen al in het tweede jaar en mocht er denk ik bij zijn omdat ik hoofdvak theorie ging studeren. In een grote ruimte zaten schat ik ongeveer dertig studenten. Henri kwam binnen en onmiddellijk was iedereen doodstil. Hij zei bijna niets. Toen liet hij muziek horen. Het was een deel uit Ðer musikalische Spaβ van Mozart. Toen het was afgelopen vroeg hij aan een van de nieuwe studenten wat deze vond van de muziek.
-‘Ik vond het wel mooi.’
Henri wachtte even en stelde toen de algemene vraag: ‘welke muziek is mooi?’ Na wat heen en weer vragen en antwoorden vroeg hij:
-‘Wie vond het goede muziek?’
Ik weet de antwoorden niet meer, maar toen zei hij met een enigszins verheven stem:
-‘Het is compleet wáárdeloze muziek!’ Hij maakte ons duidelijk dat het een verzameling cliché’s was. ‘En mooie muziek, zijn dat aangename, akkoorden zonder dissonanten? Dan klopt het, dan was dit inderdaad mooie muziek. Maar het gaat niet om “mooi”. Het gaat om “goed” of “slecht”. ‘
Hij prikkelde ons om daarover na te denken.
Later kwam ik er achter dat Mozart hier geniale muziek schreef, omdat hij haarscherp alle dilettantische compositietechnieken van zijn tijd liet horen in dit stuk, en eigenlijk ook tegen zijn tijdgenoten wilde zeggen: ‘jullie noemen je componist. De muziek klinkt misschien aangenaam als achtergrond, tafelmuziek, maar in de kern is hij compleet waardeloos.’

Henri Delnooz componeerde, hij was altijd wel met iets bezig. Zijn muziek was meestal niet makkelijk om te spelen. Het was ook geen “mooie”, maar het was altijd goede muziek. Op de dag dat hij begraven werd was er een bijeenkomst in de Cellebroederskapel, waar hij ook ooit trouwde. Er was geen enkele toespraak. Achter in de kapel stond zijn kist. Op de achterwand was zowel links als rechts een foto van hem geprojecteerd die een jaar eerder was gemaakt. Hij was er voor je gevoel bij, maar heel bescheiden, stilletjes, achter in de kerk. Vooraan, bij het orgel werd gemusiceerd.

De muziek die daar klonk paste helemaal bij hem. Ik denk dat hij het prachtig zou hebben gevonden. Hij was een man van weinig woorden. Maar muziek kon alles zeggen. Woorden waren niet nodig, zoals hij ook al in die brief schreef rond het jaar 1970, waarin hij Schopenhauer citeerde:

Hier een opname van een van de stukken die ook die middag klonk. Hetzelfde stuk werd een jaar eerder ook uitgevoerd. Toen was hij er nog echt bij. Ter gelegenheid van de onthulling van een plaquette op zijn woning was er toen in de Lutherse kerk een concert. Je ziet hem bij onderstaande opname bij het publiek op de eerste rij zitten, tussen zijn vrouw en zoon in.

Jammer genoeg is de opname niet al te best, en ook is er iets met de editing mis gegaan, bij het tweede lied loopt het geluidspoor niet goed samen met het beeldspoor.

Op het kaartje met het concertprogramma van de afscheidsdienst zien we een fragment van de partituur van “Zwei Bilder von Auschwitz”. Onlangs toen ik bij hem was zag ik nog in zijn werkkamer de originele partituur. Een prachtig en zeer aangrijpend werk. Dat stuk is indertijd uitgevoerd door Studium Chorale onder leiding van Eric Hermans. De KRO maakte een opname.

Zie ook mijn artikel over zijn compositie Elis, misschien wel het beste en meest indrukwekkende werk dat hij ooit schreef

Geplaatst in muziek, pedagogiek en onderwijs | Tags: , | 3 reacties

Donzenac en Turenne

Als je vanuit Parijs naar het zuiden gaat kun je vanaf Vierzon over de A20 via Limoges naar Toulouse rijden. Deze autoweg is voor meer dan de helft tolvrij en in het algemeen is hij ook vrij rustig. Je rijdt zeker ten zuiden van Limoges door fantastische landschappen. Als je dan Brive-la-Gaillarde voorbij bent dan wordt al vrij snel deze A20 tot nabij Toulouse toch weer een tolweg. Een mooi moment om een lunchpauze in te lassen. Dit jaar hielden we op de heenweg halt in Donzenac, op de terugweg in Turenne. Twee prachtige, schilderachtige stadjes vol historie. Beide plaatsen liggen in het departement Corrèze. Dit departement kent een rijke geschiedenis. Iets daarvan is terug te vinden in de twee stadjes die we bezochten.

Donzenac

In de kerk Saint-Martin van Donzenac zijn mooie gebrandschilderde ramen te zien. Wat wordt bijvoorbeeld op onderstaande afbeelding uitgebeeld? Je ziet een engel met een zwaard, dat moet Michael zijn. Hij verschijnt, (te midden van Maria en een heilige vrouw met een palmblad , waarschijnlijk de heilige Barbara), aan een jonge vrouw die de schapen hoedt en die zo te zien aan haar aureool later heilig wordt verklaard. Waarschijnlijk gaat het om Jeanne d’Arc , die beweerde een visioen van de aartsengel Michaël te hebben gehad terwijl ze schapen hoedde.

Nog mooier zijn een aantal beelden, die van Johannes de Doper in de woestijn uit rond 1400 vind ik de mooiste. Op een prachtige manier is zijn baard, zijn z’n haren maar vooral ook zijn mantel van kamelenhuid weergegeven. Hij is herkenbaar als Johannes de Doper doordat hij een lam draagt.

We zagen niet de stadspoort of de burcht op de top, maar wel mooie steile straatjes en idyllische huizen.

Turenne

De stad is helemaal tegen een helling aangebouwd. Boven op de top zie je een kasteel liggen. Daar wil je dan meer over weten. De eerste heren van Turenne verschenen in de 9e eeuw. Na de kruistochten genoot het burggraafschap Turenne volledige autonomie. Het bleef compleet onafhankelijk van Frankrijk tot 1738. De burggraven waren vrijgesteld van belastingen en traden als echte vorsten op: ze hoefden geen troepen te leveren en mochten zelf rechtspreken, munt slaan en belasting heffen. Onder de familie La Tour d’Auvergne ging de burggraaf over naar de Reformatie. Het calvinisme, gepropageerd door de schippers van de Dordogne, breidde zich uit in de regio. In 1575, na de Bartholomeüsnacht, bundelde Henri de La Tour zijn krachten met Henri de Navarra; Turenne werd in die tijd een centrum van het calvinisme tijdens de godsdienstoorlogen.

Binnen twee maanden na de Bartholomeüsnacht begon de vierde godsdienstoorlog. De ultrakatholieke stad Parijs kwam uiteindelijk in verzet en verdreef koning Hendrik III, die men te verzoeningsgezind tegenover de hugenoten vond.  Ten slotte sloot Hendrik III een verbond met zijn toekomstige opvolger, Hendrik van Navarre (protestant). Zo werd Hendrik van Navarre, die zeventien jaar daarvoor in de Bartholomeüsnacht op het nippertje aan de dood was ontkomen, koning Hendrik IV. Daar Hendrik IV hugenoot was, weigerde Parijs zich aan hem te onderwerpen. De katholieke Sainte Ligue organiseerde in het hele land gewapend verzet tegen hem. Hendrik IV won verscheidene veldslagen, maar toen er een Spaans leger arriveerde om de katholieken bij te staan, besloot hij ten slotte het protestantisme vaarwel te zeggen en tot het katholieke geloof over te gaan. Hij werd op 27 februari 1594 gekroond en hield zijn intocht in Parijs, waar de bevolking, totaal uitgeput door de oorlogen, hem als koning verwelkomde. Zo kwam er een eind aan de Franse godsdienstoorlogen, na ruim dertig jaar waarin katholieken en protestanten elkaar met tussenpozen hadden afgeslacht. Op 13 april 1598 vaardigde Hendrik IV het historische Edict van Nantes uit, dat de protestanten vrijheid van geweten verleende. Volgens de paus was het edict „het ergste wat men zich kon denken, omdat het iedereen vrijheid van geweten schonk, wat het meest verschrikkelijke ter wereld was”. In heel Frankrijk vonden de katholieken dat Hendrik IV met het edict zijn belofte had geschonden om de katholieken te steunen. De katholieke kerk rustte niet voordat, bijna een eeuw later, Lodewijk XIV het Edict van Nantes herriep, wat een nog fellere vervolging van de hugenoten inluidde. De meeste protestanten zijn toen gevlucht naar Duitsland of Nederland.

Op 8 mei 1738 werd Turenne verkocht aan Frankrijk en liep toen weer in de pas met de rest van het land. Turenne staat tegenwoordig bekend als een van de schilderachtigste stadjes van Frankrijk. Er zijn maar liefst twee kloosters geweest, een kapittelkerk met klooster (nu in de steigers) en een klooster van de Capucijner monniken. Boven op de top zie je nog het kasteel. Al klimmende daarheen doorloop je het grootste deel van het stadje.

We zijn nergens naar binnen gegaan, maar maakten wel foto’s

Geplaatst in Geschiedenis, kunst | Tags: , , | Een reactie plaatsen

De Tour Saint Victor van Saramon

Mijn zwager woont in St. Élix d’Astarac. Dat is een klein dorp. De meest dichtbij zijnde iets grotere plaats is Saramon met daarin natuurlijk een gemeentehuis, een school, een bakker, en sinds kort zelfs een kleine supermarkt. Er zijn mooie pittoreske straatjes. Er is aan de rand van het dorp ook een stuwmeer dat in de zomer dienst doet als zwembad. Dan is het er een levendige boel. Maar meestal is het er bijna uitgestorven.

Hier boven zie je de kerk met aan de oostkant een er tegen aan gebouwde vierkante toren. Wij waren er de vorige week, de eerste week van mei 2023. Maar toen zag de toren er niet meer zo uit. Zes weken eerder had zich daar namelijk een kleine ramp voltrokken. Op 16 maart 2023 vond er een trieste gebeurtenis plaats waarbij de “Tour Saint Victor” instortte.

Volgens de krantenberichten was de bevolking in shock. Wat was het bijzondere van deze toren? Rond de 9e eeuw ontwikkelde en bloeide het stadje Saramon in de Gers rond een abdij die afhankelijk was van de monniken van Sorèze.
De oorsprong van de abdij van Sorèze is onduidelijk omdat er geen origineel stichtings document is gevonden. In het boek van Jean Antoine Clos wordt gezegd dat koning Pepijn, uit liefde voor God en voor zijn eigen zieleheil, een klooster stichtte in het bisdom Toulouse gewijd aan de Maagd Maria, aan de voet van een plein genaamd Verdinius , in de buurt van de rivier de Sor. Deze abdij is er nog steeds in het departement Tarn, ten oosten van Toulouse, maar heeft veel gedaanteveranderingen gekend.
De hier aan gelieerde abdij in Saramon is er niet meer. Wel dus de kerk die er bij hoorde. Deze kerk was oorspronkelijk romaans maar werd bijna geheel vernieuwd en in een neogotische stijl herbouwd in de 19e eeuw. De Tour St. Victor die aan het oostelijke deel van de kerk vastzat bleef zijn originele gedaante behouden, en deed van 1850 tot 1878 dienst als klokkentoren.

Maar wat was de oorspronkelijke functie? Was het een verdedigingstoren, horende bij vroegere ommuringen of was het iets dat altijd juist bij de kerk had gehoord en had hij dus in het begin een louter religieuze functie? De toren was gewijd aan Victor van Damascus, een soldaat die in de 3e eeuw in Syrië de marteldood stierf.  Hij had een robuuste, vierkante bouw. Hij bestond uit drie lagen van verschillende leeftijd. Het onderste deel dateerde uit de elfde eeuw, het middelste deel uit het einde van de middeleeuwen en het bovenste deel, het kleine deel met de kantelen, is er pas in de negentiende eeuw boven op gezet. Als je naar de eerste foto kijkt, waar de toren nog intact is, dan kun je alle drie de delen goed herkennen. Zo zie je dan ook dat oorspronkelijk deze toren kleiner was dan de kerk, dus niet echt een toren. Het lijkt mij dan het meest waarschijnlijk dat het een kapel is geweest. Maar wel een belangrijke! Kapellen heb je normaal opzij, niet in het oosten, daar waar het altaar is. De kapel stond dan op de meest belangrijke plaats van de kerk en dat moet een reden hebben gehad. Ik denk dat het met die heilige te maken gehad zou kunnen hebben, wellicht bevond zich daar een belangrijk reliek, en waren ze vanuit de abdij van plan om er een pelgrimskerk van te maken. Zo ver is het om welke reden dan ook nooit gekomen. Wellicht heeft de bisschop van Auch (Lombez werd pas in 1317 een bisdom) daar een stokje voor gestoken. Die wilde vast niet dat Saramon te belangrijk werd. Enfin, hoe het ook zij: op 16 maart 2023 stortte deze toren binnen enkele seconden in. Hij werd volledig verwoest. De oostelijke muur van de toren, die een zeer zeldzaam lichtbeukvenster bevatte, lag onder het puin. Ook het schilderij dat Sint-Victor voorstelt werd vernietigd en in de aangrenzende kerk werden het marmeren hoogaltaar en het vergulde geclassificeerde houten altaarstuk gedeeltelijk vernietigd. De toren was nog niet zo lang daarvoor gerestaureerd. Zo kwam daarbij in 2014  een architectuur met veel details (inclusief schilderwerk) aan het licht dat de interesse van veel kunsthistorici en archeologen had gewekt. Het unieke karakter van deze vierkante toren is ook te danken aan het raadsel dat verbonden is aan zijn oorspronkelijke functie. Grote wederopbouwwerkzaamheden zijn daarom te verwachten. De gemeente Saramon wil proberen dit unieke monument, rijk aan kunst en geschiedenis, te herbouwen.

Hieronder een filmpje dat gemaakt is vlak nadat het gebouw is ingestort. (Ik moest onwillekeurig een beetje aan de karikatuur van burgemeester van der Vaart en wethouder Hekking van Koot en Bie denken…)

Geplaatst in Geschiedenis, kunst | Tags: , | Een reactie plaatsen

De kathedraal van Auch (II)

Eerder schreef ik al over de bouwgeschiedenis van de kerk en over de koorstoelen. Nu gaat het over met name de gebrandschilderde ramen en de orgels.

Buiten worden we gelijk geïmponeerd door twee indrukwekkende torens op het plein voor de ingang.

Loop je om de kerk heen dan kom je bij de monumentale trappen, die via de rivier de Gers leiden naar het lage deel van de stad. Halverwege de trappen staat een standbeeld van de Franse musketier d’Artagnan.

Binnen in de kerk zien we veel renaissance elementen, zoals de diverse altaren en de mooie gebrandschilderde ramen. Het koor is helemaal afgesloten. Daar kun je wel in, maar voor dat deel moet je entree betalen. Dat zou ik zeker doen, wij deden het dit bezoek niet. Dus we hebben nu niet kunnen kijken naar de prachtige koorstoelen uit begin zestiende eeuw. Ze zijn in dezelfde tijd gemaakt als de gebrandschilderde ramen van Arnaut de Moles. De kerk is daar heel beroemd om. Dit bezoek heb ik een aantal van deze glazen gefotografeerd en bestudeerd. Opvallend bij de meeste glazen is dat de figuren die er op staan uit zowel het oude als het nieuwe testament komen, daarnaast soms ook uit de verhalen over de profetische sybillen. De profeten van het oude testament en ook de sybillen verwijzen naar latere gebeurtenissen van het nieuwe testament. Zo moet je dus eigenlijk ook al die afbeeldingen interpreteren.

Ik beschrijf enkele glazen uit de Catharinakapel. In het midden van het linkerglas van die kapel zien we van links naar rechts: Jozef, de apostel Andreas en de profeet Joël.

Met Jozef wordt hier de Jozef uit het oude testament bedoeld. Een korte samenvatting van het verhaal over deze Jozef: Vader Jakob had Jozef en de kleine Benjamin meer lief dan zijn andere zoons, omdat ze de zoons van zijn lievelingsvrouw Rachel waren. Hij trok Jozef voor en Jozef werd daardoor door zijn broers gehaat. Bovendien had Jozef verteld dat hij gedroomd had dat de broers ooit voor hem zouden buigen. Jozef wordt daarop in een droge put gegooid, en wat later aan kooplui verkocht, die op weg zijn naar Egypte. De broers maken hun vader wijs dat Jozef door een wild dier is verscheurd. In Egypte komt hij in dienst van Potifar, een hoffunctionaris. Hij krijgt al gauw een leidinggevende positie in het huis van zijn meester. De vrouw van Potifar probeert hem te verleiden. Jozef gaat hier niet op in, waarna de vrouw hem beschuldigt van een verleidingspoging. Potifar gooit Jozef dan in de gevangenis. Daar blijkt hij voorspellende gaven te hebben. Als twee jaar later de farao een droom heeft, wordt Jozef geroepen. Jozef voorspelt dat er zeven jaren van overvloed zullen komen en daarna zeven jaren van schaarste en hij adviseert om een man aan te stellen die ervoor zal zorgen dat er tijdens de eerste zeven jaar graanvoorraden aangelegd worden. De farao vindt dat Jozef de juiste man is en benoemt hem tot grootvizier. Als eenmaal de schaarse jaren aanbreken, blijkt dit niet tot Egypte beperkt te blijven, ook Kanaän zucht eronder en Jakob stuurt zijn tien oudste zoons naar Egypte om graan te kopen. Alleen zijn lievelingszoon Benjamin laat hij thuis blijven.  Jozef herkent hen, maar zijn broers herkennen hem niet. Hij zegt dat hij ze alleen ontvangt als ook de jongste broer mee komt. Uiteindelijk geeft Jacob toestemming dat de broers weer naar Egypte gaan en Benjamin meenemen. Deze keer worden ze dan wel gastvrij ontvangen. Jozef maakt zich aan zijn broers bekend en nodigt de familie uit om zich te vestigen in de Egyptische provincie Gosen. In de vierhonderd jaar dat de familie in het land Gosen verblijft zal deze aangroeien tot het volk der Israëlieten.
We zien onderaan op het glas een fragment uit het leven van Jozef, “Joseph fu vendu”, Jozef wordt verkocht.

Het boek Joël is het tweede boek van de verzameling van de twaalf profeten. Die verzameling van allemaal kleinere profetenboeken is ergens in de derde of vierde eeuw voor Christus gemaakt. Over de profeet Joël zelf is weinig bekend. Maar hij klaagde in zijn teksten over de verwoesting van het land als de Heer dichtbij komt. Als het land weer tot inkeer komt dan zal de heilige geest zich genadig over het volk uitstorten.

Andreas was een leerling van Johannes de Doper en net als zijn broer Petrus visser van beroep. Andreas werd aan een X-vormig kruis gekruisigd (andreaskruis). Nadat hij door zeven soldaten zwaar was gegeseld, bonden zij zijn lichaam met koorden aan het kruis om zijn lijden te verlengen. Zijn volgelingen berichtten dat Andreas, toen hij naar het kruis werd geleid, de volgende woorden sprak: “Ik heb al lang naar dit gelukkige uur uitgekeken en heb dit al lang verwacht. Het kruis is ingezegend door het lichaam van Christus dat eraan heeft gehangen”. De patriarch van Constantinopel wordt beschouwd als de opvolger van Andreas, zoals de bisschop van Rome, d.i. de paus, de opvolger is van Petrus. De patriarch van Constantinopel geldt als de belangrijkste bisschop in de wereldwijde gemeenschap van Orthodoxe Kerken.

Op het glas in deze Catharinakapel staat Andreas, de apostel uit het nieuwe testament, in het midden. Zowel de oudtestamentische (en helderziende) Jozef als ook de oudtestamentische profeet Joël kijken naar hem: ze zien als het ware al wat er in het nieuwe testament komen gaat.

Op het bovenste deel van hetzelfde glas zien we musicerende sibyllen. “Sibylle” was in de klassieke oudheid de benaming voor een aantal maagdelijke prinsessen die spontaan en ongevraagd de toekomst voorspelden. In de Renaissance waren de Sibyllen bekende figuren, ook in de muziek: Lassus componeerde Prohetiae Sibyllarum, waar elke Sibylle aan het woord komt. Zij worden dan beschouwd als voor-Christelijke profeten, die ook al de gebeurtenissen van het Nieuwe testament aankondigen. We zien ze vooral in de beeldende kunst. Deze wijze vrouwen werden in de renaissance vaak afgebeeld op kerkdeuren, kerkmuren of kerkramen. Beroemd zijn de sibyllen in de Sixtijnse kapel van Michelangelo. Maar deze hier mogen er ook wel zijn!

Van de overige glazen laat ik nog slechts een detail van één glas zien. We zien op het onderste deel van het middelste venster, van ook weer deze Catharinakapel, hoe daar de vlucht naar Egypte wordt uitgebeeld. Maria houdt liefdevol Jezus vast, gezeten op een ezel. Jozef loopt moeizaam voor hen uit. Links zien we hoe de soldaten van Herodes er op uitgaan om kinderen te vermoorden, een boer schrikt en kijkt om. Al de tientallen glazen van deze kerk zijn van de hoogste artistieke kwaliteit, gemaakt in de eerste twee decennia van de zestiende eeuw.

Ik heb deze vakantie in verschillende kerken een zogenaamde Piéta gezien, de uitbeelding van de rouwende Maria met het dode lichaam van haar zoon op schoot. Ook in de kathedraal van Auch was er een te zien. En deze is bijzonder omdat hij door een Nederlandse kunstenares, Daphné du Barry in 1990 is gemaakt. Zij is geboren in Arnhem en trouwde later met een man uit de Gascogne. Inmiddels heeft ze haar atelier in Toscane, Italië. Ze heeft diverse sculpturen gemaakt, onder meer van koningin Beatrix, te zien in Rheden, van prinses Grace van Monaco en van de trompettist Winston Marsalis.

Er is in deze kathedraal te veel te zien om op te noemen. Maar ook de moeite waard vond ik het altaar met de graflegging, een sculptuur in de kapel van het heilig graf (Chapelle dus Saint-Sepulcre.)

Sinds mijn oudste kleinzoon kerkorgel speelt, en ik trouwens inmiddels ook, kijk en luister ik met andere ogen naar kerkorgels. Op onze vakantie van 30 april tot en met 7 mei heb ik er weer een aantal gezien. De mooiste die ik deze dagen zag was het hoofdorgel van deze kathedraal van Auch.

Het is een echt authentiek barokorgel uit 1688 en in die tijd gelijk al gebouwd met maar liefst vier manualen. De orgelbouwer was Jean de Joyeuse. Deze orgelbouwer bouwde ook de hoofdorgels van Narbonne, Perpignan, Poligny Saint-Hippolyte en Rodez. Het gaat om een mechanisch sleepladen-orgel, dat na eerdere aanpassingen, in 1958 door Danion Gonzalèz is teruggebracht naar het oorspronkelijke instrument. Jean-François Muno restaureerde het orgel nog een keer in 1998. Het klinkt echt “barok”, en ook echt “Frans”. Om deze typische klank te kunnen herkennen kunnen we het beste luisteren naar een Frans orgelstuk uit de barok. Dus luisteren we naar een muziekstuk dat geschreven is niet lang nadat dit orgel klaar was. De componist,  André Raison, overleed in Parijs in 1719. Hij was daar organist-titularis in de Sainte Geneviève-kerk en wordt als een van de meest getalenteerde organisten uit de Franse School van de 17e eeuw beschouwd. Hij gaf waarschijnlijk les aan de componist Clérambault. We horen “fugue 3” uit “Second livre d’orgue”. Het stuk dateert uit 1714 en wordt gespeeld door de hoofdorganist van de kathedraal van Auch, Jean-Christophe Revel.

CATHEDRALE RENCONTRE AVEC JEAN CHRISTOPHE REVEL AVANT SON CONCERT AVEC L ORGUE DE LA CATHEDRALE

In dezelfde kathedraal is er nog een orgel. In 1860 bouwde Aristide Cavaillé-Coll een nieuw mechanisch sleepladen-orgel, met twee manualen en een pedaal en 15 registers.

Dit deed hij op verzoek van Napoleon III. Zijn monogram (een N van Napoleon) is te zien op het houtwerk.

Dit koororgel is in 1997 gerestaureerd door Bernard Raupp. Het ziet er prachtig uit. Ik heb tot mijn vreugde een korte opname gevonden waarin enkele registers van dit orgel te horen zijn. We horen organist Jean Claude Guidarini.

Als je een keer Auch bezoekt, ga dan zeker ook het museale deel van deze kerk in. En bewonder daar de prachtige koorstoelen. Op een plakkaat in de kerk staat wat je absoluut niet mag missen.

Geplaatst in Geschiedenis, kunst, muziek | Tags: , , , , , , | 1 reactie

Zingende nachtegalen en zinderende bloemen

Eens in de zoveel jaren zijn we eind april of begin mei In Zuid-Frankrijk. Het is daar dan een ware orgie van nachtegalen en ook is er een groot bloemenfeest. De bermen staan rood van de klaprozen maar als je goed kijkt zie je veel meer, vooral ook orchideeën. Ik laat daarvan een aantal foto’s zien. Onderstaand filmpje geeft een idee hoe het gezang van de nachtegalen daar klinkt. Overdag hoor je ze ook al regelmatig, maar zo gauw het begint te schemeren, dan gaan ze pas goed los. En het wordt pas minder als het de volgende ochtend weer licht is geworden.

Aapjesorchis

Purperorchis

Italiaanse gladiool

Avondkoekoeksbloem

Kleine Maagdenpalm

Kuifhyacint

wondklaver

Zenegroen

Zonneroosje

Enkele dagen kon je de Pyreneeën in de verte goed zien. Nog niet alle sneeuw is gesmolten. En het werd die week Volle maan.

Geplaatst in natuur | Tags: , , | 1 reactie

Het orgel van museum “de Speelklok”

Tijdens de logeerpartij van onze drie kleinkinderen gingen we op de eerste dag naar museum “De Speelklok” in Utrecht. Met de trein!
-‘Mag ik een vlog maken?’
Onze kleinzonen zijn gek op het maken van vlogs. Vooral de oudste. Het mocht, hier een stukje van zijn vlog:

Toen hij drie jaar was waren we ook al een keer in hetzelfde museum geweest. Toen heette het nog “Van Speeldoos tot Pierement”. Maar wil je meer bezoekers trekken dan moet je niet zo’n moeilijke naam kiezen. Zo’n naam is ook lastig om in te tikken op internet. Dus we waren nu in museum “De Speelklok”. Mijn oudste kleinzoon werd indertijd gek van de herrie van al die klokken en orgeltjes en wilde toen al snel weer naar buiten. Maar inmiddels is hij zelf organist!

-‘Mevrouw, ik ben kerkorganist. Ik zou heel graag op dat orgel daar spelen.’
In de grote hal was bij een preekstoel een groot orgel te zien. We waren ook al naar de klaviatuur wezen kijken. De deur er naar toe was een beetje gebarricadeerd. De hal met het orgel was vlakbij de balie. Daar zou je moeten zijn dacht Gijs.
-‘Mevrouw, ik ben kerkorganist. Ik zou heel graag op dat orgel daar spelen.’
De mevrouw aarzelde.
-‘Of gaat u daar niet over, bij wie moet ik dan zijn?’
-‘Nee, je bent precies bij de juiste persoon. Maar normaal doen we dat niet. Als het wat minder druk was zou het misschien wel kunnen.’
Ze wendde zich tot mij.
-‘Tot hoe lang bent u nog hier?’
-‘Ik denk dat we er nog wel een uurtje zijn.’
-‘Probeer het dan nog een keer. Maar ik beloof niets. Het kan echt alleen als het heel erg rustig is.’

We liepen de ruimtes door en schoven aan bij een demonstratie. Het lawaai was weer oorverdovend, zo klonk het zes jaar geleden ook.
-‘Opa, ik wil zo graag op dat orgel spelen.’ Hij wees naar het kerkorgel in de hal.
We liepen verder. De kinderen verstopten zich in een klok. Daar zou waarschijnlijk ook wel een geit in passen, maar dat was niet nodig. Er was geen wolf in de buurt.
-‘Opa, denk je dat ik straks op dat orgel mag spelen?’
Wij liepen weer een andere ruimte in. Maar waar was hij nu? Toch niet stiekem achter de klaviatuur van dat kerkorgel in de hal gaan zitten? Zoals indertijd in de Doelen toen ik hem na veel zoeken terug vond achter de speeltafel van het grote Doelenorgel. Ik liep dus snel richting hal. Maar daar zag ik hem al. Hij was in een halletje naar een film aan het kijken over de geschiedenis van de speelklokken. Interessant, we schoven allemaal aan en keken mee.
-‘Opa, zou het nu mogen?’
Ik vreesde van niet want het was nog steeds druk. Hij liep weer terug naar de ingang, ik achter hem aan. De mevrouw van zo net was nu niet te vinden. Dan maar naar het restaurant? Ik weer achter hem aan hollen. Een kelner keek hem bevreemdend aan. Gijs legde hem uit wat hij wilde en met met wie hij eerder die middag al gesproken had. Tja. De bediende wist het ook niet. Ze was waarschijnlijk met een rondleiding bezig dacht hij.

We liepen naar de eerste ruimte. En net op dat moment was daar de rondleiding bezig. En die was leuk!

Toen we waren uitgedanst was daar dan eindelijk ook de mevrouw. ‘Nee, het kon echt niet. Nog steeds veel te druk…..’

Thuisgekomen maakte hij maar zelf zijn orgel. Hij had goed gekeken. Dat was makkelijk na te bouwen. Het was nog even wennen met die registerknoppen. Als je goed kijkt zie je dat er ook een registrant was, met wie hij af en toe contact had. En net als op het orgel in het museum waren er drie manualen die allemaal aan bod kwamen. Hij kon zelfs met een hand twee manualen bespelen!

Geplaatst in kleinzoon | Tags: , , | Een reactie plaatsen

Johannes de Doper in Gouda, deel 2

De Sint Janskerk in Gouda is een gotische kerk, gewijd aan Johannes de Doper. Een groot deel van de oudste glazen, van nog voor de reformatie, bevindt zich in het koor en gaat over voorstellingen die te maken hebben met deze heilige. In een eerder blog kwamen de glazen 9 tot en met 13 aan bod. Nu bespreek ik de glazen 14 tot en met 19. Ook deze glazen gaan over het leven van Johannes de Doper.

14. Johannes de Doper preekt.
Staande links van enkele krijgslieden, zien we Johannes de Doper predikend aan de oever van de Jordaan. Op de achtergrond een bergachtig landschap met soldaten.


Schenker was Robert van Bergen, zoon van Anton van Glymes van Bergen en broer van Jan IV van Glymes van Bergen, markgraven van Bergen op Zoom in Brabant. Robert van Bergen was prins-bisschop van Luik van 1557 tot 1564. Hij Hij was tevens kanunnik van het Oudmunster te Utrecht. In 1564 trad hij af om gezondheidsredenen en ging hij weer bij zijn familie in Bergen op Zoom wonen, waar hij minder dan een jaar later overleed.
Achter hem staat zijn patroonheilige Robert van Molesme in het habijt van een benedictijner monnik. We zien daar ook de Majesteit Gods afgebeeld met de symbolen der vier evangelisten. Met de klok mee vanaf linksboven: Mattheüs als engel, Marcus als leeuw, Johannes Evangelist als adelaar en Lucas als stier.
Maker is Dirck Crabeth in 1557.

15. De doop van Jezus door Johannes de Doper.
Dit glas stond vlak achter het altaar, helemaal in het oosten. Het was het meest centrale glas van de hele kerk. Bij de Mis was men daar op gericht. Het midden van het glas toont de doop van Christus door Johannes, de hemel is geopend en de Geest Gods daalt neer in de gedaante van een duif terwijl een stem sprak: “Dit is Mijn Zoon, Mijn geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb”. Aan de andere kant van de Jordaan staan enkele mensen die vol verbazing naar het schouwspel kijken.


De schenker van dit glas is George van Egmond, bisschop van Utrecht. Hij is afgebeeld in de linker benedenhoek met achter hem St. Maarten, de schutspatroon van het bisdom. Sint Maarten geeft een bedelaar een stuk van zijn mantel. Het hondje op de vloer staat waarschijnlijk voor zijn trouw aan de kerk. George of Joris van Egmont was eerst kanunnik en later deken van het kapittel te Luik. Hij werd daarna abt van Saint-Amand ten zuiden van Doornik waar hij bleef wonen. Keizer Karel V benoemde hem tot bisschop van Utrecht als gunst tegenover de Nederlandse adel. Aangezien hij eerst nog tot priester gewijd moest worden vond zijn bisschopswijding pas een jaar later plaats. George bleef in Saint-Amand wonen en liet het bisdom door een vicaris besturen. Hij trad zonder veel succes op tegen de opkomst van de lutheranen. Na zijn dood werd hij in zijn abdij begraven, maar zijn hart werd bijgezet in een cenotaaf in de Dom van Utrecht.
Maker van het glas uit 1555 is Dirck Crabeth.

16. Eerste prediking van Jezus.
Te midden van enkele toehoorders staat Jezus aan de linkerkant van dit glas in rood tenue. Rechts daarvan zie je een naakte man op een steen. In de verte komen er nog veel meer mensen aan. Zij komen luisteren en worden daarna gedoopt in de Jordaan.


Beneden in het glas de knielende schenker, Cornelis van Mierop, domproost van Utrecht. Van Mierop was een zoon van de thesaurier-generaal van Holland, Vincent Cornelisz. en Maria Ruysch. Hij schreef zich in 1522 in als minderjarige bij de Universiteit Leuven. In 1528 werd hij deken van de kanunniken van de Haagse Hofkapel. In 1533 studeerde hij rechten in Padua, waar hij promoveerde tot doctor in de rechten. In 1545 werd van Mierop benoemd tot domproost in Utrecht. Vanaf 1 juni 1547 was hij tevens raadsheer in de Geheime Raad, een adviescollege van de landsheer, ten tijde van zijn benoeming was dat keizer Karel V. In 1556 schonk hij dit glas aan de Sint-Janskerk in Gouda, een afbeelding van Jezus die preekt bij de Jordaan. Achter hem staat zijn patroon, de heilige Vincentius en voor hem Maria met het kind Jezus.
De maker is Dirck Crabeth in 1556.

17. Vermaning van Herodes door Johannes de Doper.
Helemaal links staat Johannes en hij spreekt verwijtend koning Herodes toe. Hij wijst hem op diens overspel met Herodias, de vrouw van zijn broer. Een tamme beer loopt voor zijn voeten. We krijgen een mooi beeld van het exotische gebied waar deze koning heerst. We zien torens, trappen, pilaren met korintische kapitelen, ronde poorten enzovoort.


Schenker is Wouter van Bylaer, baljuw van het St. Catharijneklooster te Utrecht. Hij zit geknield voor Maria met kind. Van Bylaer werd in 1504 in Harderwijk geboren als zoon van Henrick Henricksz. van Byler en Grietje Evert Reijnerszndr. Hij deed in 1522/1523 zijn intrede in het Catharijneconvent te Utrecht. Hij werd vervolgens commandeur van dit convent en van alle godshuizen van de Johanniter Orde in het bisdom Utrecht. Van 1551 tot 1560 was hij balijer (hoofd of landscommandeur) van de Nederlandse Johannieters. Rechtsachter hem op dit glas staan Johannes de Doper met het Lam Gods en de heilige Catharina met gebroken rad en zwaard. Aan de bovenzijde van dit gedeelte van het glas staat het motto van Van Bylaer “Moderata durant”, door de stadshistoricus Ignatius Walvis vertaald als “Maat houdt staat”. St. Jan is ook de patroon en schutsheilige van de Johanniter Ridders. De Johanniters waren kruisvaarders. Het landschap op het hoofddeel van het glas zal hem zeker hebben aangesproken.
Het is gemaakt door Jan van Zijl in 1556.

18. Jezus bericht Johannes in de gevangenis.
Toen Johannes in de gevangenis over de werken van Christus gehoord had, stuurde hij twee van zijn discipelen naar hem toe en zei: ‘bent U het die komen zou, of verwachten wij een ander?’ En Jezus antwoordde aan de twee discipelen: ‘ga heen en bericht Johannes wat u hoort en ziet: blinden worden ziende en kreupelen kunnen lopen; melaatsen worden gereinigd en doven kunnen horen; doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkondigd; en zalig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt.’ We zien dus feitelijk nu niet Johannes in de gevangenis maar Jezus die spreekt tot de twee boodschappers, een met een lichtpaarse doek omgewikkeld, de andere met een gele wambuis. Intussen gebeuren er allerlei wonderen: blinden worden ziende (rechts, de man die omhoog kijkt met een lege blik), kreupelen kunnen weer lopen (de man met de krukken) en zieken vinden genezing.


Opdrachtgevers zijn Gerrit Heye Gerritsz en Frederik Ariensz., burgemeesters van Gouda. Heye was een lid van een Goudse regentenfamilie. Zelf zou hij de functie van burgemeester in de periode van 1502 tot 1522 zesmaal vervullen. Hij overleed in 1527 of 1528. Heye is te zien op dit glas op een smalle strook rechtsonder. Hij staat er als postume schenker van het glas samen met zijn vrouw Margriet Hendriksdr. Achter hem staan zijn zwager Frederik Ariensz. met diens dochter Gerborch.
Het glas is waarschijnlijk ontworpen door Dirk Crabeth en gemaakt door een van zijn medewerkers. Het glas kwam in 1556 gereed.


19. De onthoofding van Johannes.
Boven in het glas zien we het feestmaal van Herodes en de dans van Salome. Midden in het tafereel staat de beul die het hoofd van Johannes op een schotel overreikt aan Salome, de dochter van Herodias. Het geboeide, levenloze lichaam valt op de grond. Feitelijk zien we dus twee scenes in een schilderij samen zoals vaker gebeurde. Je herkent Salome ook aan de kleren die twee keer hetzelfde zijn.


Onder in het glas is de schenker,  Hendrik van Zwolle, commandeur van de Johanniterorde te Haarlem, afgebeeld met daarachter Johannes de Doper. Van Zwolle werd in 1542 benoemd tot coadjutor van de Johanniter Orde in Haarlem. Twee jaar later werd hij benoemd tot commandeur. In 1571 legde hij zijn functie als commandeur neer vanwege zijn hoge leeftijd. Hij is al het tweede lid van deze orde die een glas aan de Sint Janskerk van Gouda schenkt. Omdat deze orde ook als patroonheilige Johannes de Doper heeft zijn prominente leden waarschijnlijk makkelijker te porren geweest voor een schenking.
Maker is Willem Thybaut in 1570.

Zie ook de volgende artikelen over de Glazen van de Sint Janskerk van Gouda:

De Goudse glazen
De Glazen in het noordelijke transept
De Goudse propagandaglazen
De Regulierenglazen in de Van der Vormkapel
Johannes de Doper in Gouda, deel 1

Geplaatst in Geen categorie | 5 reacties

Johannes de Doper in Gouda

Hoe komt de Sint Janskerk van Gouda aan zoveel fantastische Glas-in-Loodramen? De oorzaak is een combinatie van factoren. Twee belangrijke factoren moeten we zoeken rond het jaar 1552. Toen brandde de kerk voor een groot deel af. Er kwam een ambitieus plan: de helft van de pilaren moest weg zodat er veel grotere vensters gemaakt konden worden. Een tweede reden was het goede contact van Gouda met een voormalige stadgenoot en bezoldigd adviseur: Herman Lethmaet. Bij glas nr. 11. van de Goudse glazen zien we hem postuum afgebeeld.

Herman Lethmaet

Lethmaet is geboren in Gouda en ook ging hij naar school in deze stad. Daarna kon hij dankzij een beurs al op jonge leeftijd in Duitsland en daarna aan de universiteit van Parijs studeren. Ruim vijftien jaar studeerde en doceerde hij in de Franse hoofdstad theologie, waarna hij op 16 februari 1520 met de hoogste lof zijn doctoraat behaalde. In Gouda kreeg Lethmaet toen een mooie ontvangst, inclusief feestmaal en eerste misviering, en ook besloot de stad om hem een lijfrente van twee pond per jaar toe te kennen opdat de geleerde ‘meester Herman doctoor’ de stad zou kunnen blijven adviseren. Dat bleek een goede investering te zijn.
In de vroege herfst van 1521 bezocht Lethmaet zijn stadgenoot Desiderius Erasmus. Het bezoek leverde Lethmaet aanbevelingsbrieven op van deze beroemde theoloog; Lethmaet hield na zijn bezoek contact met Erasmus. De Nederlandse paus Adrianus maakte Lethmaet kanunnik in het kapittel van Sint Marie in Utrecht, waar hij zich in 1523 vestigde. In Utrecht schreef Lethmaet tientallen werken, waarvan “De Instauranda Religione” (Over de vernieuwing van de religie) uit 1544 het belangrijkste is. Zijn ideeën over geloofsbeleving vertonen duidelijke overeenkomsten met het werk van Erasmus: hij hecht sterk aan het zelfstandig lezen van de bijbel. Lethmaet benadrukt echter ook het belang van de traditionele Rooms-Katholieke kerkelijke structuren. Hij was ook inquisiteur, hij werd in 1554 met Franciscus Sonnius naar Friesland gezonden met het doel het anabaptisme in Friesland uit te roeien. Dat bleek een bijna onmogelijke opgave. Het was Herman Lethmaet die de glazenier Dirck Crabeth tijdens de eerste fase van de beglazing van de Sint-Janskerk in Gouda adviseerde. Waarschijnlijk dus over het iconografische programma. Dat was dus nog voor de ramp van 1552, toen al was hij bij de kerk betrokken. In januari 1552 werd de Sint-Janskerk in  Gouda door bliksem getroffen. Door de brand die uitbrak werd de kerk vrijwel volledig verwoest en gingen alle gebrandschilderde glazen verloren. De magistraat van Gouda nam samen met de kerkmeesters van de Sint-Jan het initiatief voor de herbouw van de kerk. Een aantal van hen, waaronder burgemeester Gijsbert Jan Martenszoon en glazenier Dirck Crabeth, bracht in oktober 1553 een zesdaags bezoek aan Utrecht om met Herman Lethmaet te spreken over het project. Lethmaet toonde zich bereid een glas te schenken en ook bracht hij de Gouwenaars in contact met andere vooraanstaande geestelijken die eveneens besloten om glazen te schenken – waaronder bisschop George van Egmont. Diverse historici hebben Lethmaet een rol toegeschreven in het ontwerp van het iconografische programma voor de Goudse Glazen. Professor Xander van Eck schreef in 2006 dat ‘de “filosofie van Christus” van Erasmus ongetwijfeld aan de basis stond van het programma’. Het bezoek van de Gouwenaars aan Utrecht had ook een tweede doel: Lethmaet had aangegeven dat in Utrecht glazen werden opgeslagen die om diverse redenen uit kloosters en kerken waren verwijderd en dat deze gebruikt konden worden voor de beglazing van de Sint-Janskerk. Dirck Crabeth selecteerde een aantal van de glazen en nadat alle officiële zaken voor de overdracht waren geregeld konden de glazen in november 1553 naar Gouda worden gebracht. In december 1555 overleed Lethmaet plotseling. Hij werd begraven in de Utrechtse Mariakerk op een plaats tegenover het koor. In zijn testament was een bedrag gereserveerd voor de financiering van een gebrandschilderd raam in de Sint-Janskerk.

De voorstellingen over het leven van Johannes de Doper in het koor

Tot en met de tijd van het Rijke Roomse leven, zeg tot ongeveer 1970, werd het ritme van het jaar bij katholieken gedicteerd door allerlei kerkelijke feestdagen. Daar waren ook enkele feestdagen van heiligen bij. Dat waren allereerst feestdagen die met Maria te maken hadden:

  • 2 februari: Maria Lichtmis. Het is de herdenking van de opdracht van Jesus in de tempel.
  • 25 maart:  Maria Boodschap of de aankondiging van de geboorte van Christus. Op deze dag herdenkt men dat de aartsengel Gabriël een bezoek brengt aan Maria met de boodschap dat God haar uitverkoren heeft om moeder van zijn zoon te worden. 
  • 31 mei: Maria Visitatie. Er wordt gedacht aan het bezoek dat Maria bracht aan haar nicht Elisabeth. Maria is op het moment van het bezoek zwanger van Jezus en Elisabeth van Johannes de Doper. Elisabeth erkent als één van de eersten de bijzondere positie van Maria in Gods plan. De woorden die Elisabeth tot haar nicht sprak zijn terug te vinden in het Weesgegroet: “Gij zijt de gezegende onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot”.
  • 15 augustus: Maria-Tenhemelopneming. Op deze dag wordt herdacht dat Maria met lichaam en ziel door God in de hemel werd opgenomen.
  • 8 september: Maria’s Geboorte.

Andere heiligen die ook belangrijk waren in de kalender waren met name de feestdag van Johannes de Doper op 24 juni, en de feestdag van Petrus en Paulus op 29 juni. In mijn jeugd was er altijd aandacht voor deze dagen, maar de enige dag dat iedereen verplicht vrij was waren, naast de nu nog bestaande kerkelijke feestdagen, 15 augustus en 1 november. Het aantal verplichte feestdagen was op een gegeven moment zo groot geworden dat een aantal van die feestdagen niet meer verplicht werden, de mensen kregen dan ook niet meer vrij. Na het Tweede Vaticaans concilie in 1963 verdween de verplichte feestdag van Allerheiligen op 1 november en die van Maria Tenhemelopneming op 15 augustus. Zo liepen de kerkelijke feestdagen van de protestantse en de katholieke kerk weer vrijwel parallel. In veel katholieke landen zijn 15 augustus en 1 november overigens nog steeds verplichte feestdagen. In Catalonië ook nog 24 juni!

Kerken die gebouwd zijn voor de protestantse tijd waren meestal gelinkt aan een heilige. Vaak was dat Maria, maar het konden allerlei heiligen zijn, ook Johannes de Doper kwam veel voor. Bij het inrichten van de kerk stond de betreffende heilige centraal. Zo was dat in Gouda Johannes de Doper. Het grootste deel van het koor werd daarom voorzien van Glas-in-Loodramen die iets met het leven van deze heilige te maken hadden.
Het hoofdaltaar had een retabel met ook weer schilderingen over het leven van Johannes de Doper, in Boijmans van Beuningen is nog een deel van dat retabel te zien. We zien hoe Johannes wordt gewassen. Gezegd wordt dat dit een heel bijzonder iemand gaat worden. De hele stad praat er over.

De hele stad vierde elk jaar uitbundig feest op 24 juni, het feest van Johannes de Doper. De kerk is sinds 1572 protestant. Heiligen mochten sindsdien niet meer vereerd worden, maar de glazen mochten gelukkig blijven. Elf grote glazen in het koor gaan over deze heilige. Slechts 1 van de 11 glazen is van later tijd, doordat het origineel na stormschade niet meer hersteld is. Bij de meeste van deze 11 glazen is ook steeds de opdrachtgever weergegeven, op het onderste deel van het glas. Het gaat om de glazen 9-19. 20 en 21, ook in het koor, hebben niets met Johannes de Doper van doen. Dat zijn de twee laatste ramen van de kooromgang, ze werden samengesteld uit glasscherven, overgebleven bij oude restauraties.
Dit artikel gaat over de eerste vijf glazen van dat ensemble, de andere zes glazen worden in een apart artikel beschreven. Hieronder een plattegrond van het koor van de kerk met de nummers van de betreffende glazen,

9. De aankondiging van de geboorte van Johannes.
Een engel verschijnt aan de hogepriester Zacharias tijdens diens offerande in de tempel en kondigt hem de geboorte van een zoon aan. Zacharias zit geknield voor het altaar. Een gevleugelde engel in een groen gewaad spreekt hem toe. Op de grond zitten enkele burgers die er zo te zien ook iets van mee krijgen. Rechts lijkt er een discussie gaande te zijn: ‘zo’n oude man? Een kind? Zou dat nog wel kunnen?‘
In de onderrand zien we de schenker, Dirck Cornelisz. van Hensbeek, burgemeester van Gouda, met zijn vrouw. Opvallend is hoe op het onderste deel behalve zijn vrouw nog vier grotere mensen en 11 kleine kinderen worden weergegeven. Men denkt dat het om zijn zoon, schoondochter, dochter en schoonzoon gaat en de kleine kinderen staan voor weeskinderen. Van Hensbeeck schonk meerdere rentebrieven aan het Heilige Geestweeshuis van Gouda ten behoeve van voeding, kleding en onderwijs van weeskinderen. Acht jaar nadat dit glas klaar was overleed de burgemeester.
Het glas is in 1561 ontworpen door Lambert van Noort en gemaakt in Antwerpen.

10. De aankondiging van de Geboorte van Jezus.
De engel Gabriël verkondigt aan Maria de geboorte van een zoon. Het in 1559 geplaatste glas werd tijdens een hevig onweer erg beschadigd en werd daarom in 1655 vernieuwd door Daniël Tomberg, bijgestaan door de glasmaker Albert Merinck. Op last van de kerkmeesters werden hun wapens in het glas aangebracht.
Schenker was oorspronkelijk Theodorus Spierinck van Well, abt van het klooster te Berne bij Heusden.

Op het onderste deel van dit glas (hier niet weergegeven) zien we een aantal wapens, in plaats van een afbeelding van de schenker. Deze schenker zal wel op het origineel uit 1559 hebben gestaan. De stijl van dit glas is duidelijk barok, terwijl de glazen uit de 16e eeuw stilistisch aansluiten bij de renaissancestijl. We zien weinig details, alles is gericht op de gebeurtenis.

11. De geboorte van Johannes de Doper.
De verschillende gebeurtenissen na de geboorte van Johannes zijn in één tafereel verenigd. Op de achtergrond zien we hoe twee vrouwen aan Zacharias (in rood gewaad met het hoofddeksel van een hogepriester) een kindje geven. Op de voorgrond zien we in een andere scene hoe het kindje in een wasbekken wordt verzorgd.

Hieronder zien we het onderste deel van dit glas. De schenker van het glas is  de al eerder genoemde Herman Lethmaet, geboren in Gouda en een vriend van Erasmus. We zien hem links geknield. Elisabeth heeft de net geboren Johannes op schoot. Johannes zou in zijn latere leven ooit naar Jezus hebben gewezen, zeggende: ‘zie het lam Gods’. Eigenlijk zien we dus Johannes twee keer: een keer als baby, daarnaast als volwassene met een lam op schoot. Rechts daarvan staan waarschijnlijk vier erfgenamen van Herman Lethmaet, want Lethmaet was al dood bij het ontwerp van het glas. Zie ook de tekst op het glas: De heer Herman Lethmaet uit Gouda, gelauwerd professor met de eerste prijs van de Sorbonne, kanunnik en decaan van Maria in Utrecht, de erven plaatsten dit monument in 1562 op het einde van mei.

Het glas is ontworpen door Lambert van Noort in 1562.

12. De geboorte van Jezus.
Maria knielt bij het kind. Links van haar zit een herder op een kussen, zijn handen gevouwen. Aan zijn zij hangt een cither. Een herderin legt een hand op zijn schouder. Daarachter iemand (ook een herder?) met een rode mantel en een doedelzak. Rechts vooraan knielt ook een andere herder bij het kind. Jozef kijkt naar zijn kind en houdt een hand over de rug van de os. In de andere hand heeft hij een schep. Door zijn benen heen zien we de blik van een nieuwsgierige hond. Rechts zien we de gezadelde ezel, die met zijn kop omhoog staat van wat stro te snoepen. Buiten zien we een kudde schapen met ook weer enkele herders. De tempel op de achtergrond verwijst waarschijnlijk vooruit naar een latere scene uit het leven van Jezus waarbij hij in de tempel in discussie gaat met schriftgeleerden en Maria en Jozef hem zoeken. We zien het moment dat zij net naar binnen gaan.


Onder in het glas zijn de schenkers afgebeeld met in hun midden de opgestane Christus met in zijn handen het evangelie en onder zijn voeten een globe. De schenkers zijn de kanunniken van het Oud Munster te Utrecht, hun abt is afgebeeld met zijn naamheilige Petrus, de man met de baard.
Het prachtige glas met veel leuke details is gemaakt door Wouter Crabeth in 1564.

13. Jezus in de tempel.
Het bovengedeelte toont de twaalfjarige Jezus te midden van discussiërende schriftgeleerden. Op de achtergrond komen Maria en Jozef de tempel binnen, die op zoek waren naar hun zoon. Een vergelijkbare afbeelding zagen we ook al heel in het klein op het vorige glas.

Het benedengedeelte geeft de beeltenis van Petrus van Suyren, abt van het klooster Mariënwaard in Beesd. Van Suyren had als abt een grote belangstelling voor kunstzinnige zaken op religieus terrein. Hij kocht en verzamelde kunstschatten voor zijn abdij. Hij kwam al vroeg in aanraking met de kunstschilder Anthonis Mor van Dashorst, die al voordat hij hofschilder zou worden, in opdracht van Van Suyren een altaarstuk, een drieluik, schilderde voor Mariënweerd. Hij liet de Utrechtse orgelmaker Cornelis Gerits twee orgels maken voor de kloosterkapel en voor de abdijkerk.
Op de afbeelding van dit glas zien we zijn rijk van juwelen voorziene mijter, die naast hem op de grond ligt. Linksachter hem staat zijn patroonheilige Petrus met de sleutel in de hand. Onder de knielende Van Suyren staat zijn motto “Virtus per arumnas” (“Deugd door zware arbeid”, of “Deugd door moeiten”). Aan de rechterzijde van het glas zit Maria met Jezus op schoot. Achter hen een zittend duiveltje. Het portret van Van Suyren is gemaakt naar een tekening van Wouter Crabeth, die hem in Mariënweerd portretteerde. Een viertal pogingen van de Goudse kerkmeesters om Van Suyren te herinneren aan zijn belofte om de kosten van het maken van het glas te voldoen bleven zonder enig resultaat. Twee pogingen werden ondernomen toen Van Suyren nog leefde. Ook na zijn overlijden probeerden de kerkmeesters nog tweemaal om de toegezegde gelden te incasseren. Hoewel hij dus op het glas als schenker staat afgebeeld kwamen de kosten in werkelijkheid voor rekening van de Sint-Janskerk.
Het ontwerp van dit glas is van Lambert van Noort uit 1560.

Dit artikel ging over de eerste vijf glazen van de serie van 11 over het leven van Johannes de Doper in de Goudse Sint Janskerk. De volgende zes afbeeldingen worden toegelicht in een apart blog. Zie ook:

De Goudse glazen
De Glazen in het noordelijke transept
De Goudse propagandaglazen
De Regulierenglazen in de Van der Vormkapel
Johannes de Doper in Gouda, deel 2

Geplaatst in Geschiedenis, kunst | Tags: , , , , | 5 reacties

De regulierenglazen in de Van der Vormkapel

De Sint Janskerk van Gouda is beroemd om zijn hoge vensters, die allemaal voorzien zijn van glas-in loodramen, de zogenaamde Goudse glazen. Als je de kerk binnenkomt kun je er niet om heen. Maar zeven van die glazen zie je niet zo snel. Daarvoor moet je doorlopen naar een kapel, helemaal in het noordoosten van de kerk. Via een gang kun je die bereiken. Je bent dan in de Van der Vormkapel. Dat is een prachtige ruimte die dienst doet als stiltekapel. Van der Vorm, een industrieel uit Rotterdam, heeft de zeven glazen uit de zestiende eeuw die er nu geplaatst zijn laten restaureren en heeft ook de bouw van deze kapel in 1934 gefinancierd. Dit artikel vertelt iets meer over de geschiedenis van deze glazen, en ook iets over de glazen zelf.

We moeten terug gaan naar de vijftiende eeuw. Omstreeks 1476 werd in Gouda het Brigittenklooster gesticht, gesteund door Margaretha van York, echtgenote van Karel de Stoute. Het klooster was een zogenaamd dubbelklooster, er woonden zowel mannelijke als vrouwelijke religieuzen. De regels van de heilige Brigitta uit Zweden, 1303-1373, waren de leidraad voor het dagelijkse leven. De orde heeft een sterk contemplatief karakter. Bezinning op het lijden van Christus maakt daar deel van uit en ook de hoop op verlossing, die daaruit voortvloeit. De zusters leefden in armoede en afzondering. Het klooster werd ook wel Mariënsterre genoemd, waarbij de sterren verwijzen naar het wapen van Gouda. Het kloostercomplex was gelegen op een terrein tussen de Raam en de Vest in Gouda. In 1515 werd een beeld van Sint Brigitta op de toren van het klooster geplaatst. In de eerste helft van de 16e eeuw werd het klooster erg armlastig. Tegen betaling kon er voor je zielenheil door de broeders en zusters gebeden worden, dit om te proberen financieel wat draagkrachtiger te worden.

Toen gebeurde er iets in een ander klooster, namelijk het bij Haastrecht gelegen klooster van Stein. De een zijn dood is de ander zijn brood. Waar tegenwoordig de boerderij ‘het Klooster’ staat (sinds september 2022 heet de boerderij “Koel”, er wordt nu ambachtelijk ijs gemaakt) werd in 1419 het convent van de Reguliere kanunniken van St. Augustinus gesticht, ook wel Emmaüs of Stein genaamd. Erasmus deed er in 1487 zijn intrede en zou er tot 1492 blijven. Het klooster had goede connecties in de kerkelijke wereld, vooral ook met de bisschop van Utrecht. (Meer over die betrekkingen kun je lezen in de brieven van Erasmus.) Dit klooster nu brandde in 1549 af, op het moment dat het Brigittenklooster in Gouda er door achterstallig onderhoud erg slecht aan toe was. De reguliere kanunniken van Stein kochten het bouwvallige “Brigittenklooster” in de binnenstad van Gouda. Het heette nu daarom voortaan “Regulierenklooster”. De overgebleven kloosterlingen van de Brigittenorde vertrokken in 1551 naar een convent in Soest. De kloostergebouwen werden door de Regulieren opgeknapt. De verbouwing stond onder leiding van dezelfde architect die toen ook belast was met de herbouw van de Goudse Sint-Janskerk die in 1552 voor een groot deel was afgebrand. In de jaren 1553 en 1554 werd er een nieuwe kapel bij het Regulierenklooster gebouwd. In deze kapel werden mooie glas in loodramen geplaatst over het lijdensverhaal van Christus.

Dit alles bleek geen lang leven beschoren, twintig jaar later, in 1572, bezetten de Geuzen de stad en schoorvoetend ging de stad over tot het protestantisme. Alle kloosters werden onteigend. In 1576 werd het Regulierenklooster deels afgebroken en rond 1580 onderging de kapel hetzelfde lot. De laatste prior van het convent was Wouter Jacobsz. Maes, wiens dagboek van 1572 tot 1579 bewaard is gebleven, waarin hij verslag deed van deze woelige periode in de geschiedenis. Na de afbraak van het Regulierenklooster zorgde het stadsbestuur ervoor dat de gebrandschilderde glazen van de kapel bewaard bleven. Deze nog gloednieuwe glazen waren vervaardigd naar een ontwerp van de Goudse glazenier Dirk Crabeth die in dezelfde tijd ook veel van de glazen in de Sint Janskerk maakte. De glazen werden in 1580 overgebracht naar deze Sint-Janskerk. De glasmaker Jan Woutersz kreeg de opdracht om de glazen te verwerken in twee nog lege vensters in het koor. In 1934, toen de van der Vormkapel klaar was, zijn deze glazen uit de twee hoge vensters in het koor weer verwijderd en in deze nieuwe kapel geplaatst. Daardoor ontstond een situatie vergelijkbaar met hoe het er waarschijnlijk ook ongeveer in de eerdere Regulierenkapel had uitgezien. Mogelijk zijn er oorspronkelijk nog enkele glazen meer geweest, daarover zo meteen meer.

Als we kijken naar de sponsors van deze glazen zo halverwege de zestiende eeuw dan krijgen we inzicht in de relaties die de Regulieren toen hadden. Onder elk glas wordt deze sponsor genoemd en wordt er een portret getoond zoals dat onder op het geschonken glas staat. Op de onderkant van de betreffende glazen, kunnen we hen zien.

  • Glas 58 – Jan Heye, burgemeester van Gouda, Het eerste glas werd gelijk gesponsord door een belangrijke figuur uit de stad. Op Wikipedia kunnen we het verhaal van zijn leven lezen: Heye was een lid van een Goudse regentenfamilie. Hij trouwde met Lucia Pauw. Zelf zou hij de functie van burgemeester in de periode van 1553 tot 1568 viermaal vervullen. Daarvoor was hij van 1548 tot 1552 schout van Gouda. Heye was katholiek en een aanhanger van Philips II. Na de inname in 1572 van Gouda door de geuzen onder leiding van Adriaen van Swieten werd Heye afgezet. Hij ontvluchtte de stad, maar wilde zich niet bij deze situatie neerleggen. Het verhaal van zijn vlucht naar Utrecht werd opgetekend in het dagboek van de eveneens uit Gouda gevluchte prior Wouter Jacobsz. Samen met enkele geestverwanten beraamde Heye een plan om Gouda in de handen van de Spanjaarden te spelen. Het plan dat in de nacht van 5 op 6 februari 1574 zou worden uitgevoerd mislukte. De schoonzoon van Heye, Adriaan Pietersz., werd in Gouda betrapt toen hij zijn schoonvader een bericht wilde sturen dat er versterking in de stad was gearriveerd. Zijn schoonzoon werd hiervoor bestraft. Hij werd op 20 februari 1574 op de Markt van Gouda, tezamen met een medestander, onthoofd en gevierendeeld. De lichaamsdelen werden ter afschrikking opgehangen aan de stadspoorten en de hoofden tentoongesteld op het kasteel. (Het kasteel werd niet veel later, in 1577, trouwens afgebroken. Zie ook mijn blog over de kastelen van Gouda en Schoonhoven). Heye bleef in Utrecht en overleed enkele maanden later, op 11 september 1574, in deze stad. Jan Heye heeft zich samen met zijn vrouw in vroom gebed laten afbeelden.
  • Glas 59, Dirck van Reynegom. Ook al weer iemand uit het stadsbestuur. Van Reynegom was in 1546 de grootste bierbrouwer van de stad. Hij woonde met zijn vrouw Aechte Jansdr. en kinderen in een patriciërswoning aan de Westhaven. Van Reynegom was lid van de Goudse vroedschap, enkele malen was hij schepen en ook kerkmeester van de Sint-Janskerk. Hij is op onderstaande afbeelding de man met een grote baard.
  • Glas 60, Nicolaas Ruysch. Hij was thesaurier bij het kapittel van Oudmunster in Utrecht, Hij ging dus over het geld van de kanunniken aldaar. In Utrecht waren veel kapittelkerken en sommigen kapittels waren erg rijk.
  • Glas 61, Nicolaas van Nieuwland, wijbisschop Utrecht. Van Nieuwland werd al op jonge leeftijd tot bisschop benoemd, in 1541 werd hij titulair bisschop van Hebron in het Heilige Land. Daarnaast was hij wijbisschop, oftewel hulpbisschop van Utrecht. Er waren duidelijk nog steeds goede contacten van het voormalige klooster van Stein met het bisdom.
  • Glas 62, Robert Jansz. Goris, prior van het Margarethaconvent aan de Spieringstraat (ook Hofstraat genoemd) in Gouda. Hij is een van de schrijvers van de kloosterkroniek, waarmee een voorganger van hem in 1452 was begonnen en waarin de geschiedenis van het klooster werd beschreven vanaf 1386. Goris werkte de kloosterkroniek bij over de periode van 1485 tot omstreeks 1549. In 1551 speelde Goris een rol bij de verplaatsing van de Regulieren van Stein – na de brand die hun klooster had verwoest – naar hun nieuwe onderkomen.
  • Glas 63, Willem Jacobsz. De kanunnik Willem Jacobsz. werd in 1554 overste of rector van het klooster van Sint Marie. Dit klooster is het meest welvarende klooster van Gouda geweest. De overgang van de stad naar het prinsgezinde kamp in 1572 betekende het einde van het klooster. Willem Jacobsz. was al gedurende korte tijd nog voor de komst van de geuzenleider Lumey gevangengezet, maar hij was weer vrijgelaten. Ternauwernood konden Gouwenaars voorkomen dat zijn klooster in vlammen opging. Het kloostercomplex werd wel geplunderd onder leiding van “Maerten de kerkbreeker”. Ook het leven van Willem Jacobsz. werd bedreigd. Volgens het dagboek van de prior van het nabijgelegen Regulierenklooster, Wouter Jacobsz. Maes, zou Willem Jacobsz op kerstavond 1572 in zijn huis zijn overvallen door “rabauwen”, die hem dreigden op te hangen, maar hij wist aan hen te ontkomen. Willem Jacobsz. overleed kort daarna, in 1573 en daarmee kwam tevens een einde aan het rectoraat van dit Goudse klooster. Het kloostercomplex werd ontmanteld en deels bestemd om als opvang van melaatsen te dienen.
  • Glas 64, Thomas Hermansz. De omstreeks 1518 geboren pater Thomas Hermansz. hoorde oorspronkelijk bij de Regulieren die in Stein moesten vertrekken toen het klooster was afgebrand. Hij ging niet mee naar Gouda maar werd benoemd tot kloosteroverste van Mariënpoel nabij Leiden. Vanuit deze nieuwe stek had hij blijkbaar de middelen om nog een bijdrage te leveren aan het nieuw betrokken klooster in Gouda van zijn voormalige kloosterbroeders.

De afbeeldingen over het lijdensverhaal

Zo staan we dan nu in de prachtige van der Vormkapel en richten ons op de eigenlijke afbeeldingen die boven de afbeeldingen van de opdrachtgevers staan. Deze zeven glazen gaan allemaal over het einde van het leven van Jezus. Bij de reguliere Augustijnen waren de glazen bedoeld als inspiratie voor het gebed: je richtte je tot Jezus en dacht aan een facet van zijn leven. Die functie hebben de glazen nu opnieuw gekregen. De Van der Vormkapel is nadrukkelijk een stiltekapel. We zien het hele lijdensverhaal, van de gevangenneming tot en met Pinksteren, maar het valt op dat twee of misschien wel drie glazen ontbreken: waarschijnlijk het glas met Jezus aan het kruis en waarschijnlijk ook het glas met de graflegging is er niet bij. Zijn ze verloren gegaan bij het verplaatsen in 1580 of moesten ze misschien nog gemaakt worden? Zeven glazen zijn er wel te zien:
Glas 58 de gevangenneming.
Glas 59 de bespotting.
Glas 60 Ecce homo.
Glas 61 de kruisdraging.
Glas 62 de opstanding.
Glas 63 de Hemelvaart.
Glas 64 Pinksteren.
Persoonlijk lijkt het mij het meest aannemelijk dat er negen glazen zijn geweest. In het oosten helemaal centraal Jezus aan het kruis. Dat is een sterk symbool waar de mensen in de kapel dan automatisch op gericht zijn: het lijden van Christus op het hoogtepunt. Net zoals in alle katholieke huizen op een centraal punt een kruisbeeld hing. En dan symmetrisch aan twee kanten de andere glazen. Ik vermoed links de gevangenneming, de bespotting, de afbeelding met “ecce homo” en de kruisdraging. Rechts de graflegging, de opstanding (Pasen), de Hemelvaart en Pinksteren.

Glas 58, de gevangenneming

We zien hoe Jezus op de grond ligt en door een soldaat met getrokken zwaard gevangen wordt genomen. Judas in paars gewaad overhandigt op dat moment de geldbuidel. De mannen met de gele hoofddeksels zijn de hogepriesters, we zien nog een aantal opgestoken lansen van soldaten. Op de achtergrond vluchtende mensen, waarschijnlijk de leerlingen van Jezus.

Glas 59, de bespotting

In een tempel zit Jezus geblinddoekt op de grond. Rechts zien we een man met een groene toga gehurkt. In zijn linkerhand houdt hij een rieten stok die Jezus als spot wordt aangeboden, waarna de mensen zullen zeggen: ‘Gegroet, koning van de Joden’. (Mattheus evangelie.) Achter Jezus hebben twee mannen een doornenkroon op zijn hoofd geplaatst. De man rechts met de rode jas heeft een lans in zijn rechterhand. Met zijn linkerhand wijst hij naar boven en lijkt te zeggen: ‘zie je wel, hij zegt zoon van God te zijn maar hij kan niets. Waar blijft die God van hem nou?’

Glas 60, Ecce Homo

Jezus staat op een verhoging, naast hem staat Pilatus. Hij toont hem aan het volk dat op de voorgrond staat, samen met ook soldaten. Rechts op de voorgrond zit iemand op een steen die een lam met een band om zijn hals vasthoudt. Wordt Jezus hier vereenzelvigd met het onschuldige, gevangen lam? “Ecce homo”, ziet de mens, ziet het onschuldige lam. Je ziet dat hier ook een gevangenis is. Naast het lam kun je door de tralies van een kerker een vastgehouden misdadiger zien. Dat zou wel eens Barrabas kunnen zijn die even later wordt vrijgelaten op aandringen van het gepeupel.

Glas 61, de kruisdraging

Volgens het verhaal zou een vrouw, Veronica genaamd,  Jezus tijdens de kruisweg met een doek het zweet over zijn aangezicht weghalen. De doek heeft de vorm zoals hij ook later terug gevonden zou zijn en zoals hij op talrijke schilderijen is afgebeeld. In de bijbel staat dat ene “Simon van Cyrene” hem hielp om het kruis te dragen. We zien Simon achter het kruis staan. Verder zien we vooral wrede soldaten die Jezus opjagen om door te lopen.

Glas 62, de opstanding

Bij het graf waren soldaten in slaap gevallen. Ze worden wakker en zien hoe tot hun verbazing Jezus weer tot leven is gekomen. Een soldaat verbergt zijn gezicht onder zijn schild, hij weet niet wat hij ziet. In de verte komen de “drie Maria’s” aan die zullen merken dat hij uit het graf is verdwenen. Links naast Jezus zien we een engel die dat bericht straks aan allereerst Maria Magdalena zal vertellen.

Glas 63, de Hemelvaart

De leerlingen van Jezus waren bij elkaar gekomen en Jezus verscheen, na zijn dood, in hun midden. Hij at met hen en zei tot hen ‘Wanneer de Heilige Geest over jullie komt zullen jullie de getuigen zijn om mijn kracht te ontvangen tot aan het uiteinde van de aarde. Toen hij dit gezegd had werd hij voor hun ogen omhoog geheven en opgenomen in een wolk’ (Handelingen 1). Links boven zien we nog zijn voeten die omhoog gaan, hij wordt vergezeld door twee engelen. Als je de hoofden van de leerlingen goed telt zie je dat het er elf zijn. Judas had zichzelf immers opgehangen.

Glas 64, Pinksteren

Handelingen 2:1-4. “Toen de dag van het joodse feest Sjavoeot (het latere Pinksterfeest) aanbrak waren ze allen bij elkaar. Plotseling klonk er uit de hemel een geluid als van een hevige windvlaag, dat het huis waar ze zich bevonden geheel vulde. Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten, en allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven.” Alle aanwezigen hebben op onderstaande afbeelding een klein vlammetje boven hun hoofd, links boven vliegt een duif die een enorm licht naar beneden straalt. Dat is natuurlijk de Heilige Geest. Opvallend is dat er een biddende vrouw met opengeslagen boek de andere kant uit kijkt. Ook zij heeft een vlammetje op haar hoofd. Het zal gaan om Maria, alhoewel niets in de bijbel staat over haar aanwezigheid bij Pinksteren. Je ziet onder haar blauwe mantel nog haar voeten met gele sandalen.

Zeven prachtige glazen die ons iets vertellen over de opdrachtgevers en wat zij zoal meemaakten in deze woelige periode, vlak voordat het protestantisme de officiële godsdienst werd. En die ons een laatste blik gunnen op het vrome Roomse leven in die periode, hoe kloosterlingen maar ook burgers via prachtige afbeeldingen konden bidden. En hoe veel mensen dat nog steeds kunnen doen in deze stiltekapel.

Alle foto’s van deze glazen zijn door mezelf gemaakt op 15 april 2023.

Zie ook:

De Goudse glazen
De Glazen in het noordelijke transept
De Goudse propagandaglazen
Johannes de Doper in Gouda, deel 1
Johannes de Doper in Gouda, deel 2

Geplaatst in Geschiedenis, kunst | Tags: , , , , , | 5 reacties

Het interieur van de Sint-Janskerk van Gouda

Een mooie rode loper nodigt je achter de toren uit om naar binnen te komen. Je komt dan in een grote ruimte, feitelijk ben je dan onder in de toren. Hier is een grote balie en er is een winkeltje. Je bevindt je onder de plek waar het hoofdorgel staat. Deze ruimte is zo ingericht dat er niet alleen kerkgangers ontvangen kunnen worden (voor de vesperdiensten op de woensdagavond, de wekelijkse dienst op de zondag, voor huwelijken en begrafenissen), maar ook museumbezoekers. Van maandag tot en met zaterdag fungeert de kerk namelijk ook als museum (gratis met museumjaarkaart). Aan het plafond zie je mooi stucwerk.

De St. Jan van Gouda is een gotische kerk, net als de St. Jan van den Bosch. Maar wat een verschil, die twee kerken. Niet alleen nu, maar ook van oudsher hebben ze er altijd heel verschillend uitgezien. In de vroeg-Christelijke tijd waren kerken van buitenaf gezien zeer eenvoudig, het was een soort pakhuis zonder ornamenten. Ging je naar binnen dan werd je overweldigd door de mozaïeken, de kleurenpracht en de verdere aankleding. De St. Jan van den Bosch is van buitenaf gezien buitengewoon weelderig gedecoreerd, het is een voorbeeld van de Brabantse gothiek zoals je die ook in bijvoorbeeld Brussel kunt zien. Een gotische kerk wil in alle opzichten uitstralen hoe de wereld volgens de bijbel in elkaar zit. Hoe hoger je komt hoe goddelijker alles wordt. De dom van Keulen kun je op die manier helemaal “lezen”. De St. Jan van Gouda is nooit een kloosterkerk of bisschopskerk geweest, het was al van vrijwel begin af aan een parochiekerk. Het is opvallend hoe sober het beeldhouwwerk aan de buitenkant is. Er is natuurlijk het een en ander verdwenen, maar in de kern is er in dat opzicht in de loop van eeuwen niet veel veranderd. Wat je daar nu aan de buitenkant ziet wordt wel Hollandse gothiek genoemd, die veel soberder is dan de Brabantse, Franse of Rijnlandse gothiek. Maar het lijkt wel of de parochianen alles wilden geven in het interieur, en met name in de glas-in-loodramen. Zoals ook bij de vroeg-christelijke kerken de binnenkant het belangrijkste was. De kerk is van binnen heel licht, dat komt door de zeer grote hoeveelheid en vooral ook hoge ramen. Na de stadsbrand van 1552 is ook nog eens de helft van de pilaren weggehaald waardoor er nog grotere vensters mogelijk werden.

Dat proces van glazen aanbrengen is ook in de tijd van de reformatie nog doorgegaan. De onderwerpen werden wel meer aangepast, een weergave van het levensverhaal van heiligen kwam nu niet meer voor.

De kerk telde tot de reformatie veel altaren. In de oude kerk van voor 1404 stonden zes altaren. In de nieuwe kerk van 1443 waren het er al negentien. Dit aantal werd in de daarop volgende jaren uitgebreid tot 45. Het hoofdaltaar was gewijd aan Johannes de Doper, de beschermheilige van de kerk. Uiteraard had alles wat je achter en naast dat altaar zag een relatie met dat altaar. In museum Boijmans van Beuningen is er nog een schilderij dat waarschijnlijk onderdeel is geweest van de panelen rond dat altaar. Het is van een anonieme kunstenaar en gemaakt tussen 1500 en 1520. Je ziet een scene die gebaseerd is op een tekst in de bijbel waar te lezen valt hoe iedereen vol verbazing met elkaar sprak over dit wonderbaarlijke kind: Johannes de Doper.

Al de glazen in het koor, het oostelijke deel van de kerk, hebben voorstellingen die gaan over het leven van Johannes de Doper. Enkele dateren nog van voor de stadsbrand, de meesten zijn iets later klaar gekomen. Het belangrijkste glas staat helemaal in het midden: Johannes doopt Jezus in de Jordaan. God de vader en ook God de Heilige Geest in de gedaante van een duif geven goedkeuring aan deze gebeurtenis.

De glazen zijn het mooiste als het buiten onbewolkt is. Vooral in het koor en in het zuidelijke schip is de lichtinval dan overweldigend mooi. Bovenstaande foto (oosten) maakte ik op een zonnige dag in april tegen de middag. In het echt is het nog veel mooier…

Een ander belangrijk altaar na de verbouwing van 1485 in de noorderzijbeuk was het Maria-altaar van de Onze-Lieve-Vrouwe-broederschap. En in de zuiderzijbeuk was het belangrijkste altaar het St. Jobsaltaar van de gelijknamige broederschap. De meeste gilden bezaten altaren in de kerk, daarnaast waren er altaren van vicaries, broederschappen en de schutterij. Bij “750 jaar Gouda” in 2022 zijn enkele van die altaren die nog bewaard waren gebleven terug geplaatst in de kerk. Hier het Maria-altaar zoals het er in 2022 tijdelijk stond.

Bij katholieken is de voornaamste plek in de kerk die van het hoofdaltaar helemaal in het oosten, in het koor. Maar bij de protestanten draait alles om de lezingen uit het evangelie en om de brieven van de apostelen, en vooral ook om de preek van de dominee. Er moest dus een goede plek gevonden worden waar dat kon plaats vinden. De preekstoel moest op een centrale plek in de kerk staan. De ruimte rondom die preekstoel groeide in de loop van de tijd aan met kerkmeubilair. Stovenzetsters zorgden, tegen betaling, voor houten stoven met een gloeiend kooltje of turfje. Pas in 1951 werden deze stoven vervangen door elektrische voetverwarming.

In Gouda is het huidige bankenplan erg opvallend, zoals je het vrijwel nergens anders in Nederland tegenkomt. Na klachten over het slechte zicht vanaf de achterste banken op de predikant, was men rond 1780 overgegaan op vaste banken die amfitheatersgewijs in het schip werden opgesteld. In de achttiende eeuw wilde men ook een ‘modernere’ preekstoel en werden enkele ontwerpen hiervoor gemaakt. Pas in 1809 werd een van deze ontwerpen uit 1780, in Lodewijk XVI-stijl, gebruikt voor de vervaardiging van de huidige preekstoel.

De oude preekstoel behield ook nog zijn functie. Hij werd gebruikt als een soort katheder waar leerlingen van de Latijnse school hun redevoeringen konden houden waarmee ze hun studie afsloten. Dit katheder kun je vinden in het koor aan de zuidkant.

In dezelfde tijd dat het amfitheater met banken werd geplaatst werd er ook een nieuw koorhek gebouwd, waarmee het koor een afscheiding kreeg in Lodewijk-XVI stijl. Aan een kant staat het jaartal dat de bouw ervan begon, aan de andere kant wanneer het klaar kwam. We zien hier de kant waar de begindatum in Romeinse cijfers is weergegeven.

Kapellen

In de kerk waren oorspronkelijk veel kapellen. Sommige zijn er nog en hebben een andere functie gekregen, bijvoorbeeld als logistieke ruimte. Er waren ook een aantal grafkapellen. De Meurskapel is een grote ruimte die een hele aanbouw vergt aan de noordkant, aan de buitenkant van de kerk valt de hoge spitse toren op. Van binnen zie je dit:

Zo ziet de Coolkapel er vanuit de kerk uit. Je kunt naar binnen gaan en er even bidden.

De van Beverninghenkapel was ook een grote grafkapel. Er zijn plannen om deze kapel een nieuwe functie te geven. Hij ziet er vanuit de kerk zo uit:

Er zijn tot net na de Franse tijd altijd veel mensen in de kerk begraven geweest. De graven zijn geruimd, de skeletten zijn weer op een gezamenlijke plek onder de vloer herbegraven. Wel zijn een aantal van de stenen die toegang gaven tot het graf teruggeplaatst, je kunt ze nog zien. Dat gebeurde allemaal na 2014. Toen is er een grote restauratie van de kerk geweest waarbij ook allerlei interessante archeologische vondsten zijn gedaan. In de kerk kun je hier resultaten van zien en er teksten over lezen. Hier een voorproefje:

De meest opvallende kapel is de Regulierskapel (ook wel de van der Vormkapel genoemd). Die is pas in 1934 gebouwd, helemaal aan de noordoostkant, op kosten van de Rotterdamse mecenas van der Vorm. Hij liet ook de glazen die afkomstig waren uit het voormalige klooster van het Regulierenklooster restaureren en hier plaatsen. Het is nu een prachtige ruimte die als stiltekapel dienst doet en waar je, net zoals in een katholieke kerk, het verhaal over het leven van Jezus zoals vormgegeven in de zestiende eeuw, als inspiratiebron voor je gebed kunt gebruiken. Naast de glazen in deze kapel staan er ook heel mooie houten beelden van de apostelen.

Als je de kerk binnenkomt en dan gelijk naar rechts loopt zie je een mooie maquette van de kerk.

In de kerk zijn er diensten, maar er worden ook regelmatig concerten gegeven. Elke zaterdagmiddag is er om vier uur een gratis concert. Het kan dan gaan om een kamermuziekconcert, een orgelconcert of nog wat anders. Als er een orgelconcert is kun je de organist zien spelen via een scherm. Er zijn dan enkele schermen in het schip opgesteld.

Maar er is meer dan het prachtige hooforgel, waarover zo meteen meer. Als je door de kerk loopt kun je namelijk wel drie orgels zien, misschien zelfs wel een vierde. Dat laatste is een verplaatsbaar kistorgel, dat vaak gebruikt wordt bij concerten met kamermuziek in een kleine bezetting. De andere drie orgels staan op een vaste plaats in de kerk.

Het op een na oudste is het orgel dat je hier boven ziet, het Mitterreither kabinet orgel, welk in bruikleen is van de Stichting “de Wijk”. Het is afkomstig van het oude gebouw van het Groene Hart Ziekenhuis. Bijzonder is dat orgelbouwer Mitterreither ook in 1770 restauraties heeft verricht aan het hoofdorgel van Moreau en dat er dus nu ook een door hem gebouwd orgel in de kerk staat. Johannes Josephus Mitterreither (1733-1800) werd geboren in Oostenrijk uit een goed bekend staand orgelbouwers geslacht. Later verhuisde hij naar Nederland. Hij woonde eerst in Rotterdam en vanaf 1761 in Gouda en had hier zijn werkplaats. Nog weer later verhuisde hij naar Leiden. Dit orgel kan momenteel (april 2023) nauwelijks bespeeld worden, het moet nodig worden gerestaureerd.

Vanuit het schip kun je richting het westen, de toren, het imposante hoofdorgel zien.

De opdracht voor dit orgel in het begin van de achttiende eeuw werd gegeven aan Jean François Moreau. Hendrik Carré uit Den Haag mocht de orgelkas ontwerpen. Het geheel is voorzien van zeer fraai houtsnijwerk, verguldsel en een marmeren afwerking. Op 1 mei 1736 werd na een test van tien dagen gerapporteerd “dat alles is gedaan ter goede trouw”. De organist en klokkenist Joachim Hess, die in 1754 als organist werd aangesteld, beschreef het orgel in 1774 als “nieuw en uitmuntend”. Hess had onder anderen Johann Christian Bach (de jongste zoon van Johann Sebastian Bach) op het orgel in de Goudse Sint Janskerk horen spelen. Het instrument onderging in de 18e, 19e en 20e eeuw nog talrijke wijzigingen, vooral orgelbouwer Witte verving veel pijpen en liet ook nieuwe aanbrengen. Er kan nu zowel barokmuziek, romantische als ook moderne orgelmuziek op ten gehore worden gebracht. Mijn kleinzoon van 9 heeft hier wekelijks les op (soms ook op een ander orgel). Je hoort mijn kleinzoon van 9 jaar oud (januari 2023) hier op dit orgel psalm 23 spelen in een ABA vorm van zacht naar hard.

In 1975 werd door de firma Ernst Leeflang Orgelbouw een orgel gebouwd voor het koor van de Sint-Jan. Dit orgel heeft twee manualen, 17 registers en een pedaal. Je kunt het horen op onderstaande opname. Mijn kleinzoon van 9 jaar speelt dan tijdens een les in januari 2023 op dit orgel, afgewisseld met een improvisatie van zijn orgeldocent.

Zie ook:

Het exterieur van de Sint Janskerk van Gouda

750 jaar Gouda

De kastelen van Gouda en Schoonhoven

De Goudse glazen

De Goudse propaganda glazen

De Goudse glazen in het noordelijke transept

Geplaatst in Geschiedenis, kunst | Tags: , , , , , , | Een reactie plaatsen

De Zwijger

Mijn jongste kleinkind is 6 jaar en van haar krijg ik altijd als ik jarig ben een tekening, steeds met vrolijke kleuren versierd. Maar dit jaar was de tekening enigszins 3D. Op het tekenpapier waren enkele dingen geplakt. Het geheel was natuurlijk mooi versierd, met drie kleuren spikkeltjes. Ik peinsde wat het zou moeten voorstellen. Haar kennende zit er een diepere gedachte achter. Die middag was ze er met haar twee broertjes.
-‘Roosmarijn, dank je wel voor het cadeautje, maar ik snap niet wat het voorstelt.’
-‘Het is een sapmachine. Kijk maar. Hier loopt het doorheen en dan komt het daar in uit en dan heb je sap.’
-‘Ah, dan begrijp ik het.’
Zijn broertje van 7 weet dat ik van wilde bloemen houd. Hij had een schilderij gemaakt op basis van paardenbloemen. Hij heeft denk ik naast haar zusje aan de keukentafel gezeten toen hij het maakte. Ze hebben elkaar geïnspireerd. Ook hij heeft het met drie kleuren spikkeltjes gemaakt. Alles was per post gekomen. Ik pakte het schilderij voorzichtig uit. De paardenbloemen hingen slap naar beneden. Maar ik heb het cadeau naast de sapmachine gehangen. Merlijn had echt aan mij gedacht en dat ontroerde me.


-‘Opa ik heb geen cadeautje voor je.’
Gijs had niets opgestuurd en die middag had hij ook niks bij zich.
-‘Nee. Dat vind ik best wel jammer.’
-‘Zal ik een concert geven?’
-‘Nou nee, je hebt net al een paasconcert gegeven. Maar ik zou het wel leuk vinden als je speciaal voor mij iets zou spelen op het orgel.’

We gingen met zijn allen die middag naar de speeltuin en daarna ging ik met hem achter het orgel zitten. Hij had de dag ervoor twee nieuwe orgelstukken op gekregen, best pittige. Hij wilde persé proberen deze stukken a vue te lezen. Poe hei. Hij moest toch echt eerst proberen om de twee handen apart te oefenen. Het lukte toen enigszins, en even later leek het me goed om voor dit moment maar weer te stoppen. Hij had zijn best gedaan vond ik. Ik verwachtte dat hij nu snel weer naar beneden zou gaan, maar hij zei:
-‘Opa, ik ga jouw cadeautje spelen.’
-‘Dát vind ik leuk. Wat ga je spelen?’
-‘Ik ga improviseren over het Wilhelmus, vind je dat goed?’
-‘Ja, dat lijkt me mooi.’

Na enig nadenken installeerde hij het Hauptwerk-orgel van Caen. Een echt Cavaillé-Coll orgel uit de negentiende eeuw. Hij begon. Er klonken allerlei fantasievolle klanken maar die niet op het Wilhelmus leken. En toen verscheen opeens: “de Marseillaise”! Het werd een soort ABAB-vorm en enkele minuten later was hij klaar.

-‘De volgende week ga ik improviseren op het thema van het Wilhelmus. Ik had nu een Frans orgel, dan gaat dat niet.’

Ik vroeg me af of zijn plotselinge keuze iets met het staatsbezoek van Macron te maken heeft gehad. De Franse president was enkele dagen in Nederland. Ik heb niet alles gevolgd, maar ik kreeg mee dat Willem-Alexander ook nog een toespraak hield in het Frans, en Macron iets in het Nederlands had proberen te zeggen. Misschien is ook de Marseillaise en het Wilhelmus gespeeld op een van die dagen? Ik ben in ieder geval deze middag getrakteerd op Franse klanken die mijn kleinzoon speelde. De Marseillaise is erg pompeus. Zo speelde Gijs dus ook zijn improvisatie, met een bas in het pedaal die bijna alles overstemde. Het was geen verfijnd Frans muziekstukje, maar het waren soldatenklanken. Ze passen bij een militaire parade. De volgende week zal het heel anders worden. Dan klinken er beschaafde Oud-Hollandse klanken die passen bij onze Vader des Vaderlands. Van mijn vrouw kreeg ik voor mijn verjaardag trouwens ook een cadeau. Een omvangrijke biografie, getiteld: “de Zwijger”.

Geplaatst in kleinzoon | Tags: , , | 1 reactie

Het exterieur van de St. Janskerk van Gouda

De St. Jan, gezien vanuit het Zuid-Oosten

Als je bij de hoofdingang, en ook aan de zuid-kant van de kerk bij de kosteringang staat, zie je daar op de muur een plattegrond in reliëfvorm, waarop verschillende kleuren zijn aangebracht. Elke kleur laat iets zien over de ontstaansgeschiedenis van de kerk.

De huidige kerk stamt uit de tijd na de stadsbrand van 1552 maar was in principe al in 1510 klaar. Oorspronkelijk, in de dertiende eeuw, was er slechts een vrij kleine kapel, ter hoogte van de huidige toren. (Het linkerdeel van de gele kleur.) Deze kapel diende waarschijnlijk als hofkapel voor het nabijgelegen hof van de Heren van Goude. Toen Gouda in 1275 stadsrechten kreeg werd het een parochiekerk en werd de kapel geleidelijk vergroot. In het boek “Gouda” van Wim Denslagen is een hoofdstuk aan deze kerk gewijd en kun je veel lezen over de bouwgeschiedenis. Als je er nu om heen loopt kun je van deze geschiedenis een aantal dingen terug zien. Rond 1350 verrees de toren waarvan de onderbouw nog steeds resteert. Rond 1400 werd de kerk naar het oosten uitgebreid en ontstond een driebeukige hallenkerk met een driezijdig stomp koor. (De gele kleur.) In 1438 viel de kerk ten prooi aan een stadsbrand, maar na een korte herstelperiode werd het gebouw alweer in 1443 ingewijd. Na 1475 werd de kerk uitgebreid met extra zijbeuken, een niet uitstekend transept en in 1485 werd de fundering gelegd voor het huidige koor. (De paarse kleur en de groene kleur.) Daarmee ontstond de langste kerk van Nederland. Op een luchtfoto zie je de kolossale omvang van de kerk met een lengte en breedte van ruim 123 bij 49 meter en een grondoppervlak van 4815 m².

Op 12 januari 1552 brandde een groot deel van de kerk door blikseminslag in de toren af. Het koor werd nauwelijks beschadigd. Al een week na de brand vond er een huis-aan-huiscollecte plaats ten behoeve van de herbouw, aan het oorspronkelijke concept veranderde niet veel. Wel verdween in het schip de helft van de pilaren en doordat een dubbele rij dwarskappen haaks aansloot op de hoofdbeuk konden de vensters bijna tot aan het dak worden opgetrokken. Hierdoor ontstond een prachtige ruimte- en lichtwerking. Het is een basilicale kruiskerk, het heeft een kruisvorm, terwijl het middenschip en het koor, evenals de dwarsbeuk (het transept), boven de zijbeuken uitsteken. De kerk is niet overkoepeld met stenen gewelven, daar de druk hiervan op de slappe veenbodem te groot zou zijn. In plaats daarvan heeft zij houten tongewelven. Wellicht ter wille van de ruimtewerking zijn geen spitsbogen toegepast, maar rondbogen. Tussen 1599 en 1604 werd er nog een zandsteden geleding boven op de toren geplaatst en deze kreeg een houten bekroning in renaissancestijl. In 1761 werd in de hele kerk een houten tongewelf onder de overkappingen aangebracht. Van meer recente datum is de kruisingstoren uit 1914, de oude was in de negentiende eeuw wegens bouwvalligheid gesloopt. (Het kleine torentje in het midden op bovenstaande luchtfoto)

Je kunt in vrij stevig tempo in 7 minuten om de kerk heenlopen. We beginnen bij de hoofdingang onder de toren, daar bevindt zich het westelijke deel van de kerk. We lopen naar rechts (richting zuiden), en zien dan vlak naast het hoofdportaal een tweede portaal. Dat is in het begin van de twintigste eeuw drastisch gerestaureerd: het werd min of meer afgebroken en herbouwd in een historiserende stijl. De twee eekhoorntjes onder de twee kleine vensters die je daar ziet zijn bijvoorbeeld toen verzonnen.

Iets verder aan de zuidkant, nog steeds niet zo ver van de toren, kun je een heel oud portaal zien, dat tevoorschijn kwam toen de huisjes die er tegen aan gebouwd stonden in de twintigste eeuw werden gesloopt. Men besloot dit portaal niet op te knappen, maar gewoon te laten zoals het was. Het is zo nog een mooi restant uit de vijftiende eeuw.

Iets verder zie je aan de rechterkant de ingang van Museum Gouda. Deze plek herinnert nog aan de beginjaren van ook de kerk. Hier was ooit een Motte met het kasteel van de heer van Gouda.

We richten onze blik weer op de kerk. Iets verder zie je eerst het zuid-portaal en iets verder de al eerder vermelde kosteringang. Het zuid-portaal zit tussen de consistorie en de kerkmeesterskamer. De kosteringang bevindt zich op zijn beurt weer tussen de kerkmeesterskamer en de van Beverningenkapel. Al die ruimtes kun je van binnenuit bereiken.

Nog iets verder kun je door een parkje om de kerk heenlopen. Daar zie je onder meer de buste van Erasmus, de geleerde die in Gouda is opgegroeid.

In de twintigste eeuw is er aan de noord-oostkant van het koor via een kleine verbinding een aparte kapel gebouwd, de Van der Vorm-kapel. Van der Vorm was een Rotterdamse industrieel die de St. Jan een warm hart toedroeg. In Gouda financierde hij de restauratie van de zogenaamde regulierenglazen. Deze gebrandschilderde glazen waren oorspronkelijk afkomstig uit het Regulierenklooster aan de Raam te Gouda. In 1580 werden de zeven, waarschijnlijk in de werkplaats van Dirck Crabeth vervaardigde, glazen verwerkt tot twee glazen in de Sint-Janskerk. Jan Schouten restaureerde vanaf 1927 de oorspronkelijke glazen op basis van de ontwerptekeningen (de zogenaamde cartons), die bewaard waren gebleven. Van der Vorm besloot ook de kapel te financieren, waar de glazen werden geplaatst. Op onderstaande foto zie je op de voorgrond, voor het koor, deze kapel die qua stijl mooi past bij de rest van de kerk.

Hieronder een portaal waar men ook van buiten uit bij deze kapel kan komen. Er boven zie je een buste van Willem van der Vorm.

Je bent nu aan de noordkant van de kerk. Een kapel met een ranke toren valt in het oog: Het is de van Meurskapel. Die toren kun je als derde spits (naast de hoofdtoren en de kruisingstoren) zien op de eerder getoonde luchtfoto. De kapel is In 1660 gebouwd als grafkapel voor de familie Kant en is in de negentiende eeuw overgegaan op de familie Meurs.

De kerk ziet er van buiten tegenwoordig heel anders uit dan voor 1900. Toen was bijna de hele kerk ombouwd met muurhuisjes. Er is er nog een: het zakkendragershuisje.

Alleen, dit is niet het originele, maar een huisje dat gebouwd is op de oorspronkelijke plaats van het voormalige zakkendragershuisje. Het was toen het gildehuis van het zakkendragersgilde. Oorspronkelijk hebben er zo’n dertig muurhuisjes bij de Sint-Janskerk gestaan. Deze huisjes waren vanaf het einde van de 16e eeuw tegen de kerk aan gebouwd en werden voor verschillende doeleinden gebruikt. Er waren pakhuisjes, knekelhuisjes, een brandspuithuisje, loodsjes, huisjes voor kerkbedienden en accijnshuisjes. Sommige huisjes werden verhuurd als woonhuis. Ook de stadsbeeldhouwer Gregorius Cool (die nog een eigen kapel heeft in de kerk) had hier zijn werkplaats. In 1917 werd het laatste originele muurhuisje afgebroken.

Als je nu de hoek omgaat dan kom je weer bij de hoofdingang onder de toren.

Als je buiten bent hoor je misschien ook bij het hele uur de klok slaan, of als er een dienst wordt aangekondigd kun je de luiklokken horen. In de toren zijn op de vierde geleding vier luiklokken gehangen die luiden als de klepels er tegen aan slaan. Op onderstaand filmpje, gemaakt vanaf het marktplein bij het stadhuis, kun je ze horen.

Maar de kerk heeft ook een prachtig carillon. Bij een carillon zijn er hamers op de klokken aangebracht en dat geeft een ander geluid dan de klepels van de luiklokken. Dit carillon stamt uit 1676 en bestond oorspronkelijk uit 33 klokken, in de stemming grondtoon=Fis. Deze werden gegoten door de beroemde meestergieter Pieter Hemony. Gouda stelde als eis dat nog twee zware klokken in de bas extra zouden worden gegoten, nl. Cis en Dis. Dit was zeer ongebruikelijk, maar hiermee kreeg Gouda een uniek compleet chromatisch spel. In 1678 werden nog twee klokjes door Hemony geleverd en daarmee was het aantal op 37 klokken gekomen. Bij de restauratie in 1966 is nog een vierde octaaf toegevoegd aan de drie oorspronkelijke octaven. Samen met de aangekoppelde Wegewart-luiklok omvat het carillon nu 50 klokken. Daarvan zijn nog 16 van de originele Hemony-klokken in gebruik; 33 klokken zijn vervangen door nieuwe klokken van Klokkengieterij Eijsbouts uit Asten.

Luister naar dit carillon in deze uitgebreide reportage van beiaardier Boudewijn Zwart. Je kunt hem vaak live horen spelen op de zaterdag, als er markt is. Op dit carillon worden de laagste tonen met een pedaal bespeeld, net als dat op een orgel gebeurt.

Geplaatst in Geschiedenis, kunst | Tags: , , | 1 reactie

Mooie orgels in Nederland

Laatst wilde ik een keer naar een orgelconcert in de Dom van Utrecht. Maar ik was te laat, ik mocht er niet meer in. Als je dan daar bij de deur goed luistert kun je toch nog wat horen. Zeker als de organist speelt op het machtige bazuin 16’ pedaal.

In Lekkerkerk staat een orgel dat er erg veel op lijkt. Dus ik was blij dat ik daar wél naar binnen mocht. De organist, Gijs Meeuws, liet me hoogstpersoonlijk de kerk in en gaf zelfs spontaan een demonstratie van dat orgel. Daarna speelde hij voor mij ook nog een improvisatie op Psalm 139 en, jawel: hij gebruikte daarbij dat machtige pedaal! Toen hoorde ik dat dit orgel inderdaad leek op het Bätz-orgel van Utrecht.

Enthousiast vertelde hij over “mijn bakbeest”. Hij liet enkele registers horen, maar ook vertelde hij van alles over de orgelpijpen. Je ziet het soms niet, maar als hoofdorganist Gijs het demonstreert dan zie je hoe geweldig het ding is. Je leert tussendoor ook nog eens iets over een doppelgedackte orgelpijp. Wil je weten hoe een tremulant werkt: organist Gijs Meeuws leert je de kneepjes van het vak. En wie heeft al een keer een pedaaltoren van dichtbij gezien? Ik, nu dus! Tot slot demonstreerde hij vanuit de klaviatuur hoe een zwelpedaal met de voet werkt.

Maar natuurlijk liet hij het orgel ook in muzikaal opzicht horen. Dit door middel van een improvisatie op Psalm 139.

Wat is eigenlijk het mooiste orgel van Nederland? Hijzelf denkt dat dat toch het orgel van Haarlem is, of misschien dat van Groningen. Alhoewel? Het Moreau-orgel van Gouda klinkt eigenlijk ook niet gek. Hij maakte er onlangs stiekem een kleine opname…..

Nou? Wat vinden jullie ervan?

Geplaatst in kleinzoon | Tags: , , | Een reactie plaatsen

De Goudse glazen in het noordelijke transept: van katholiek naar protestant

Dit artikel gaat over een belangwekkende periode in de geschiedenis van het huidige Nederland, namelijk de periode 1557 tot 1597. Ik beschrijf namelijk 7 glazen uit de Sint Janskerk van Gouda die in deze periode van veertig jaar zijn ontstaan. Via deze glazen krijgen we op een indirecte manier ook een beeld van de historische gebeurtenissen uit die tijd. In 1557 leek alles nog op de tijd zoals die er eeuwen had uitgezien: de dagelijkse kalender werd geregeerd door de gebeurtenissen van het kerkelijke jaar: feestdagen van heiligen, processies en allerlei andere kerkelijke feestdagen. Iets van het gevoel van die tijd kon je afgelopen jaar terug zien in de St. Janskerk. In het teken van 750 jaar stadsrechten waren allerlei altaren en andere kerkelijke attributen weer terug geplaatst in deze Hervormde kerk. De kerk leek opeens weer katholiek te zijn. Maar in de zestiende eeuw ging het heel snel. Lees het verhaal over deze 7 glazen en je beleeft het met enige fantasie opnieuw.

Eerder schreef ik al enkele artikelen over de Goudse glazen en over de Goudse propagandaglazen. Nu bespreek ik de glazen van het noordelijk transept. Dat zijn er dus 7, de glazen 2 tot en met 8.

Voor de juiste historische volgorde moet je een beetje op en neer lopen. Van oud naar nieuw gaat dat dan als volgt. Je begint bij glas 7, daarna 5, 8, 6, 4, 3, 2.

Glas 7, 1557. Het oudste glas in dit deel van de kerk is het zogenaamde koningsglas. Het werd gemaakt door Dirck Crabeth. Het is geschonken door niemand minder dan de Spaanse vorst, Filips II. Het is één van de twee grootste glazen in de kerk, bijna 20 meter hoog. Het heeft door de eeuwen heen veel te lijden gehad van extreme weersomstandigheden. De voorstelling in het bovenste gedeelte was zelfs 120 jaar lang niet te zien doordat het na een hevige storm was uitgewaaid en vervangen door blank glas. Gouda is in 1557 dan nog zeer katholiek en sterk verbonden met deze koning. We zien helemaal boven de “Inwijding van de tempel door Salomo”. Het is niet lang na de grote brand in de St. Jan. Filips werd overgehaald om ook iets te betekenen in de wederopbouw. De keuze voor het onderwerp “de inwijding in de tempel” zal daar uit voortgekomen zijn.

Onder Salomo en zijn tempel zien we iets heel anders, de scene met het laatste avondmaal waarbij Filips zelf met zijn vrouw Mary Tudor, de koningin van Engeland, geknield links beneden, lijken aan te schuiven. Filips kennen de meeste Nederlanders wel, maar wie was zijn vrouw, de Engelse koningin? Pas in 1553 bij de dood van Mary’s enige broer de protestantse koning Edward VI trad de katholieke Mary Tudor uit de schaduw. Bij haar troonbestijging juichte het roomse deel van de bevolking en vreesden de protestanten in Engeland en in de Lage Landen het ergste. De troonswisseling zou grote gevolgen hebben. Op de Antwerpse beurs werd onder katholieken en ketters over niets anders gesproken en de Hollandse kooplui vroegen zich af of ze nog wel veilig waren in Engelse havens. Alle hofkunstenaars die zich in Londen ophielden, waren onder het schrikbewind van Hendrik VIII wijselijk overgegaan tot het protestantisme. Maar voor protestanten was het, zo lang Mary Tudor de scepter over het koninkrijk zwaaide, voorgoed gevaarlijk geworden. Roomse kunstenaars op het vasteland hoopten dat er aan het Engelse hof nu werk te vinden was en de een na de ander zeilde per vrachtschip de zee over om zijn geluk in het land van koningin Mary Tudor te gaan beproeven. In juli 1554 arriveerde Philips (hij zou een jaar later als Filips II zijn vader Karel V opvolgen) in Engeland en werd het huwelijk in de kathedraal van Winchester in tegenwoordigheid van vele hovelingen van Karel V officieel gesloten. Philips sloot dit huwelijk op aandringen van zijn vader in de hoop dat Engeland onder een katholieke vorstin een goede bondgenoot zou worden. In 1558 stierf “Bloody Mary” (Tijdens haar bewind zouden ruim driehonderd protestanten naar de brandstapel worden gevoerd.) Na een korte periode na zijn huwelijk in Engeland te hebben doorgebracht was Filips weer naar Spanje vertrokken en had zijn vrouw alleen achter gelaten.

Wat zien we nog meer op dit glas. De jongste apostel, Johannes, zit bij Jezus op schoot. Van Judas is alleen zijn rug te zien. Met een geldbuidel op zijn rug (helemaal rechts) verlaat hij de ruimte, hij heeft letterlijk “zijn gezicht verloren.” Ook de andere apostelen zou je moeten kunnen identificeren, zoals dat ook op andere voorstellingen van het laatste avondmaal vaak goed mogelijk is, zoals bij het een halve eeuw eerder gemaakte “Laatste avondmaal” van Leonardo da Vinci. Dirck Crabeth maakt het tafereel heel levendig, door ook de kruik en de hond op de voorgrond weer te geven. De bebaarde man met blauwe kledij, dat zal Petrus zijn. Om het gezicht van Jezus zien we de tekst “Ecce Plusquam Salomon Heic”, “Ik vertegenwoordig meer dan Salomo.” Hiermee wordt de link gelegd naar de afbeelding van de inwijding van de tempel, hoog in de nok van de kerk.

Glas 5, 1561. Vier jaar later maakte zijn broer Wouter Crabeth een glas met daarop “de koningin van Sheba die koning Salomo bezoekt”. Zij staat met haar gevolg en haar geschenken voor de troon van de koning met zijn lijfwacht en zijn raadslieden. Jezus noemde een “koningin van het Zuiden” die Salomo had bezocht, Origenes (een bijbelwetenschapper uit de derde eeuw) identificeerde haar met de koningin van Sheba. Hij dacht ook dat zij de mythische bruid is uit Hooglied 1:5, mede omdat de bruid daarin zegt: “donker ben ik”. Op onderstaande afbeelding is zij echter niet donker maar blank. De koningin was volgens de legende benieuwd naar die ene God waar Salomo zo trouw aan was. Ze stelt hem allerlei lastige vragen, en raakt onder de indruk van zijn kalmte en van zijn wijze antwoorden. Het verhaal over deze koningin komt ook in een andere versie in de koran voor. Muziekliefhebbers kennen haar door het stuk” the Arrival of the Queen of Sheba” van Georg Friedrich Händel (onderdeel van het oratorium Solomon.)

Opdrachtgever is Elburg van den Boetzelaer, abdis van het klooster te Rijnsburg. In 1553 jaar werd zij door de kanunnikessen als nieuwe abdis voorgedragen. Ondanks het feit dat de rentmeester van de abdij haar tegenover de onderzoekers voorstelden als bestuurlijk en religieus onbekwaam, bekrachtigde Karel V haar benoeming. Wij zien haar in het beneden gedeelte met achter zich haar beschermheilige, de engel Gabriël. Hem kunnen we herkennen aan de staf die hij in zijn hand houdt als symbool van zijn kwaliteit als Goddelijke boodschapper. Zoals de koningin van Sheba geschenken aanbiedt aan Salomo, zo schenkt de abdis dit Goudse glas aan de kerk, de woning van God. 5 jaar na de voltooïng van het glas brak de beeldenstorm uit. Zij liet toen (waarschijnlijk onder druk) de heiligenbeelden in haar eigen abdij te Rijnsburg verwijderen en maakte het mogelijk dat er calvinistische predikanten hun werk mochten doen. Na haar overlijden in maart 1568 werd zij in de abdijkerk bijgezet.

Glas 8, 1566. Dit glas is ook weer door Wouter Crabeth gemaakt. Uitgebeeld wordt de bestraffing van de tempelrover Heliodorus. Bij zijn poging tot roof van de tempelschatten (apocrief boek 2, Maccabeën 3), wordt Heliodorus door drie engelen gestraft. Je ziet drie boze mensen in een tempel, een te paard. Als je goed kijkt zijn het geen boze mensen, maar engelen (ze hebben vleugels). Ze richten zich niet op het vernielen van beelden, maar juist op de persoon die de tempel ontheiligde. Die ligt op de grond en wordt door deze engelen gestraft.  Op de achtergrond zien we biddende mensen en soldaten, ze lijken blij dat er gerechtigheid komt. Het is geen toeval dat dit verhaal, de roof van schatten uit een tempel, gemaakt is in het jaar van de beeldenstorm!

De opdrachtgever van dit glas is namelijk Erik II van Brunswijk-Calenberg-Göttingen, heer van Woerden. Hij zit (op de afbeelding hieronder) geknield op een kussen voor een bidstoel. Achter hem staat een heilige met een rooster in zijn handen. Dat is natuurlijk Laurentius, die volgens de legende levend op een gloeiend rooster werd gemarteld. De naam Erik is niet gekoppeld aan een internationale heilige, hij komt uit Scandinavië. Misschien had deze Erik als tweede voornaam Laurentius? Hij diende in het leger van keizer Karel V en daarna ook dat van Filips II, en nam deel aan enkele oorlogen. Gedurende de Slag van Saint-Quentin (1557) maakte hij zich verdienstelijk door twee belangrijke mensen als gijzelaar gevangen te nemen. Zij bleken een belangrijke troef bij de vredesonderhandelingen. Als blijk van dank kreeg hij in 1558 van Filips II de heerlijkheid Woerden. In september 1566, het jaar van de Beeldenstorm, onderdrukte deze Erik van Brunswijk met harde hand een poging om de lutherse eredienst in te voeren in de Petruskerk in Woerden. Waar in datzelfde jaar de abdis van Rijnsburg overstag ging bleef Erik van Brunswijk dus trouw aan de oude religie. In datzelfde jaar gaf hij daar nogmaals blijk van met de schenking van dit glas “De tempeluitdrijving van Heliodorus” aan de St.-Janskerk in Gouda. Op het glas (hieronder, in de top) staat de tekst “Catholicae religionis ergo” (vanwege de katholieke godsdienst). Hij was niet alleen heer van Woerden, kijk maar naar de tekstband: de illustere Eric, dank aan God, hertog van Brunswijk en heer van Luneburg, Baro, Liesveld en Woerden, vanwege de katholieke religie, 1566. Eerbiedig heeft hij zijn wapenuitrusting voor zich op de grond gelegd. We zien een helm, schild, espa (dubbele bijl) en handschoenen. De getoonde wapenschilden links en rechts zijn niet die van Hollandse steden maar juist van Duitse steden (Stolberg) keurvorstendommen (Brandenburg), hertogdommen (Saksen) enz. Hij liet zien dat hij niet de minste was!

Glas 6, 1571. Maker is Dirck Crabeth. Gouda is nog steeds katholiek. Op dit glas wordt de onthoofding van Holofernes uitgebeeld. Volgens het apocriefe boek Judith werd de stad Bethulië, gelegen in het noorden van Israël, langdurig belegerd door Assyrische troepen. De bevelhebber Holofernes onthaalde Judith, die het vijandelijke kamp was binnengedrongen, in zijn tent op een feestmaal. Toen hij dronken was, onthoofdde Judith hem met zijn eigen sabel Hier beneden zie je de moorddadige scene, links het onthoofdde lichaam en rechts Judith met in haar hand een zwaard en in een doek het hoofd.

Boven in het glas zie je het tentenkamp en het kasteel

Opdrachtgever was Margaretha van der Mark. Zij was inmiddels weduwe van Jan van Ligne, graaf van Aremberg. Deze sneuvelde in 1568 als Spaans veldheer te Heiligerlee. Toen het glas werd gemaakt was Jan van Ligne dus al drie jaar dood. Maar Margaretha laat niet alleen zichzelf, maar ook de gesneuvelde echtgenoot zien in de beneden helft van het glas. We zien Margaretha met achter haar de Heilige Catharina (met als attribuut het rad en het zwaard) en Jan van Ligne met achter hem Johannes de Doper (met als herkenbaar attribuut het lam Gods). Margaretha van der Mark koos wellicht voor deze scene denkende aan de gewelddadige dood van haar man waarbij zij zich zelf zag als de wraak nemende Judith.

Slechts een jaar later, In 1572 werd Gouda bezet door de geuzen onder leiding van Adriaen van Swieten. Er vonden plunderingen plaats en het stadsbestuur besloot de Sint-Janskerk te sluiten. De beruchte geuzenaanvoerder Lumey maakte ook in Gouda slachtoffers. Twee geestelijken werden gemarteld en ter dood gebracht. In 1573 werd de Sint-Janskerk formeel overgedragen aan de gereformeerden. De glazen 4, 3 en 2 in het noordelijk transept stammen uit de periode dat de St. Jan officieel protestants was.

Glas 4, 1594 door Adriaen Gerritsz. de Vrije. De Vrije was getrouwd met Claertgen Wouters, een dochter van de Goudse glazenier Wouter Crabeth. De Vrije leerde zo het glasschilderen van zijn schoonvader. Tot die tijd waren alle glazen in de St. Jan gemaakt door Wouter of Dirck Crabeth. In opdracht van de hoogheemraden van Rijnland maakte hij in 1596 een glas volgens zijn eigen ontwerp. Dit glas was het eerste gebrandschilderde glas dat na de reformatie in de kerk werd geplaatst. (In opdracht van de Staten van Holland maakte hij eveneens in 1596 het zogenaamde Statenglas, getiteld “De vrijheid van consciëntie” naar een ontwerp van de Utrechtse schilder Joachim Wtewael. Dit glas besprak ik, samen met andere glazen, hier.)
We zien op glas 4 dus de “Wapens van de hoogheemraden van Rijnland”. Het raam werd geschonken ter nagedachtenis aan de middeleeuwse graaf Willem II. Deze stierf namelijk een gewelddadige dood in 1256, op slechts 28-jarige leeftijd. Omdat hij een jaar daarvoor de hoogheemraden van de Spaarndam (Rijnland) een privilege had gegeven werd hij eeuwenlang beschouwd als stichter van het hoogheemraadschap van Rijnland. Geen afbeelding dus van een Bijbelse gebeurtenis, maar een herinnering aan een historische gebeurtenis en de verheerlijking van een burgerlijk verbond: de hoogheemraden van het Rijnland. Twee details:

Glas 3, 1597 door Gerrit Gerritsz. Cuyp. We zien de Dordtse stedemaagd in een zgn. Hollandse tuin, omringd door de wapens van een 15-tal steden.

In het boven en het benedengedeelte van het glas zijn vier vrouwenfiguren uitgebeeld. Beneden zien we er twee: Gerechtigheid en Standvastigheid. Schenker is de stad Dordrecht.

Glas 2, 1597, door Willem Thybaut. We zien de inneming van Damiate. De Egyptische havenstad Damiate werd in 1219 veroverd door de kruisvaarders, waarbij de Haarlemse kruisvaarders zich in het bijzonder hebben onderscheiden. Een schip vaart met volle zeilen de haven binnen en verbreekt de zware ketting waarmee de haven was afgesloten. Het glas is geschonken door de stad Haarlem, ter meerdere eer en glorie van deze stad.

Zie ook:

De Goudse glazen
De Goudse propagandaglazen
De Regulierenglazen in de Van der Vormkapel
Johannes de doper in Gouda, deel 1
Johannes de Doper in Gouda, deel 2

Geplaatst in Geschiedenis, kunst | Tags: , | 6 reacties

Uitbundig begin van de lente

Vandaag om 6 minuten voor half elf in de avond staat de zon recht boven de evenaar. Op dat moment zijn op heel de aarde de dagen even lang als de nachten. Op het noordelijk halfrond begint dan de astronomische lente. Tot 21 juni lengen de dagen nog. Daarna worden ze weer korter.

Ik heb een astronomische scheurkalender met voor elke dag een leuk weetje. Maar ook staat er bij elke dag hoe laat de zon opkomt en hoe laat hij weer ondergaat. Het blijkt dat de dagen nu al langer zijn dan de nachten. Hoe kan dat? Het KNMI zegt:
in ons land duurt de dag waarop de lente begint ongeveer 10 minuten langer dan de nacht. Dat verschil is het gevolg van de tijdstippen van opkomst en ondergang van de zon. Deze tijdstippen hebben betrekking op de bovenrand van de zon. Bovendien is de zon door breking van stralen in de atmosfeer nog kort zichtbaar terwijl zij in werkelijkheid al onder is.”
De tijden van zonsopkomst en ondergang zoals wij ze waarnemen zijn astronomisch net een beetje anders.

Tegen middernacht begint dus de lente. Maar er gebeuren meer bijzondere dingen. Morgen drie minuten voor half 7 in de avond is het exact nieuwe maan. Het begin van de lente valt dus vrijwel samen met deze nieuwe maan. Ik hou van deze toevalligheden die een soort symbolische waarde voor mij hebben: De maan gaat weer groeien en tegelijk worden de dagen langer dan de nachten: als dat geen symbool is voor een bijzonder uitbundige lente!

Twee dagen na nieuwe maan is het altijd springtij, dat is dus donderdag 23 maart. Hier bij de Lek, staat het water nu al hoog en dat zal door dat springtij nog wel weer een stuk hoger komen te staan, zeker ook gezien de voorspellingen van de toenemende wind en de regen die de komende dagen gaat vallen. Dus ook het water gaat uitbundig uitpakken!

De vogels trekken zich niets van het weer aan. Vandaag is een grijze en druilerige dag. Maar de kauwtjes, de merels, de duiven, de mezen: ze zingen dezer dagen met name bij zonsopgang en ondergang uitbundig in de tuin van de achterburen. Overdag slepen ze voortdurend takken aan. Wij mensen laten ons sterk door het weer beïnvloeden. Als het warm is voelt iedereen de lente. Dat was met name zaterdag zo. Zondag voelde het in het Megen waar wij toen waren ook nog zomers aan. Ratelende ooievaars vertelden het ons eveneens: jongens, wij gaan een néstje bouwen want de tijd is nu aangebroken, en let maar eens op: dit jaar komen er extra veel eieren!

Het speenkruid is er al enkele weken. Maar de afgelopen dagen zag ik voor het eerst ook weer ereprijs, dat prachtige zachtblauwe kruid. Een van de lentebodes. Ik ben benieuwd wat deze lente nog meer in petto heeft, ik zie er naar uit!

Geplaatst in natuur | Tags: , , , , | 1 reactie

De Kleine Beerze

Op Wikipedia lezen we: De Kleine Beerze is een beek in Brabant die begint bij Duizel en die loopt langs Hoogeloon en Vessem. Vervolgens tussen Oostelbeers en Middelbeers gaat hij naar het Landgoed Baest, waar hij in de Beerze uitmondt.

We maakten een wandeling in deze streek die stond in “Er op uit” van de ANWB. Met deze wandelingen hebben we goede ervaringen. Deze tocht stond in het teken van vooral de beek “kleine Beerze”, maar ook de Landschotsche Heide was een belangrijk onderdeel. Het werd een mooie maar ook enigszins avontuurlijke wandeling, dit omdat een noodzakelijke brug over de Kleine Beerze was verdwenen zodat we noodgedwongen een behoorlijk afwijkende route gingen lopen.

De dikke groene streep op bovenstaande kaart is de route die we officieel hadden moeten lopen, beginnende bij de P in Oostelbeers. Het werd uiteindelijk de rode route. Het begin was nog hetzelfde. Eerst een stukje langs de provinciale weg van Oostelbeers richting Middelbeers, toen naar het zuiden en al snel zagen we de Kleine Beerze.

Er waren niet zo lang geleden zo te zien werkzaamheden geweest, de beek was diep uitgegraven. Men had de stroomrichting op veel plaatsen veranderd om de beek weer op een natuurlijke manier te laten meanderen.

Het wemelde er van de bosvogels, ik maakte een foto van een nog jonge koolmees.

Ondanks de werkzaamheden leek het erop dat we de route gewoon konden vervolgen. Maar dat was dus een eindje verder niet zo. Op de routekaart die ik iets hoger in dit stukje heb weergegeven had bij cijfer 1 een bruggetje moeten zijn. Dat was er niet meer. In de zomer hadden we onze schoenen en sokken uit kunnen doen, de broek kunnen opstropen en door het water kunnen waden. Dat was nu niet aan de orde. We liepen dus maar verder in de hoop een eindje verderop alsnog de beek over te kunnen steken. Het pad langs de beek liep over een breed stuk geëgaliseerd terrein, men was duidelijk van plan dit deel van de beek ook te laten meanderen. Zo liepen we langs een kaarsrechte beek door een soort woestijnlandschap. Tot we opeens niet meer verder konden. Rechts liep de Kleine Beerze, links was een sloot met daarachter een weiland, recht voor ons was er een zijbeek van de Kleine Beerze. Als we op dat punt naar links gingen leek het dat we die zijbeek konden volgen, maar waar zouden we dan in godsnaam uitkomen? Juist. Bij prikkeldraad. Prachtig strak stevig gespannen dik prikkeldraad. Optillen was niet mogelijk, naar beneden duwen ook niet. Ik besloot op mijn buik te gaan liggen en kroop er zo stukje bij beetje onderdoor. Dus moest mijn vrouw ook wel. Het leverde haar bij het weer opstaan een stevige schram in een hand op, ze was net iets te vroeg omhoog gekomen. Na een pijnlijke strijdkreet likte ze haar wonden en liepen we weer verder. Uiteindelijk kwamen we bij een weg, althans we zagen die weg. Maar we zagen vlak voor die weg een obstakel: prikkeldraad van ook nu weer uitstekende kwaliteit. Dus we moesten nogmaals op onze buik. Nu lukte deze operatie zonder verdere schrammen. We kwamen zo op een verharde en stille weg, de Heikestraat. Nu zouden we naar links kunnen gaan over die weg en dan zouden we waarschijnlijk weer bij Oostelbeers uitkomen. We zouden ook naar rechts kunnen gaan, dan bleven we in principe nog steeds parallel lopen met de Kleine Beerze, die een heel eind ten westen van ons verder stroomde. Dat laatste zou wel eens een behoorlijke omweg kunnen gaan worden. Maar terug naar Oostelbeers voelde als een nederlaag. Na enig talmen was het besluit duidelijk: naar rechts. We begonnen al wat moe te worden en hadden zin in koffie. Het was maandag. Op maandag is bijna alle horeca, zeker op het platteland, gesloten. Wat schetst onze verbazing toen we een prachtige locatie tegenkwamen waar we niet alleen koffie maar ook soep en zowaar zelfs een complete lunch konden nuttigen! Langs de weg lag “Boerderijterras de Spekdonken”. Wat was dat een mooie en prettige zaak! We zegen neer in heerlijke fauteuils en wilden er eigenlijk de rest van de middag blijven.

Zeker toen we zagen dat het was gaan regenen..  Maar al vrij snel klaarde het op en besloten we de luxe van de horecagelegenheid op te geven en ons weer in ongewisse avonturen te storten. Na een tijdje kwamen we uit in Vessem. Daar zouden we dan de Kleine Beerze eindelijk kunnen oversteken, hoopten we. Maar niet te vroeg gejuicht: de betreffende weg die een eind verder over de beek zou leiden was…. gesloten. Nee he! Er werd op borden een omleidingsroute aangegeven. Niet te geloven, dat hadden wij weer. Nog weer een verdere omleidingsroute gaan lopen, of het hele end weer terug?  Mmm. Nee zeg, dat gaan we dus niet doen. Als we onder prikkeldraad kunnen kruipen moet hier ook iets op te vinden zijn. We waagden het erop en gingen de potentiële ongeluksweg op. En ja hoor: bij de Kleine Beerze aangekomen zagen we het lieflijke beekje stromen door een gapend gat in de weg. Maar tegelijk zagen we hoe het lot ons toch ook weer gunstig gezind was: parallel van de gewezen brug was er een mogelijkheid voor voetgangers en fietsers om hier toch over te kunnen steken. Het zat nu ook weer eens een keer mee.

Even verder weken we van de hoofdweg af en via Donk en Meerven kwamen we na een tijd weer op diezelfde hoofdweg uit, en iets verder bij een plek waar we oorspronkelijk ook uit hadden moeten komen. Zouden we de weg vervolgen en zo rechtdoor naar Oostelbeers lopen? Of zouden we alsnog de route, of misschien een deel van de route vervolgen? Op de kaart zag dat gebied, de Landschotsche Heide, er erg aantrekkelijk uit en we hadden nu al lang genoeg op een verharde weg gelopen. Dus we liepen naar links, de landweg op en bevonden ons zo weer op de route van de ANWB. Onze benen wilden eigenlijk terug naar de auto maar het was er prachtig! We waren blij dat we toch nog een stukje Heide meepikten. Wel besloten we een eindje verder om een flink stuk af te snijden. Naar rechts, richting uitkijktoren. Dat was een mooi modern stalen ding, als je er boven op stond had je echt een fantastisch uitzicht. En het was tegelijk een heerlijk rustpunt.

Daarna kozen we voor de kortste weg terug naar de P in Oostelbeers. In het nabijgelegen Oirschot evalueerden we in een gezellige kroeg onze dag, en ook de route. De omweg die we hadden gemaakt had zijn charme. En prikkeldraad vind ik stiekem leuk. Het pad langs de kaarsrechte beek was misschien niet zo aantrekkelijk, maar het was er doodstil. In geen velden of wegen was er iemand te bekennen geweest. En die rust vind je op niet zo veel plaatsen meer. Het was dus helemaal niet erg, onze omweg. Tegelijk zagen we hoe de Kleine Beerze een prachtig nieuw stukje natuur gaat opleveren als de werkzaamheden klaar zijn. En ook willen we de Landschotsche Heide met zijn meertjes nog een keer uitgebreider bezoeken. Dus over enkele jaren komen we hier zeker nog eens terug!

Geplaatst in natuur | Tags: , , , | 3 reacties

Het ontstaan van de tijd

Bijna vier jaar geleden schreef ik een stukje over zwarte gaten. Dat naar aanleiding van het laatste boek dat Stephen Hawking schreef. Gisteren stond er in de krant een artikel over Thomas Hertog, professor in Leuven. Hij was het die als een soort coauteur kan worden beschouwd van dat laatste boek van Hawking. Hij had gedurende de laatste jaren van het leven van Hawking intensief contact met hem. Hoe zag dat contact er uit? Thomas Hertog sprak in de aanwezigheid van Hawking over de nieuwste ideeën. Intussen lette hij scherp op de reacties van Stephen Hawking. Ze waren intussen zo intiem met elkaar geworden dat Thomas aan de oogleden van Stephen kon zien of hij het er mee eens was, of juist niet. En op goede dagen kon Stephen via de stemcomputer zelf nog wat zeggen. Dat ging steeds moeizamer, soms duurde het uren voor hij enkele zinnen had kunnen formuleren. Maar hij merkte dat Stephen Hawking hem volkomen vertrouwde en hem zijn fiat gaf om op de ingeslagen weg door te gaan. Hij zei: werk dit allemaal uit en schrijf een boek.

Dat boek is nu uit: “Het ontstaan van de tijd”. De kern van het verhaal is dat je het heelal niet van buiten af moet proberen te begrijpen, maar van binnen uit. Hoe het heelal er nu uitziet is puur toeval, er is geen dwingende weg naar het heden toe. Zoals het ook puur toeval is dat er mensen zijn en die mensen op dit moment een bepaalde vorm van intelligentie hebben ontwikkeld. Wel kunnen we terug redeneren. Door bepaalde, meest toevallige, gebeurtenissen zijn er dingen gebeurd. En met terugwerkende kracht kun je dan enigszins zien hoe alles gelopen is. Zoals in de vroege kosmos een ontmoeting van twee deeltjes opeens een van de talloze mogelijke ontwikkelingen van het heelal uitsluit. Onze werkelijkheid is zo een gevolg van zijn geschiedenis. Het heelal is een co-creatie van talloze toevallige gebeurtenissen. Je kunt het alleen maar vanaf jezelf bekijken. Zo veronderstelt het multiversum dat ons heelal er een van de vele is, een van de bubbels in de soep van de talrijke heelallen. Waarom is er leven? Als er maar genoeg heelallen zijn zal er ook toevallig een heelal zijn ontstaan waar leven aanwezig is, zo redeneerden de meeste geleerden de laatste decennia. Hawking en inmiddels ook Hertog geloven daar niet in. Het verklaart niets over hoe ons heelal er uit zou moeten zien. Het doet geen toetsbare voorspellingen. Volgens Hawking is het begrip multiversum de ultieme verschijningsvorm van het godsperspectief. En daar gelooft hij niet meer in.

Wat is het dan wel? Het heelal is ontstaan vanuit een beginpunt met allerlei vertakkingen, en dat zijn vertakkingen vanuit de lens van de kwantumfysica. Er is zoiets als superpositie: deeltjes die je waarneemt kunnen tegelijk op meerdere locaties zijn en op elkaar reageren. Een belangrijk onderzoeksgebied is het onderzoek naar het begrip tijd. Tijd is misschien een illusie. Ook dat komt in het nieuwe boek naar voren. ‘Ik heb al ideeën hoe we dit kunnen gaan onderzoeken’, zegt Thomas Hertog. ‘En samen met mijn onderzoeksgroep ga ik daar de komende tijd mee aan de slag.’

Ik probeer er over na te denken. Fascinerende filosofische vraagstukken komen er naar voren. We weten nog steeds niet wat zwaartekracht eigenlijk is, maar we weten al helemaal niet wat tijd is. Tijd is net als zwaartekracht volkomen vanzelfsprekend, maar beide begrippen zijn tegelijk buitengewoon raadselachtig. De relativiteit van tijd is al aangetoond, theoretisch zou je naar het verleden kunnen reizen, ook al is dat verleden dan misschien slechts enkele seconden eerder. In de kwantumfysica kunnen deeltjes op zeer grote afstand met elkaar communiceren, maar kunnen zij het verleden ook beïnvloeden? En ontstaat er dan een nieuwe werkelijkheid? Ik ben benieuwd naar de vervolgonderzoeken. En naar het boek dat net is verschenen!

Geplaatst in Astronomie, filosofie | Tags: , , | Een reactie plaatsen

Beveiligd: Storm, regen, sneeuw en muziek!

De inhoud is beveiligd met een wachtwoord. Vul het wachtwoord hieronder in om hem te kunnen bekijken:

Geplaatst in kleinzoon | Voer je wachtwoord in om reacties te bekijken.

St. Maximin la Sainte Baume

Maximin was een bisschop uit de vierde eeuw. Hij ontdekte de crypte waar Maria Magdalena begraven zou zijn. Volgens een legende zou Maria Magdalena er op uitgetrokken zijn om mensen tot het Christendom te bekeren. In de Provence ging ze wonen in een grot, van daaruit deed ze haar zendingswerk en leefde ze in alle soberheid. Niet alleen Maria Magdalena maar ook bisschop Maximin is heilig verklaard en naar hem is de stad St. Maximin la Sainte Baume genoemd.

Deze stad bevindt zich in een vlakte met wijngaarden, begrensd door het massief van Sainte-Baume, de bergen van Aurélien en de berg Sainte-Victoire. De stad bestond al in de Romeinse tijd maar kreeg haar bekendheid doordat hier dus Maria Magdalena begraven zou zijn. Haar graf raakte in de middeleeuwen in de vergetelheid totdat de overblijfselen in 1280 terug werden gevonden in een crypte uit de 4e eeuw.  Karel II van Anjou, graaf van de Provence en neef van Saint-Louis, koning van Frankrijk gaf opdracht tot de bouw van een basiliek.

De stad Saint Maximin werd vanaf toen een centrum van bedevaart. De basiliek staat er nog en is het grootste gotische gebouw in Zuid-Frankrijk. De reliekschrijn met de schedel van St. Maria Magdalena kan nog steeds worden vereerd in de crypte van de basiliek.

Vlak voor de Franse revolutie besloten de dominicanen, die de basiliek beheerden als onderdeel van hun klooster, om een nieuw groot orgel te laten bouwen. Dit orgel kreeg maar liefst vier manualen. Het verhaal wil dat toen de revolutionairen naar de basiliek kwamen om het meubilair inclusief het orgel te vernietigen, de organist van die tijd, de heer Forcade, het revolutionaire lied “Marseillaise” speelde voor de revolutionaire autoriteiten. Het redde het nog gloednieuwe orgel van de sloop. De Dominicanen werden echter verdreven en de plaats verloor enige tijd zijn belang door de secularisatie van de Franse republiek. Omdat het nu “gewoon weer een orgel” was in een klein plattelandsdorpje in de 19e eeuw, bleef het gelukkig in zijn oorspronkelijke staat bewaard, het werd niet gemoderniseerd. Zo is dit orgel een van de weinige grote Franse instrumenten waarin het originele materiaal van orgelbouwer Jean Esprit Isnard in zijn geheel bewaard is gebleven: 2960 pijpen, behalve dan de basoctaven van de bourdons die bij de laatste reconstructie in 1986-1991 door M. Yves Chabourdin zijn vervangen door metalen bourdonpijpen. De originele opdracht is nog bewaard gebleven. We lezen daar bijvoorbeeld dat de toetsen van ebbenhout moeten worden gemaakt, maar de toetsen met mollen en kruizen van ivoor. Zo zien we dus dat de “witte toetsen” juist zwart zijn en de zwarte toetsen “wit”. Het is nu een van de weinige Franse barokorgels die er nog is, en misschien is het ook wel het mooiste.

Van dit orgel bestaat er een Hauptwerkversie. Ik bezit alleen de gratis demoversie. Mijn kleinzoon wil af en toe op een ander orgel spelen en koos gisteren voor deze demoversie van het orgel van St. Maximin. Hij hoorde in dit barokorgel naar zijn zeggen een prachtige renaissanceklank en begon te improviseren. Ik heb er een stukje van opgenomen.

Ik ben in het verleden enkele keren in de Provence geweest, maar nooit in St. Maximin la Sainte Beaume. Als ik er nog eens in de buurt ben zal ik zeker deze basiliek bezoeken. Zo klinkt het orgel in het echt in de kerk. Het valt me op dat bij enkele registers sommige tonen erg ontstemd zijn. Je hoort een barokstuk boordevol wollige versieringen. Maar zeker bij de latere delen klinken enkele registers heel mooi.

Geplaatst in Geen categorie | 3 reacties

Beveiligd: Danse Macabre

De inhoud is beveiligd met een wachtwoord. Vul het wachtwoord hieronder in om hem te kunnen bekijken:

Geplaatst in kleinzoon | Tags: | Voer je wachtwoord in om reacties te bekijken.

Twee conjuncties

Weer zo’n mooie lucht, enkele dagen geleden kon je in Nederland zelfs het noorderlicht zien! Ik stond aan de dijk te kijken naar de hemel en ook maakte ik foto’s met mijn camera. Er kwam een man langs met een grote hond.
-‘Weet jij misschien wat voor sterren die twee sterren daar zijn?’
Hij wees naar Venus en Jupiter. Ik legde het uit en vertelde wie van de twee Venus en wie Jupiter was. En dat ze vanaf overmorgen andersom stonden. Hij keek me stomverbaasd aan.
-‘Hoe kan dat?’
Zo gaf ik in een vogelvlucht wat basiskennis over de planeten. Dat Venus dichtbij de zon staat en we zien hem in zijn draaiing om de zon soms de ene kant uitgaan, soms de andere kant. Vanaf juni gaat hij weer richting zon. Ik zag aan de man dat dit zijn verstand te boven ging,
-‘Weet je misschien ook wat voor planeet daar staat?’
We moesten een stukje terug lopen en hij wees naar Sirius.
-‘Dat is geen planeet, maar een ster. Het is vanuit de aarde gezien de meest heldere ster die er is.’
-‘Maar die schittert zo sterk, hoe komt dat dan?’
Oef, hoe zeg je dat in het kort.
-‘Met deze camera kan ik inzoomen op planeten of op de maan. En dan worden ze echt groter. Je ziet dan dus als het ware niet een puntje maar een cirkel, die cirkel is het oppervlak van die planeet. Maar sterren staan zo ver weg dat je die altijd alleen maar als puntjes kunt zien. Zoomen maakt niets uit. En als het licht van dat puntje in de atmosfeer van de aarde komt gaat het door de turbulentie van de atmosfeer trillen en lijkt het dus te schitteren. Het komt dus én doordat sterren geen oppervlak hebben vanuit de aarde gezien, én door de turbulentie van de aardatmosfeer.’
De hond werd onrustig en ik kreeg het intussen behoorlijk koud.
-‘Fijne avond nog!’

Wat zag ik zo allemaal op de dijk voor mijn huis. Deze avond is er een conjunctie tussen de maan en Mars. Dat is niet zo bijzonder, want elke maand is er op een zekere dag een dergelijke conjunctie. De maan immers draait in een maand tijd om de aarde heen en omdat alle planeten en ook onze maan in hetzelfde banensegment bewegen komt de maan alle planeten elke maand wel een keer tegen. Dat is dan alleen maar visueel natuurlijk, vanuit de aarde gezien. In het echt zijn de afstanden vanuit de aarde naar al die hemel-objecten totaal verschillend. Tegelijk zag ik vanavond nog een conjunctie, die tussen Jupiter en Venus. Deze conjunctie tussen Venus en Jupiter zul je gemiddeld ongeveer eens per jaar kunnen zien, soms duurt het wat langer, soms korter, een enkele keer zijn er zelfs twee conjuncties na elkaar als Venus in zijn baan weer de andere kant op lijkt te gaan. Maar nu staan ze dan heel dicht bij elkaar, morgen zelfs nog iets dichterbij. De conjunctie maan-mars is dan alweer voorbij. Dus vanavond is het beste moment om ze allebei te kunnen bekijken.

Een foto maken van de conjunctie van Mars en de Maan is nog niet zo eenvoudig. De maan is al weer meer dan half vol en geeft veel licht, waardoor de directe omgeving niet zo heel goed is te zien. Daarom maakte ik een foto waarbij de lens 8 seconden open stond. Dan zie je opeens heel veel sterren rond de maan. Rechts van de maan, de meeste heldere “ster” die je daar ziet, dat is de planeet Mars. Zijn kenmerkende ietwat roodachtige kleur zie je op deze foto niet, waarschijnlijk door het maanlicht.

En zo ziet de maan er deze avond van dichtbij uit. Vergelijk hem maar eens met de foto die ik eergisteren van de maan maakte: nu zijn er alweer andere kraters te zien.

Van de conjunctie van Venus en Jupiter laat ik twee foto’s zien. Jupiter staat nog steeds boven Venus. De tweede foto zoom ik in, dat kan dus zoals je ziet met een planeet. Niet dat je dan echt details te zien krijgt trouwens. Venus wordt omgeven door een zeer dichte atmosfeer waardoor je het oppervlak nooit te zien krijgt. Jupiter is een gasreus, je kunt soms wel stormen in die gaswolken onderscheiden. Met een telescoop kan dat heel goed.

Ook de vier grote manen van Jupiter waren met de telelens weer goed te zien. Boven Jupiter stond vanavond Callisto, er onder IO, Ganymedes en Europa. Nu een keer niet in een rechte lijn.

Zo dadelijk werp ik nog een blik op het noorden, om het noorderlicht te zien. De kans is erg klein. Venus en Jupiter zijn nu (het is 10 voor 10) alweer onder de horizon verdwenen. Morgen is de echte conjunctie!

Geplaatst in Astronomie | Tags: , , , , , | 1 reactie

Maan, sterren en planeten op 25 februari 2023

Afgelopen nacht en waarschijnlijk ook de komende nachten zal het helder zijn. De maan is alweer groeiende, over een week is het volle maan. Dat maakt dat het steeds lastiger wordt om de sterrenhemel te bestuderen. Het wordt ’s nachts te licht. Maar ik kon nu toch nog enkele foto’s maken.

In het ONO staat de Grote beer. Vandaar uit kun je in het noorden de Poolster makkelijk vinden: trek vanuit het uiteinden van de steel van het steelpannetje een lijn naar links en de eerste de beste ster die helder is en daar ongeveer staat is de Poolster. Op onderstaande foto zie je als je weet hoe je moet kijken vervolgens ook goed het kleine steelpannetje oftewel de kleine beer. Je ziet dat je van deze zeven sterren vooral het einde van de steel (de poolster) en de twee uiterste sterren van het kleine steelpannetje goed kunt zien. Ook zijn de kleurverschillen goed zichtbaar. De sterren die iets meer geelachtig zijn dat zijn “rode reuzen”, grote sterren die aan het einde van hun levensfase zijn.

Deze avonden zie je bijna recht boven je Mars en dan richting de zuidelijke horizon zie je nog veel meer sterren. Op onderstaand plaatje zie je grofweg aan de linkerkant sterren van het sterrenbeeld Tweelingen, met links de twee voornaamste vertegenwoordigers van dat sterrenbeeld: Castor en Pollux. Mars staat in het sterrenbeeld Stier, met onder zich de voornaamste ster van dat beeld, Aldebaran. Helemaal beneden zie je de bovenste twee sterren van het sterrenbeeld Orion: Betelgeuze en Bellatrix. Rechts van Mars zie je het Zevengesternte, oftewel de Pleiaden. Ik heb de afbeelding twee keer hieronder gezet, de tweede keer met de namen van Mars en de best zichtbare sterren erbij. Mars, Aldebaran en Betelgeuze zien er een beetje rood-geel-achtig uit, het verschil is ook op de foto’s te zien.

Venus en Jupiter zijn op weg naar een conjunctie, a.s. woensdag, dus nu nog drie dagen en dan staan ze heel dicht bij elkaar vanuit de aarde gezien. Jupiter staat nu nog boven Venus, vanaf donderdag is het andersom. Venus weerspiegelt ook mooi in het water van een poldersloot op de tweede foto.

Bij de foto die ik van de maan maakte zie je een aantal kraters, de meest opvallende is de zogenaamde Theophilus krater met een diameter van 110 kilometer. Morgen zie je weer andere kraters, want dan is er weer een nieuw stukje waar de zon het reliëf goed van laat zien. Door zo elke avond te kijken gedurende een maand tijd kon indertijd Galileo Galilei een prachtige reliëf-maquette maken van de maan. Elke dag tekende hij er een stuk bij en hij rekende uit hoe hoog en diep alles moest zijn door te kijken naar de schaduwen.

Geplaatst in Astronomie | Tags: , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Beveiligd: Psalm 23, een psalm van hoop

De inhoud is beveiligd met een wachtwoord. Vul het wachtwoord hieronder in om hem te kunnen bekijken:

Geplaatst in filosofie, kleinzoon, muziek | Tags: | Voer je wachtwoord in om reacties te bekijken.

Julius Reubke en de dag des Oordeels

Daniel Roth is van de meest vooraanstaande organisten van deze tijd. Hij is onlangs terug getreden als titulair organist van de Saint Sulpice in Parijs, een prestigieuze plek. 9 maart 2015 overleed zijn vrouw. En slechts 6 dagen later was er in de Saint Sulpice een herdenkingsconcert waarbij hij de sonate over Psalm 94 van Julius Reubke speelde. Ik vind het ongelooflijk hoe je zo kort na de dood van je vrouw zo’n concert kunt geven. Het intrigeert me waarom hij dit stuk gekozen heeft. Dus duik ik in de achtergrond van het stuk maar ook in die van de componist Julius Reubke.

Julius Reubke is niet meer dan 24 jaar oud geworden en hij schreef in zijn korte leven maar weinig stukken. Eigenlijk worden slechts 2 stukken veel gespeeld: zijn pianosonate en zijn orgelsonate. Hij is geboren 23 maart 1834 in Hausneindorf (Harz), en overleden op 3 juni 1858 in Pillnitz. In het noordelijke Harz-voorland, aan de benedenloop van de Selke, kort voor de samenvloeiing met de Bode, ligt de kleine landelijke gemeenschap van Hausneindorf. Hier was de orgelbouwwerkplaats van Julius Reubke’s vader, Adolph Reubke (1805-1875).

Woning van de familie Reubke in Hausneindorf. Tekening op krijtpapier door Emil Reubke 1863.

Hij was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de romantische orgelbouw in Saksen-Anhalt, vooral tussen de Harz en Maagdenburg. Naast zijn baan als orgel- en pianobouwer werd er in zijn huis veel gemusiceerd. Zelf speelde hij orgel en piano, organisten gingen het gezellige huis van de Reubkes in en uit en er werden muziekrecitals gegeven. Zijn vier zonen groeiden op in dit muzikale milieu. Emil Reubke (1836-1884) leerde cello spelen en nam de werkplaats over van zijn vader (1872-1884). Hij had een uitgesproken dubbeltalent als innovatief orgelbouwer en tegelijk was hij een gepassioneerde organist, die geroemd werd om zijn improvisatiekunst. Karl Reubke (1840-1860) werd ook orgelbouwer en werkte in het atelier van zijn vader. Hij overleed vroeg. Otto Reubke (1842-1913) wijdde zich aan de muziek en kreeg een gedegen opleiding, onder meer bij de organist van de kathedraal van Magdeburg, August Gottfried Ritter. Ook kreeg hij les aan het Stern Conservatorium in Berlijn en bij Franz Liszt, voor wie hij “een van de meest vooraanstaande orgelspelers” was. Als organist, pianist en componist was hij vooral uitvoerend kunstenaar, leidde hij verschillende koorverenigingen, was hij hoogleraar in Halle/Saale waar hij lezingen gaf. Hij publiceerde de werken van zijn broer Julius. Maar deze Julius had de grootste muzikale talenten van de vier broers.

Julius dankte zijn muzikale basisopleiding aan de organist en pedagoog Hermann Bönicke (1821-1879), die in Quedlinburg woonde. Gedurende deze tijd schreef hij zijn jeugdige orgelwerk, een klein trio voor twee manualen en pedaal in Es majeur. Op 17-jarige leeftijd ging hij naar Berlijn en studeerde piano bij Theodor Kullak (1818-1882) en theorie en compositie bij de belangrijke muziektheoreticus Adolf Bernhard Marx (1795-1866) aan het Stern Conservatorium. Tijdens zijn verblijf daar (tot 1856) was er een openbaar concert van deze instelling, waarin hij voor het eerst optrad met een eigen ouverture. Er wordt aangenomen dat zijn Mazurka in E majeur en het Scherzo in D-mineur ook in Berlijn werden gecomponeerd. In 1856 ging Julius Reubke, waarschijnlijk door bemiddeling van Hans von Bülow (1830-1894) en Alexander Winterberg (1834-1914), met wie hij tijdens zijn verblijf in Berlijn contact had, als leerling van Franz Liszt naar Weimar en studeerde daar bij hem piano en compositie. In de intellectuele omgeving van de Liszt-kring schreef hij zijn twee grote werken, die hem beroemd zouden maken, de grootschalige pianosonate in B mineur en de lange monothematische orgelsonate in C mineur “De 94e Psalm”.

Een sollicitatie voor de functie van organist aan de Johanniskirche in Maagdenburg mislukte. In december 1857 verhuisde hij van Weimar naar Dresden in de hoop dat daar kansen voor zijn verdere muzikale carrière zouden ontstaan. Nadat toenemende symptomen van duizeligheid merkbaar werden, ging hij eind mei 1858 naar het kuuroord Pillnitz om herstel te zoeken. Hier overleed hij op 25 juni 1858 op 24-jarige leeftijd en werd begraven in de kerk Maria am Wasser in Pillnitz-Hosterwitz. Zijn graf bestaat niet meer, maar in 2015 werd door de Gesellschaft für Orgelfreunde een gedenkplaat aan de kerk bevestigd.

Dat allemaal over het leven van deze Duitse componist. Waarom koos Daniel Roth voor de sonate “Psalm 94”? Hij zelf is geboren in Mulhouse in de Elzas in 1942. In die tijd hoorde de Elzas bij Duitsland. Ook veel namen van mensen uit die streek (loop maar eens over een kerkhof) zijn Duits. Zo dus ook de naam “Roth”. Hij zal waarschijnlijk ook tweetalig zijn opgevoed en kon zo ook makkelijk als docent in Frankfurt aan het conservatorium werken, iets wat hij jaren gedaan heeft. Waarom hij op dat emotionele moment voor de Duitse componist Reubke koos is dan ook iets makkelijker te verklaren. Maar ik denk dat hij het stuk vooral koos vanwege de enorme dramatiek en lading dat het kent. Het is hoogromantisch en soms zelfs bijna atonaal. En niet te vergeten: het stuk is gebaseerd op teksten uit Psalm 94.

Deze orgelsonate werd een sleutelwerk van de Duitse orgelromantiek. Reubke zelf bracht het in première op 17-06-1857 op het Ladegast-orgel in Merseburg, dat twee jaar eerder was ingehuldigd, als onderdeel van een kathedraalconcert. Het werk werd baanbrekend voor de orgelliteratuur tot Max Reger. Het stuk kent een onafhankelijke rol toe aan het pedaal en gaat in tonaal opzicht zeer ver. Ook in het gebruik van geavanceerde registratietechniek toont hij zijn vertrouwdheid met de technische vernieuwingen in de orgelbouw van zijn tijd.

Psalm 94 gaat feitelijk over Gods wraak en vergelding. Een voorspel op de oordeelsdag dus, waarin alle onrecht volledig zal worden gewroken. Wie niet met God verzoend is zal dan merken wat deze Psalm in het laatste vers aankondigt: “De Heer, onze God, zal hen verdelgen.” Maar zij die goed en rechtvaardig waren hebben dan niets te vrezen. Het stuk heeft geen aparte delen gevolgd door pauzes, maar alleen al door de tempo wijzigingen kun je er vier delen van maken. Nog meer kun je dat doen in de wetenschap dat hij elk deel op andere verzen van psalm 94 baseerde.

Sonate “Psalm 94”
Het eerste deel van het muziekstuk is gebaseerd op de eerste twee regels van de 23 verzen van deze psalm:
1. “O Heer God, aan wie de wraak toekom, laat U zien.” 2. “Verhef uzelf, gij rechter van de aarde; geef weerspannige mensen hun vergelding.”
Deze tekst wordt zeer dramatisch uitgebeeld. Het deel heeft als tempo aanduiding “grave”. ernstig. Het thema dat hier neergezet wordt blijft het hele stuk aanwezig en zal ook de basis vormen van het fugathema in deel 4. Hier de eerste anderhalve minuut van dit deel:


Het tweede deel, met als tempo aanduiding “Larghetto – Allegro con fuoco” is gebaseerd op drie losse verzen:
3. “Heer, hoe lang zullen de goddelozen zegevieren? 6. Ze doden de weduwe en de vreemdeling, en vermoorden de wezen.” 7. “Toch zeggen ze: de Heer zal het niet zien, noch zal de God van Jakob er acht op slaan.”
Er gebeuren slechte dingen en de daders denken vrijuit te kunnen gaan. Maar het allegro con fuoco verwijst al naar het laatste oordeel waarin de furie van de niets ontziende wraak van de heer te horen is die wel degelijk ziet en hoort wat de slechte mensen doen. Een fragment van het allegro con fuoco:


Het derde deel heeft de aanduiding Adagio en is gebaseerd op 2 losse verzen:
17. “Tenzij de Heer mijn hulp was geweest, had mijn ziel bijna in stilte gewoond.” 19. “In de veelheid van mijn gedachten in mij, verheugen uw troost mijn ziel.”
Dit deel is ingetogen. “Alleen omdat ik weet dat de Heer mij niet vergeet kan ik verder. Anders zou ik compleet in eenzaamheid sterven.” Daniel Roth haalde uit deze verzen waarschijnlijk zijn troost. Een fragment van dit deel:


Het vierde en laatste deel met het tempo Allegro – Allego assai is gebaseerd op de verzen 22. “Maar de Heer is mijn verdediging en mijn God is de rots van mijn toevlucht.” en 23 “En Hij zal hun eigen ongerechtigheid over hen brengen, en zal hen uitroeien in hun eigen goddeloosheid; ja, de Heer, onze God, zal ze uitroeien.”
Het laatste oordeel slaat nu echt toe en het stuk eindigt bijzonder gepassioneerd en heftig. Toen mijn kleinzoon Gijs dit stuk een jaar geleden, hij was 8 jaar, voor het eerst gehoord had vond hij het zo heftig dat hij er bang van werd. Hij vindt het nog steeds erg heftig maar kan er steeds beter naar luisteren. Ik heb hem nu ook uitgelegd waar het stuk over gaat. Ik laat het slot horen hoe Daniel Roth het speelde zes dagen na de dood van zijn vrouw. Als je de opname op youtube zoekt begint deze met een aantal foto’s waarop zijn vrouw is te zien. Het is duidelijk dat het concert in alle haast is georganiseerd. Daniel Roth roept voortdurend cijfers tijdens het spelen om zijn registranten aan te geven waar hij is, Ook zingt hij zelf af en toe mee, wat doet denken aan hoe de pianist Glenn Gould dat indertijd ook deed. Maar de passie spat er vanaf!

Dan nu enkele complete uitvoeringen. Dame Gillian Weir speelt de sonate op het Aeolian-Skinner Orgel van de “First Church of Christ, Scientist” in Boston, Massachusetts. Het aardige van deze uitvoering is dat je het ook kunt volgen met de partituur erbij en organisten kunnen dan gelijk zien hoe de registraties zijn opgebouwd door Julius Reubke. Het slot is minder heftig dan hoe Daniel Roth het speelt.

Een mooie uitvoering is ook die van Sebastian Küchler-Blessing in de Dom van Keulen. Hij speelt op het Querhaus orgel (het hoofdorgel van het Noordelijk Transept) gebouwd door Klais Orgelbau Bonn. Dit orgel is volledig elektrisch en kan geprogrammeerd worden zodat je geen registranten nodig hebt.

Julius Reubke was voor mij een jaar geleden een grote ontdekking. Het is ongelooflijk dat hij pas 22 jaar oud was toen hij zijn orgelsonate schreef. Het stuk heeft zoals gezegd een enorme lading en je kunt, als je tenminste een geweldige techniek hebt, enorm veel er in leggen, het stuk spelen vormt een echte emotionele uitlaatklep. Dus het is vooral ook daarom een logische keuze van Daniel Roth om het te spelen vlak na de dood van zijn vrouw. Julius Reubke heeft niet lang voor zijn eigen dood de dag des oordeels gezien, in de tekst van psalm 94, en hij laat hem horen in deze muziek.

Geplaatst in muziek | Tags: , , | Een reactie plaatsen

Beveiligd: Muziek als ademhalingsoefening

De inhoud is beveiligd met een wachtwoord. Vul het wachtwoord hieronder in om hem te kunnen bekijken:

Geplaatst in kleinzoon | Voer je wachtwoord in om reacties te bekijken.

Aardmagnetisme

De afgelopen week zijn we opgeschrikt door een zeer grote aardbeving in Turkije en Syrië. Met desastreuze gevolgen. We weten dat aardbevingen ontstaan doordat aardplaten tegen elkaar botsen. Maar deze bevingen, hoe vervelend ook, leveren ons ook wetenschappelijk inzicht. De aarde wordt op veel fronten bedreigd. Een van die bedreigingen is het mogelijk afnemen van het aardmagnetisch veld. Wetenschappers weten er nog lang niet alles van, wel dat dit veld van wezenlijk belang is voor de bescherming van de aarde.

De aarde heeft een sterk magnetisch veld, daardoor zijn er bijvoorbeeld polen. Wat nu de noordpool is was ooit de zuidpool: de polen kunnen omkeren. En het aardmagnetisch veld kan van sterkte veranderen. Hoe komt dat? In een artikel in de Volkskrant van 11 februari wordt een tipje van de sluier opgelicht.

Magnetische materialen zijn met name ijzer, nikkel en kobalt. De magnetische eigenschap wordt veroorzaakt doordat de atomen van deze elementen twee elektronen met een parallelle spin hebben. Een spin is een draaiing om zijn eigen as.  Het aardmagnetisch veld is het magnetisch veld dat de aarde omringt. Dit veld ontstaat doordat een vloeibaar mengsel van gesmolten ijzer en nikkel in de buitenkern van de aarde, om de binnenkern heen beweegt, die bestaat uit een vast mengsel van eveneens ijzer en nikkel. Deze beweging is het gevolg van de draaiing van de aarde om zijn as.


Volgens Chinese geofysici lijkt de binnenkern de afgelopen jaren langzamer te zijn gaan draaien. Ging hij eerst iets sneller rond dan de rest van de aarde, nu lijkt hij gelijke tred te houden, om binnenkort mogelijk juist wat langzamer te gaan, schrijven ze in vakblad Nature Geoscience.  Dat is niet alles: de onderzoekers menen een cyclus te ontwaren, waarin de draaiing van de binnenkern in de loop van zo’n zeventig jaar telkens versnelt en weer afremt. Door de schokgolven van aardbevingen of van ondergrondse kernproeven te bestuderen werden deze afwijkingen ontdekt.

Hoe het nou zit met het gedraai in de kern van de aarde is een langslepende kwestie, volgens Arwen Deuss, hoogleraar seismologie aan de Universiteit Utrecht. Maar het begrijpen hiervan is heel belangrijk. Het aardmagneetveld rijkt tot diep in de ruimte reikt en vormt een schild rond de aarde tegen schadelijke zonnestraling. Dit elektromagnetische veld is ook een van de krachten die de metalen binnenkern van de aarde een duwtje geven en zo zijn draaiing beïnvloeden. Bekend is dat er veranderingen kunnen optreden in de sterkte van het aardmagneetveld, die waarschijnlijk ontstaan door wervelwindvormige stromingen in de vloeibare buitenkern. Soms kan hij zelfs helemaal omklappen. Wanneer gebeurt dat? Soms zitten er tienduizenden jaren tussen omkeringen van de magnetische polen, soms miljoenen. Hoe dit komt en wat de gevolgen aan het oppervlak zouden zijn, is onduidelijk.
In de jaren negentig kwam al uit studies naar voren dat de binnenkern sneller lijkt te draaien dan de rest van de planeet, zegt Arwen Deuss. Die bevinding stuitte eerst op ongeloof. ‘Er waren mensen die zeiden: dat is waarschijnlijk verzonnen, er moet met de data zijn gerommeld. Maar vijftien jaar geleden heb ik er zelf met een promovendus naar gekeken en wij zagen het ook. Dat er sprake zou zijn van cycli, waarbij de binnenkern afwisselend versnelt en vertraagt, is een boeiend idee. Opvallend genoeg komen de tijdsduren namelijk mooi overeen met minuscule veranderingen in de snelheid waarmee de aarde als geheel om zijn as draait en variaties in de sterkte van het aardmagneetveld.’
We lijken dus ook door deze Chinese studies weer een stapje dichter bij het begrijpen van veel aardmagnetische veranderingen en de mogelijke consequenties daarvan te komen.

Geplaatst in Geen categorie | Tags: , , , , | Een reactie plaatsen

Vlees

Wij zijn bang voor de dood. Wij mensen zijn dat meer dan vrijwel alle andere levende wezens denk ik. Veel natuurvolken kijken niet met angst naar de dood. Wel met respect. Ze doden een dier en danken zijn ziel voor het vlees dat het ons schenkt. Zo doen ze dat ook als ze een boom omhakken omdat ze hout nodig hebben. Ze doden en hakken niet meer als nodig. En blijven eerbied hebben voor al die zielen, de zielen van plant en dier. Ook houden ze contact met de ziel van hun eigen overledenen. Die is er nog.

Wat een groot contrast met hoe de mensen in het westen naar hun omgeving kijken. Een varken levert vlees maar we zullen het zelf niet slachten. Dat is zielig. Maar we kunnen misschien ons eiwit ook ergens anders vandaan halen, want als anderen zo’n beest slachten, het blijft toch best wel zielig eigenlijk. We kunnen sprinkhanen “telen” en opeten. Dat is niet zielig want sprinkhanen hebben vast geen ziel of bewustzijn, ze voelen niks denken we. Zo kunnen we ook massaal allerlei gewassen telen, uit de grond trekken en vervolgens opeten. Maar is een plant iets anders dan een dier? Ik denk van niet. Het is allemaal onderdeel van het leven. Het gaat om respect. Niet meer eten als dat je nodig hebt. Niks verspillen. Er is geen wezenlijk onderscheid tussen een plant en een dier.

Ik zag jaren geleden een reportage van een thuisslager. Hij slachtte nog op de ouderwetse manier, de dieren werden bij hem afgeleverd. Het zag er gezellig uit, hij woonde in een boerderij-achtig huisje met een schuur erbij, in een klein dorp. Het gezin bestond uit man en vrouw en naar ik me denk te herinneren drie kinderen van de basisschool leeftijd. Er werden een varken en een aantal biggetjes gebracht. De slager, ook zijn kinderen, hielden de schuurdeur open en parmantig hobbelden de dieren naar binnen. De slager keek er met vakman ogen naar en zag de mogelijkheden wat hij met de dieren kon doen. Van de biggetjes kon hij heerlijke boerenmetworst maken. Hij keek er bijna zo naar zoals een tijger zijn lippen aflikt bij het zien van een kudde antilopen. Aan de kinderen werd gevraagd wat zij er van vonden. “Nee, dat is niet zielig, echt niet.” Het kwam er zo oprecht uit. Ik begon er met andere ogen dan voorheen naar te kijken.

Mijn moeder wilde er als kind niet bij zijn als bij hen thuis een varken werd geslacht. Ik heb het ook nog meegemaakt. Elk jaar in de herfst werd er een varken geslacht, op het erf door een thuisslager. De weken erna werd er veel bloedworst en balkenbrij gegeten. Mijn moeder bleef binnenshuis. Zij kon ook geen mug dood slaan. Zij genoot van alles wat leefde, plant en dier.

Yuval Noah Harari vertelt in zijn boek “Homo Deus” op pagina 103:
“Theïstische religies als het bijbelse Christendom rechtvaardigden de landbouweconomie door middel van nieuwe kosmologische mythen. Animistische religies hadden het universum altijd afgeschilderd als één grote Chinese opera met een eindeloze cast van kleurrijke acteurs. Olifanten en eikenbomen, krokodillen en rivieren, bergen en kikkers, geesten en feeën, engelen en demonen- ze hadden allemaal een rol in de kosmische opera. Theïstische religies herschreven het script en veranderden het universum in een somber Ibsendrama met maar twee hoofdrolspelers: de mens en God. De engelen en demonen hadden de overgang op de een of andere manier nog overleefd en werden de boodschappers en de dienaren van de grote goden. Maar de rest van de animistische cast – alle dieren, planten en andere natuurverschijnselen – werden gedegradeerd tot zwijgende decorstukken.”
Op pagina 106:
“Andere religies, met name het jaïnisme, het boeddhisme en het hindoeïsme, tonen nog empathie voor dieren. Ze benadrukken de band tussen mensen en de rest van het ecosysteem en hun voornaamste ethische gebod is dat er geen levende wezens gedood mogen worden. Het bijbelse gebod ’Gij zult niet doden’ gold alleen voor mensen, maar het oude Indiase principe van  abimsa (geweldloosheid) gaat op voor alle wezens met een bewustzijn.”
Op pagina 107:
“In de afgelopen jaren zijn de jagers-verzamelaars van het Zuid-Indiase Nayaka-volk zich gaan bezig houden met agrarische praktijken als het hoeden van vee, het fokken van kippen en het telen van thee. Het is geen toeval dat ze ook een andere kijk hebben gekregen op dieren en dat ze compleet anders aan kijken tegen gedomesticeerde dieren en geteelde planten als tegen wilde dieren en wilde organismen. In de Nayaka-taal wordt een levend wezen met een unieke persoonlijkheid mansan genoemd. De Nayaka vertelden de antropoloog Danny Naveh dat alle olifanten mansan zijn. Wij leven in een woud, zij leven in een woud, wij zijn allemaal mansan, net als beren, herten en tijgers. En koeien? Koeien zijn anders Die moet je overal naar toe leiden. En kippen? Kippen zijn niets. Die zijn niet mansan. En de bomen in het woud? Ja, die leven zo lang. En theeplanten?  O, die plant ik om de theeblaadjes te verkopen, zodat ik in de winkel kan kopen wat ik nodig heb. Nee, die zijn niet mansan.”

Bij theïstische culturen werden dieren en planten steeds meer bezittingen, simpele eigendommen. En al snel werd een deel van de mensen ook gedegradeerd tot een ding, tot slaaf. Er ontstond een strikte hiërarchie. Rond het jaar duizend was het nog doodgewoon dat bisschoppen slaven kochten en verkochten. En nog steeds wordt een deel van de mensheid als niet veel meer dan een slaaf behandeld.

Ik heb ooit een documentaire gezien die ging over een Afrikaans volk, helaas weet ik niet meer om welk volk het ging. De leden van dat volk konden het zich niet voorstellen dat wij niet in een leven na de dood geloofden. Het was voor hun een net zo vanzelfsprekende realiteit als het eten van een kop soep. De stamleden hadden niet alleen een soort contact met elkaar zoals wij dat kennen, maar ze konden ook door in trance te geraken in contact komen met stamleden op afstand en ook met overleden stamleden. Het was doodnormaal. ‘Hebben jullie dat niet? Kennen jullie dat niet?’ Ze waren oprecht verbaasd. Dit alles was geen fake, maar levensecht. Ik geloofde het. Zoals ook mijn moeder contact had met haar vader, en zelfs met onze hond toen die dood was. Ze vertrouwde het mij toe. ‘Hebt u dat wel eens tegen anderen gezegd’,  vroeg ik haar? ‘Nee’, antwoordde ze me, ‘ze geloven me toch niet.’ Als er één mens slim, nuchter, maar ook doodeerlijk was dan was het mijn moeder wel. Ik geloofde haar. Rationeel omdat ik haar kende, maar ook puur intuïtief.

Waarom is er leven? Wat is leven? Wat was er voor het leven? Geen wetenschapper kan het vertellen. Ze weten alleen dat het leven ophoudt en dat er geen andere vorm van leven is als dat wat wij kennen. Natuurlijk kan ook het besef van een leven na de dood troost bieden. De onsterfelijkheidswens komt dan weer dichtbij. Maar de juiste spirituele reiziger zal daar niet mee bezig zijn. Die is met het hier en nu bezig. Hoe kan hij daar een positieve rol in spelen. Mijn vader was een en al goedheid. Hij geloofde niet in een leven na de dood. Maar hij was ook niet bang voor de dood. Hij is voor mij nog steeds een spiritueel voorbeeld. Hij was net als mijn moeder sober, verspilde niets. Bij het kopen van groenten zorgde mijn moeder ervoor dat alles in de loop van de week werd opgegeten, er werd nooit iets weggegooid. Ook restjes, daar werd bijvoorbeeld soep van gemaakt. Vlees werd er maar heel weinig gegeten. Het was te duur. Maar op zondag was er altijd een stukje vlees.

Jager verzamelaar zijn, dat is in Nederland niet mogelijk. Dus zoek je naar een acceptabele middenweg. Dat betekent voedsel kopen dat zo veel mogelijk biologisch is geteeld. Maar vooral ook: sober zijn, niet te veel kopen en niets weg gooien. Je kunt zo creatief omgaan met al het voedsel. Alles is altijd nog wel ergens bruikbaar voor. En in sommige seizoenen ben ik ook graag een beetje een jager verzamelaar. Dat vind ik een leuke rol: bramen, bosbessen, paardenbloemen of waterkers plukken, heerlijk! En wat maakt het de salades of de soep extra lekker. Met al dat biologische fruit maak je jams en vlaaien, lekkerder dan welke je waar dan ook kunt kopen. Maar voor de broodnodige eiwitten, en omdat het ook erg lekker is, eten we graag af en toe een lekker stukje vis of vlees. Tegelijk begrijp ik dat iedereen daar net als ik zijn eigen weg in zoekt.

Geplaatst in filosofie, maatschappij | Tags: , , , , | 2 reacties

Venus en Jupiter zoeken elkaar op

Venus en Jupiter, ze waren de afgelopen avonden niet te missen. Venus stond na zonsondergang laag in het Zuidwesten, een stuk hoger zag je Jupiter. Ze “groeien” steeds verder naar elkaar toe. Jupiter staat elke avond een stukje lager, Venus elke avond een stukje hoger. 2 maart staan ze heel dicht bij elkaar: ze staan dan in conjunctie. Daarna zal Jupiter langzaamaan onder de horizon verdwijnen om een hele tijd later in de vroege ochtend weer tevoorschijn te komen. Venus blijft tot begin juni nog stijgen en gaat dan heel snel terug naar de horizon om na ook weer enkele maanden (eind augustus) een tijd lang eveneens ochtendster te worden. Maar dat is wat er nog komen gaat.

Gisteravond kwart over zeven in Schoonhoven. De enorm heldere bol heel laag, dat is Venus. Veel hoger zie je Jupiter.

Het was afgelopen week voor het eerst sinds lang weer zo helder dat er nog veel meer aan de hemel viel te zien. Bij Jupiter kon je met een telelens ook wolkenpartijen en natuurlijk de Galileïsche manen zien. Op de eerste foto Jupiter met zijn wolken. Gisteren waren dat boven Jupiter Ganymedes en Io, er onder zag je Callisto. De maan Europa was niet te zien, hij had zich achter Jupiter verstopt. Helemaal rechts op de foto zie je een ster van het sterrenbeeld Vissen. Realiseer je dat dit met een telelens is opgenomen. De manen staan heel dicht bij Jupiter en ook die ster uit het sterrenbeeld vissen staat met het blote oog gezien heel dicht bij Jupiter.

Enkele dagen ervoor was het volle maan. De tweede foto is enkele uren later genomen toen het al helemaal donker was.

Mars staat deze dagen in de avond heel hoog in de lucht. Het is een kwestie van recht omhoog kijken en Mars is een beetje roodachtig: niet te missen. Ik maakte een foto met Mars, rechts van Mars zie je vaag de Pleïaden, er onder zie je de reuzenster Aldebaran en links onder zie je het sterrenbeeld Orion. Dwars door Orion zie je een vliegtuigstreep, van rechts naar links vloog daar net een vliegtuig, het vliegtuig staat op de foto, links als een soort ster. Het sterrenbeeld Orion staat ook op de onderste foto, tussen een paar bomen door. Het vliegtuig zie je daar dan niet meer, de streep nog wel. Die is intussen al wat langer geworden.

Toen ik geboren werd stonden Venus en Jupiter ook in conjunctie. Dat was toen aan de ochtendhemel, met ook de maan er vlakbij. Nog een verschil: de exacte conjunctie vond indertijd 9 dagen eerder plaats. Venus en Jupiter namen dus alweer afscheid. Maar nu begroeten ze elkaar. Ze geven elkaar binnenkort een hand.

Geplaatst in Astronomie | Tags: , , , | 3 reacties

Een nieuw transept orgel en een nieuw manuaal op het hoofdorgel

Er waren vandaag allerlei problemen met orgels. Allereerst werd er een gloednieuw transeptorgel in het transept van de kerk geplaatst. Dat ging goed. Zou je denken.. Achter het transept was een deur en als die open ging (na WC-bezoek) dan stortte het transeptorgel vrijwel in mekaar. De restaurateur heeft het ding zeker vier keer opnieuw moeten opbouwen maar hij bleef er doodkalm onder.

Dan werd er ook nog eens een nieuw manuaal geplaatst aan het hoofdorgel. Eigenlijk was daar niet echt plaats voor, want die plaats ging ten koste van de geluidvoorziening en van de plek waar je de partituur kon neerzetten. Maar desondanks werd de klus geklaard door de orgelbouwer. Ai! Het werkte opeens niet meer, maar liefst twee oude manualen weigerden dienst… De technicus die gelukkig nog aanwezig was had er aardig wat werk aan. Gijs Meeuws kon voorzichtig uitproberen of het nu dan eindelijk echt goed werkte. Hij rommelde wat als een volleerd organist met enkele stukken van Vierne en Widor.

Oké, goed gekeurd. Er kon dus een concert gegeven worden ter gelegenheid van de her-ingebruikname van dit Simons orgel. Gijs stelde een programma samen en nodigde publiek uit.

En natuurlijk moest er ook een cameraman zijn om alles op te nemen, in dit geval een cameravrouw.
 – “Die camera is loeizwaar!” zei ze na afloop. Maar de opname was gelukt!

Iedereen en met name de vaste organist van deze kerk was heel blij. Eigenlijk de hele dag al. De vorige dagen was hij ziek geweest en hij was vandaag niet meer misselijk. Zingend liep hij door de kerk en bleef lachen ondanks al die instortingen en andere problemen met orgels om hem heen. Nee hoor, niet zeuren, de wereld lachte hem weer helemaal toe! Er was immers een nieuw transeptorgel en ook nog eens een vierde manuaal op het hoofdorgel!

Geplaatst in kleinzoon | Tags: | 1 reactie

Magnificat

In het Rijksmuseum van Amsterdam zijn meer dan honderd afbeeldingen te vinden waarop de “Visitatie” is afgebeeld. De visitatie wordt beschreven in het evangelie van Lucas: Maria bezoekt haar nicht Elisabeth en vertelt haar dat ze zwanger is. De tekst die ze dan spreekt is de tekst zoals die gebruikt wordt bij gezangen met de naam “Magnificat”. Dat is het eerste woord van de betreffende tekst uit dat evangelie.

Deze afbeelding van de visitatie vind ik heel mooi, het is een kleine gravure van Johannes Wierix, gemaakt in 1573. Elisabeth is al een tijdje zwanger, en daar komt Maria aangelopen: : ‘Ik ben óók zwanger!’ De plek waar het zich afspeelt, Hollandse huisjes, brengt het verhaal heel dichtbij. Je ziet het zó voor je.

We waren in het Rijksmuseum en bezochten daar de afdeling Gouden eeuw en de afdeling Middeleeuwen-Renaissance. En ’s avonds gingen we naar het Concertgebouw waar een mooi concert was door Cappella Amsterdam en het Nederlands Kamerorkest met werk van Bach, Brahms en Caroline Shaw. Het laatste onderdeel van het concert was een uitvoering van het Magnificat van Bach.

De tekst van het Magnificat kun je in drie delen splitsen. Maria bezoekt Elisabeth en zegt:
Mijn ziel prijst en looft de Heer. Mijn hart juicht om God, mijn redder. Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares: alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen. Ja grote dingen heeft de machtige voor mij gedaan, heilig is zijn naam.”

Na deze persoonlijke ontboezeming gaat Maria verder met een uiteenzetting over wat voor een iemand die Heer is:
“Barmhartig is hij, van geslacht op geslacht, voor al wie hem vereert. Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen. Heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien. Wie honger heeft overlaadt hij met gaven, maar rijken stuurt hij weg met lege handen.”

Hierna spreekt Maria over haar afkomst en toekomst:
Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar, zoals hij aan onze voorouders heeft beloofd. Hij herinnert zich zijn barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid. Eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest zoals het was in den beginne en nu en altijd, tot in de eeuwen der eeuwen, amen.”

Het middendeel, daar gaat het feitelijk om: wie is die heer! Bach wordt bijna furieus als hij Maria laat zeggen: “Heersers stoot hij van de troon!” Ik kon er niets aan doen maar toen ik het die avond hoorde dacht ik: ‘Heersers die stoot hij van de troon? dat mag hij nú onmiddellijk doen wat mij betreft, ik ken zo’n heerser…’ Dit deel wordt gezongen door een tenor, het is een bijzonder virtuoze aria met veel razend snelle noten. Ja, als je furieus bent spuug je bijna vuur maar moet je wel uitkijken dat je je niet verslikt, wat deze tenor af en toe een beetje dreigt te doen…. Er zijn meer solisten in het stuk, een aantal zangers van het koor zong telkens de solistenrol.
Dat van de troon stoten, nederig maken is een bekend gegeven, niet alleen in het Magnificat. We zien het ook bij de tekst “Laudate Pueri” van Psalm 112. Maar vooral dus ook in het “Magnificat”. De beroemde Mariavespers van Monteverdi eindigen ook met een “Magnificat”. Monteverdi geeft aan dezelfde woorden een iets andere lading. Ik vond het leuk om beide interpretaties van deze tekst na elkaar te plaatsen.

De tekst van het Magnificat wordt bij Bach in 12 stukken verdeeld, waarbij elk deel een andere opzet heeft. In deel 7 zingt het koor, in deel 8 een tenor. Je hoort in deel 7 en 8 deze tekst:

-7 Fecit potentiam in brachio suo dispersit superbos mente cordis sui.
Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen.

-8 Deposuit potentes de sede et exaltavit humiles
Heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien.

Zo klonk het bij Bach zoals wij het gisteren hoorden door Cappella Amsterdam. Bij 7 is opvallend hoe het laatste stukje, “zij die zich verheven wanen”, nog eens apart wordt gezet en met een sterke negatieve lading, langzamer, wordt uitgewerkt. Bij 8 hoor je het geweld en de almacht en de woede in de snelle noten van de tenor, maar ook in de dalende lijn het van de troon stoten van de mensen van aanzien en in de stijgende lijn het verheffen van de armen.

En zo klinkt deze tekst bij Monteverdi in een uitvoering van het Monteverdi Choir o.l.v. John Eliot Gardiner. We horen hier hoe de tekst als een cantus firmus in lange noten achtereenvolgens door een countertenor (deel 7) en een tenor (deel 8) wordt gezongen. Deel 7 is fel en vrij snel met drie strijkers die een tegenmelodie maken. Bij 8 hoor je hoe het tempo een stuk langzamer is. Twee felle cornetten klinken daar in een canon bij de zin waar “heersers van hun toon worden gestoten”. Na een korte fermate hoor je even later twee violen hetzelfde doen bij “wie gering zijn geeft hij aanzien”. Het koper symboliseert de machtige arm die heersers van de troon stoten en de strijkers staan voor de arme sloebers die juist een treedje omhoog mogen klimmen. Wellicht zit er in de echo-canon van de twee cornetten en daarna violen ook nog een symbolische betekenis. De echo zou het verschil kunnen suggereren tussen zij die hoog in aanzien staan en zij die laag in aanzien staan.

Magnificat anima mea Dominum. Mijn ziel verheerlijkt de Heer. Zowel Bach als Monteverdi beelden het prachtig uit. En de tekst blijft actueel. Vooral ook dat éne zinnetje: “Deposuit potentes de sede!” Hij stoot heersers van hun troon!

Geplaatst in kunst, muziek | Tags: , , , , , | Een reactie plaatsen

Het mystieke van geluid en muziek

The mysticism of Sound and Music
Hazrat Inayat Khan

In mijn boekenkast staan enkele boeken die een relatie hebben met het soefisme. Bovenstaand boek is er daar een van. Jaren geleden heb ik het boek gelezen en me erin verdiept, en door een podcast waar een vriendin me op wees was ik er opeens opnieuw mee bezig. De podcast is gebaseerd op bovenstaand boek van Inayat Khan.

Michael Harrison wordt in die podcast geïnterviewd en hij vertelt over zijn muzikale ervaringen in relatie met het boek van Inayat Khan. Boeiend, maar voor mij heb ik in deze podcast van bijna een uur eigenlijk niet echt iets nieuws gehoord. Je wordt wel weer opnieuw gedwongen om over dingen na te denken. Enkele onderwerpen die hij aanraakt zijn de verschillende soorten muzikale stemming, grofweg vooral de “zuivere stemming” en de “getempereerde stemming”. Michael Harrison denkt dat we als we terug zouden gaan naar een zuivere stemming, zoals die in veel culturen zoals in India wordt gebruikt, we de vibraties kunnen voelen die muziek maakt met de kosmos. Een ander onderwerp is de absolute stemming: A=440 HZ zoals meestal wordt gehanteerd. Hij pleit voor andere stemmingen, zoals A=444.2 HZ, maar ook zou het goed zijn als je ter plekke zou kunnen kiezen voor een optimale A, die dan dus variabel is. Het zijn interessante gedachten, maar naar mijn idee zijn ze erg gedacht vanuit een bepaalde muziek, zoals muziek op basis van de Indiase raga.

Ik ken mensen die gruwen van de getempereerde stemming, waarbij geen enkel interval zuiver is. Daarbij zijn alle intervallen “even (een heel klein beetje) vals” . In de Westerse muziek hebben we het dan over alle muziek vanaf ongeveer de muziek van Bach. Hij schreef het “Wohltemperiertes Klavier” een boek met stukken die door alle mogelijk toonsoorten gaan en gespeeld kunnen worden op een toetsinstrument dat gestemd is volgens de zogenaamde gelijkzwevende (ook wel genoemd de getempereerde) stemming. Hierbij zijn alle toonsoorten in principe even bruikbaar. Je kunt met deze stemming opeens spannende modulaties maken. Bij stemmingen die uitgaan van zuivere kwinten en tertsen kun je slechts een paar toonsoorten gebruiken, de rest is dan knettervals. Spannend moduleren kun je dan wel vergeten. Vrijwel alle muziek die er na Bach geschreven is kun je met instrumenten die op de ouderwetse manier (meestal de Middentoonsstemming) gestemd zijn eigenlijk niet meer spelen. Maar hoe goddelijk is nu juist muziek van Bach, Beethoven of zelfs Webern! Minstens net zo goddelijk als de zuiver gestemde muziek van Hildegard von Bingen. In de kern is het gebruik wel of niet van de getempereerde stemming voor mij geen issue. Het moet gaan om goede muziek, en die muziek moet vooral echt zijn en je raken. En voor de meeste Westerse muziek is de getempereerde stemming noodzakelijk. Het is feitelijk een geweldige uitvinding geweest die de klassieke muziek enorm heeft weten te verrijken. Ik denk dat de kosmos onvolmaakt is. De kosmos heeft net ook die onvolmaakte afwijkingen die er ook in de muziek zijn. Ik zou willen zeggen: God zorgt ervoor dat er beweging blijft. Beweging en groei zijn onderdeel van een schijnbaar eeuwige cyclus. Als alles volmaakt zou zijn zou er stilstand ontstaan. Alleen maar reine kwinten is oersaai. God laat de wereld moduleren.

En hoe zit het met de afgesproken toonhoogte? Ik heb jaren solfège onderwijs gegeven en heb toen ervaren dat een koor soms onverbiddelijk blijft zakken. Totdat ik er achter kwam dat, wanneer ik de basistoon iets verlaagde of verhoogde, de mensen vanaf dat moment makkelijk de toonhoogte vast wisten te houden. Ik denk achteraf dat dit verschijnsel bepaald werd door de ruimte waar er in gezongen werd. Er is in elke ruimte een bepaalde resonans die meer correspondeert met de trillingen van een bepaalde toonsoort. Net een half toontje lager of hoger maakt dan opeens heel veel uit. En waarschijnlijk zou je soms zelfs bewust een kwarttoon lager of hoger moeten gaan zingen. Maar als je niet zingt maar met muziekinstrumenten speelt lukt dat vaak niet. Dan kun je feitelijk beter een andere ruimte opzoeken die beter bij de gekozen toonsoort past.

Het mystieke van geluid en muziek is iets wat me al veel langer bezig houdt en waar ik ook af en toe al een artikel over heb geschreven. Hieronder een opsomming van de belangrijkste van die artikelen, maar in veel andere artikelen gaat het er in de kern eigenlijk ook over. Zelfs de titel van mijn blog: “de kwintencirkel” is afgeleid van mijn overtuiging hoe muziek is ingebed in het leven, in de aarde, in alles waar we mee te maken hebben. Muziek is een soort ingang naar de meest wezenlijke dingen die er zijn. Mijn kennis van muziek en ook van muziektheorie, mijn belangstelling voor kunst maar ook voor astronomie: dat alles samen maakt dat ik waarnemingen heb kunnen beschrijven in onderstaande artikelen die muzikale ervaringen in een wat bredere context proberen te plaatsen. Maar uiteindelijk gaat het om de ervaring: zelf muziek maken maar ook naar muziek luisteren, daarin zo volledig mogelijk opgaan, dat maakt dat je een soort contact krijgt met de meest wezenlijke dingen van het leven. Tik dus bijvoorbeeld ook eens “Bach” in het zoekvenster rechts boven in mijn blog en je krijgt een lijst van mijn artikelen over een bepaald stuk van Bach. Bach begrijpen en ervaren is zo goddelijk….

De Grote terts
De Toonladder en de getempereerde stemming
De Kwint
De Leidtoon
De Grote Secunde
De Kwart
De Harmonie der Sferen
Ibn Arabi en het mysterie van muziek

Geplaatst in filosofie, muziek | Tags: , , , | 1 reactie

Toetsen

Klaviertoetsen vragen: speel op mij! Dat gevoel ken ik: thuis hadden we vroeger een eenvoudig keyboard waar ik mezelf op had leren spelen. Toen zagen we in het gemeentemuseum van Roermond in een volkomen lege zaal een vleugel. De toetsen van dat instrument hadden een onweerstaanbare aantrekkingskracht. Mijn ouders hielden me niet tegen: ik kroop achter het instrument, beroerde eerst nog voorzichtig de toetsen maar al snel begon ik te spelen: Waw! Ik zei tegen mijn vader en moeder:
– ‘Als ik zo iets thuis zou hebben dan zou ik Beethoven kunnen spelen!’
Een half jaar later kreeg ons gezin met Sinterklaas een tweedehands piano en zo kon ik me inderdaad Beethoven leren spelen. Toen ik na een tijd ook les kreeg moest ik wel alles weer afleren want mijn techniek, vooral mijn vingerzetting, was totaal verkeerd…

Gijs wordt nog steeds door toetsen aangetrokken. Zoals een spinetje in de bezoekmolen van Kinderdijk. We liepen verder en opeens konden we hem niet meer vinden. O ja. Natuurlijk. We liepen terug naar de molen en inderdaad: hij zat er nog steeds te spelen. Iets dergelijks gebeurde ook een keer in de Doelen. Ik moest naar de WC, de drie kindjes liepen mee.
-‘Kunnen jullie hier even wachten? Ik ben er zo weer.’
-‘Okee opa.’
Maar even later stonden er nog maar twee kindjes. Waar was die jongen? Nergens te bekennen! Even nadenken. De Doelen in Rotterdam is een erg groot gebouw met veel verdiepingen en zalen. Hij zou toch niet al naar buiten zijn gelopen? Zijn jongste zusje begon te huilen. Waar was hij uiteindelijk? Hij zat achter het Doelen-orgel, moederziel alleen in de grote zaal… Een zaalwachter moest hem er achter vandaan plukken..

Nu mocht het dan eindelijk: piano’s op stations worden er neergezet om door reizigers bespeeld te worden. Gijs was met papa met de trein naar Utrecht geweest, en ja: in station Gouda stond een piano!

Als er bij hem thuis gemusiceerd wordt doet hij de ene keer “de techniek”, maar een andere keer pakt hij de melodica. En bij opa en oma speelt hij als iedereen muziek maakt meestal op de piano. De stijl maakt hem niet uit. Hij geniet van het nieuwjaarsconcert van de Wiener Philharmoniker en probeert vervolgens ook een Weense wals te spelen. Of hij speelt Mozart op de piano. Of hij improviseert. Maar er is meer. Zijn orgeldocent laat hem kennis maken met Gregoriaans.
-‘Ik vind het eigenlijk best wel mooie muziek.’
Maar ook geeft hij hem inspiratie om een hymne als basis van een improvisatie te gebruiken.

En dan heb je natuurlijk ook nog Michael Jackson. Daar weet hij net zoveel van als van het heelal. Michael Jackson leeft voor hem nog steeds, hij is als Sinterklaas. En zoals je het heelal kunt uitbreiden met gefantaseerde exo-planeten, zo kun je samen met je zusje in de Meeuwsen villa met een zwembad wonen. Het blijkt dat Michael Jackson in 1997 bij zijn History Tour Calico aandeed. Volgens zijn zusje heette die plek Calico.
-‘Calico?’
-‘Ja hoor, Calico. Ligt in Zuid-Europa’ wist Gijs.
Dansen, piano spelen, orgel spelen, keyboard spelen, zingen en heel veel fantaseren. De laatste tijd ook weer van alles tekenen. Alles gaat door en na elkaar. En natuurlijk wordt er ook nog even een nieuw Hauptwerkorgel (het Sauer orgel van Frankfurt a/d Oder) uitgeprobeerd met een stukje Widor en een eigen improvisatie.

Zonder muziek is de wereld erg saai en leeg. En een instrument met toetsen blijft favoriet. Via toetsen kun je een heel rijke wereld aanboren. Elke dag weer.

Geplaatst in kleinzoon | Tags: , | 2 reacties

Valentin Silvestrov

Bij podium klassiek was er bij de uitzending van 22 januari 2023 een onderdeel waar een stuk voor viool en piano van de Oekraïnse componist Valentin Silvestrov werd uitgevoerd, een wiegenlied. Valentin Silvestrov had zich al jarenlang openlijk anti-Poetin uitgesproken. Na de inval van Rusland in Oekraïne in 2022 is hij op 84 jarige leeftijd gevlucht. Hij stak te voet de grens over en kwam uiteindelijk na enige omzwervingen in Berlijn terecht waar hij inmiddels woont. Bijzonder was dat Boris Fedorov de pianopartij vertolkte. Boris Fedorov, ook uit Oekraïne, is eveneens zijn land ontvlucht en woont nu net als zijn dochter Anna Federova in Nederland.

Ik kende Valentin Silvestrov niet en heb een aantal dingen over hem opgezocht. Op wikipedia lezen we:

Sylvestrov is geboren toen Oekraïne zeer armoedig was. Zijn eerste opleiding was tot bouwkundig ingenieur. Na drie jaar muzieklessen gevolgd te hebben aan de avondschool in Kiev, stopte hij met bouwkunde en ging studeren aan het conservatorium van Kiev. Hij kreeg daar compositieles van Borys Ljatosjynsky. Al tijdens zijn opleiding schreef hij een groot aantal composities. Door die werken werd al snel duidelijk dat hij geheel zijn eigen weg zou gaan. Hij componeerde in allerlei stijlen: serialisme, post-seriële muziek, aleatorische muziek, pointillisme. Dit werd door de sovjet-autoriteiten als avant-garde beschouwd. Door zijn stijlgebruik werd Sylvestrov niet toegelaten tot de Bond van Sovjetcomponisten, hetgeen direct inhield dat zijn werken niet (openbaar) werden uitgevoerd. Het was Tichon Chrennikov die de scepter zwaaide, dezelfde man die Dmitri Sjostakovitsj jarenlang dwarszat. In 1995 was de lucht zo geklaard dat er een album met zijn muziek uitkwam. Waardering vanuit het buitenland bleek uit een prijs van de Koesevitski Stichting voor zijn 3e symfonie. Ook de Nederlandse stichting Gaudeamus gaf hem een prijs voor zijn werk Hymnen. Om in zijn levensonderhoud te voorzien, ging Sylvestrov eerst les geven, vanaf 1970 begon hij op freelancebasis te componeren.

Kenmerkend vanaf vrijwel het begin van zijn carriëre is de enorme intimiteit van zijn stukken. Soms moeten complete werken, soms hele passages pianissimo worden gespeeld. Het eerste strijkkwartet uit 1974 staat in een vrije modale stijl en toont ook al de hierboven beschreven kenmerken. Je hoort een fragment uit dit kwartet, gespeeld door het Lysenko string quartett, en daarna hoor je nog het slot van datzelfde strijkkwartet. Ik heb hierbij associaties met werk uit de vrije atonale periode van Anton Webern. Het stuk eindigt bijna onhoorbaar…

Het Matangi strijkkwartet wilde hem in 2017 uitnodigen om het “Unheard festival” bij te wonen. Maar dat was nog niet zo gemakkelijk. ‘Silvestrov neemt nooit de telefoon op en heeft ook geen e-mail. Uiteindelijk legden we via een heel ingewikkelde constructie contact met zijn dochter. Toen hij hier was, verliep het contact ook via zijn dochter.’ Torrico: ‘Hij communiceert met muziek. Het liefst gaat hij achter een piano zitten. Hij kan ook geen Duits of Engels. Hij communiceert in gebrom.

Een fragment van symfonie nr. 7 uit 2003.

In 2006-2007 componeerde Silvestrov voor koor, in nauwe samenwerking met de dirigente Mykola Hobdich van het kamerkoor van Kiev. Er werd een CD opgenomen ( Sacred Works – Mykola Hobdych (Conductor) – Kiev Chamber Choir – 028947633167 – ECM 4763316) en deze tekst staat als toelichting bij de CD:

Een muziek die tegelijk oeroud en futuristisch is, een muziek die uit het niets komt en tot het niets terugkeert, een muziek die zichzelf voedt en daarbij in zichzelf sterft, een muziek die even vluchtig is als de geest die haar schiep, een muziek zo simpel als een zandkorrel en zo complex als het universum. Dit zijn slechts enkele pogingen om de muziek te beschrijven van Valentin Silvestrov, een Oekraïense componist geboren in 1937. Een componist die de avant-garde de rug toekeerde en zijn leven wijdde aan het zoeken naar schoonheid in de kunst. Zijn symfonieën getuigen daarvan zeker door momenten van diepe schoonheid te bereiken door Silvestrovs unieke harmonische manipulaties. De sacrale a capella-koorwerken op deze cd tonen opnieuw deze unieke en mysterieuze harmonische progressie waarin de muziek zich voortbeweegt, steeds licht verschuivend en soms bijna opgeschort in de tijd, totdat ze zich uiteindelijk oplost en terugkeert naar haar punt van oorsprong. Er is een gevoel van het oude Byzantijnse christendom dat de hier gevonden liturgische gezangen en psalmen doordringt, een mystieke reis terug in de tijd, maar ook een gevoel van spirituele onvruchtbaarheid dat zo typerend is voor vandaag. Binnen deze tegenstelling ligt de verborgen schoonheid van de muziek. Het probeert ons geen nieuwe waarden of ideeën op te dringen, maar bestaat stilletjes en eenvoudigweg door ons heen. Silvestrovs muziek is als rook opgevangen door een zonnestraal in een donkere kamer. Het zweeft moeiteloos omhoog, krult constant op zichzelf en gaat door vele transfiguraties totdat het gewoon weer niets wordt. Het Kiev Chamber Choir is simpelweg onovertroffen in muziek als deze en in deze opname worden hun tonale kwaliteiten uitvergroot door de diepe en heldere nagalm van de Cathedral of the Ascension in het Hoge Klooster van Kiev. De combinatie van ruimtelijke oneindigheid en harmonische boventonen creëert een geluid dat niet van deze wereld is.”

Zelf zegt hij nog over die tijd: het was de niet-aflatende aanmoediging van Mykola Hobdych (dirigent van het kamerkoor van Kiev) die me motiveerde om me dieper in de koorwereld te verdiepen en oude Russische litanieën te bestuderen. “Mykola bracht me massa’s muziek met liturgieën van andere componisten, en in een daarvan vond ik de volledige teksten van de goddelijke liturgie van de heilige Johannes Chrysostomos. Over het algemene beeld had ik nog geen besluit genomen, maar de eerste litanie die ik las gaf me ter plekke een eerste impuls. Ik raakte het aan en de tekst begon in mij te resoneren.” Binnen een paar weken was de cyclus van “Liturgische gezangen” voltooid. Hoewel liturgische elementen uit de orthodoxe kerk de ruggengraat vormen van deze werken, is de muziek niet bedoeld om te worden gebruikt in rituele contexten. De emotionele benadering kenmerkt zich daarentegen door subjectieve lyriek. Ik beschouw mijn koormuziek als in wezen pianistisch, waarbij de pianotoetsen worden vervangen door zangstemmen: “Het is situationeel zingen zonder enige richtingaanwijzing”, zei hij tegen Mykola Hobdych.

Toen zijn vrouw enkele jaren geleden overleed was hij geheel van slag. Na een tijd hoorde hij muziek en die zette hij op papier. Hij noemt het stuk “The Messenger”. Anna Federova speelt het bijzonder intieme stuk op piano. Wat hij ook elders zei is hier sterk hoorbaar: ik schrijf muziek op die er altijd al was. Het lijkt wel of de eeuwige muziek van Mozart opnieuw klinkt.

Gisteren hoorden we dus een wiegenlied gespeeld door Daniel Rowland en Boris Fedorov. Ik vind het prachtig, maar realiseer me dat het zoals veel van zijn stukken uiterst breekbaar is en valt of staat bij een goede uitvoering. De uitvoerenden moeten het helemaal doorleven vanuit het puntje van hun stoel. De intentie is belangrijker dan de noten. Maar wat een expressie hoorden we, vooral ook in de pizzicato noten op het einde…

De complete zevende symfonie uit 2003

Geplaatst in muziek, recensie | Tags: , , , , , | 2 reacties

Michael Jackson als Paaslam

Gijs wilde alles weten over kerktoonladders.
-‘En hoe heet het als je op de B begint?’
-‘Dat is lokrisch. En die toonladder is erg instabiel, hij wordt eigenlijk niet gebruikt.’
Ik liet het hem horen, en speelde een korte improvisatie die duidelijk maakte waarom deze toonladder zo instabiel is. We liepen door de kerk.
-‘Gerben, als je op C begint dan heet het Ionisch. Dat is hetzelfde als majeur.’
-‘Klopt.’
In zijn orgelboek stond “Victimae Paschali Laudes”. Dat is het eerste lied uit het vijfde deel van zijn orgelmethode waar hij net aan begonnen is. Hij moet nu voor de volgende week gaan improviseren, rechts speelt hij dan de Gregoriaanse hymne, links klinkt er een orgelpunt en daarboven klinken akkoorden uit die dorische toonladder waar de hymne in is geschreven. En hij mag nog een heel ander soort improvisatie maken. De basis van die improvisatie is slechts de eerste regel van de hymne. Maar nu mag hij alle mogelijke akkoorden verzinnen en er helemaal mee los gaan. Gijs heeft al besloten om er een Frans-romantische sound aan te gaan geven.
In 1972 zong ik mee met het Normandische paasspel uit omstreeks 1200. Daar komt deze hymne ook in voor. Leuk om dat fragment hier te laten zien. Je ziet dan trouwens ook enkele van mijn toenmalige medestudenten. Ze zingen over het offer van het Paaslam.

Lof voor het offer van Pasen,
geofferd voor de Christenen.
Het Lam heeft de schapen verlost.
Christus, de onschuldige,
heeft zondaars met zijn Vader verzoend.
Een prachtige strijd werd gevoerd,
een strijd tussen leven en dood:
De gedode prins,
regeert nu levend.
Zeg het ons, Maria Magdalena,
wat zag je onderweg?
Ik zag het graf van de levende Christus,
en ik zag de glorie van de Verrezene:
Engelen waren er bij,
Ik zag het wikkeldoek en Zijn kleren.
De verrezen Christus is mijn hoop:
Hij zal vóór de zijnen naar Galilea gaan.

Maar eerder op de dag was er nog geen sprake van een paaslam. Gijs speelde nog even het laatste lied uit deel 4.

Daarna gingen we naar de les. Voor de ingang stond hij op wacht: waar blijft Gerben toch?

Met Sinterklaas kreeg hij mijn oude telefoon zonder simkaart en de wifi had ik uitgezet. Hij kan dus niet op internet, maar dat maakt juist dat je er erg veel leuke en creatieve dingen mee kunt doen. Foto’s en films maken en enigszins bewerken of alleen geluidopnamen maken met de spraakrecorder. We hebben afgesproken dat deze telefoon voorlopig bij ons blijft liggen, zodat hij niet kwijt raakt. Ik wist al dat hij de laatste dagen (hij was een beetje ziek en mocht bij ons zijn) met zijn telefoon bezig was geweest. Hij bleek zo’n 20 opnamen te hebben gemaakt waarbij hij iets doet met liedjes van Michael Jackson. Soms zingt hij dan een liedje a capella, zonder begeleiding. Maar hij heeft ook ontdekt dat er opnamen van de begeleiding staan op Youtube. Die draait hij op TV af, gaat er bij liggen, zet de spraakrecorder aan en zingt zelf mee. En op ons keyboard maakt hij zijn eigen begeleidingen die hij dan ook weer opneemt. Hij kent trouwens al die Engelse teksten van buiten! Hier onder drie van zijn opnamen van de laatste twee dagen:

Black or white

Heal the world

Blood on the dancefloor

De teksten van Michael Jackson zijn soms behoorlijk bloedig. Maar ook hij wil de wereld redden: “Heal the world.” Michael Jackson is de nieuwe Christus die geofferd is voor het heil van ons allen. Ik ben benieuwd naar de improvisaties van Gijs. Het paaslam leeft nu nog steeds, en dat al 2000 jaar.

Geplaatst in kleinzoon, muziek | Tags: , | 3 reacties

Max Reger

Het is dit jaar 150 jaar geleden dat de componist Max Reger is geboren. Max Reger schreef voor alle mogelijke bezettingen, maar hij is het meest bekend bij organisten. Het César Franck-jaar wordt voor de liefhebbers van orgelmuziek dit jaar opgevolgd door een Max Reger-jaar.

Max Reger is niet oud geworden, slechts 43 jaar, en zijn manier van leven doet me denken aan dat van Mozart. Hij dronk veel, sliep slecht, vierde vaak feest met vrienden maar ondanks al die dingen schreef hij ongelooflijk veel muziek. Als je leest hoeveel werk hij in al die jaren verstouwde, maar ook hoe makkelijk hij componeerde, dan moet je alleen al daarom denken aan Mozart. Er zijn werken van hem die hij zonder enige vorm van doorstrepen of verbeteren gelijk in het net schreef. Zijn hoofd was vol muziek, hij had alles al in zijn hoofd zitten zo gauw hij ging componeren. Vlak voor zijn dood lukte dat niet meer. Hij klaagde bij een vriend dat zijn muzikale voorstellingsvermogen sterk achteruit was gegaan. Dat zal waarschijnlijk te wijten zijn geweest aan zijn overmatige alcoholgebruik.

Max Reger is geboren op 19 maart 1873 in Brand (Opper-Palts) en overleden op 11 mei 1916 in Leipzig. Het gezin verhuisde al snel naar Meiningen, een stad niet zo ver af van de geboorteplaats Brand. Max was zoon van de onderwijzer Joseph Reger en zijn vrouw Philomena Reichenberger.  Allebei zijn ouders waren muzikaal en speelden instrumenten: zijn moeder speelde piano, zijn vader naast piano ook altviool en bij voorkeur speelde hij op zijn contrabas. Na met piano begonnen te zijn ging de jonge Max op elfjarige leeftijd ook orgel spelen en kreeg hij les van de voortreffelijke organist van het stadje waar hij woonde. De lessen gingen zo voorspoedig dat hij al heel snel deze man af en toe mocht vervangen bij de katholieke  diensten. Op 15-jarige leeftijd woonde hij de Bayreuther Festspiele bij. Dat maakte zo’n grote indruk dat hij besloot tegen de wens van zijn vader in om muzikant te worden. Een van zijn eerste composities stuurde hij op naar Hugo Riemann, die toen les gaf in Sondershausen. Deze zag wel wat in hem en hij mocht naar het conservatorium aldaar. Toen Riemann les ging geven in Wiesbaden volgde Max zijn docent. En zijn muzikantenspel viel daar zo op dat het hem aan dat Conservatorium een baan opleverde als docent piano en orgel. Hij had dus opeens geld, maar studeerde intussen ook nog, en dat ging dus niet goed samen. Hij sloeg aan het zuipen en feesten en verbraste al zijn inkomsten, binnen de kortste keren zat hij zwaar in de schulden. Toen moest hij in militaire dienst, en dat vond hij verschrikkelijk. Hij raakte alles bij elkaar zwaar depressief en ging van lieverlee nog meer drinken. Uiteindelijk wist een zus hem terug naar zijn ouderlijk huis te halen. Hij stopte daar met drinken en ging nu vooral componeren. Maar niet gewoon, nee hij componeerde als een bezetene. Later noemde hij zijn Wiesbaden-jaren zijn “Sturm und Trankzeit”. In 1901 verhuisde hij naar München, waar hij hoopte op meer muzikale prikkels dan in de Opper-Palts. In 1902 trouwde Reger met de gescheiden protestantse Elsa von Bercken, die hij in 1893 in Wiesbaden had ontmoet, maar in München weer tegenkwam. Het protestantse huwelijk vond plaats op 7 december 1902 in Bad Boll en resulteerde in zijn katholieke excommunicatie. Zowel als componist als concertpianist was Reger ook in deze tijd weer uiterst productief. In 1905 werd hij benoemd tot Rheinbergers opvolger aan de Koninklijke Academie voor Muziek in München, maar legde een jaar later zijn functie neer vanwege onenigheid met het overwegend conservatieve onderwijzend personeel. Tijdens een concertverblijf in Karlsruhe in 1907 kreeg Reger een aanstelling als muziekdirecteur van de universiteit en tegelijk als professor aan het Koninklijk Conservatorium in Leipzig. Onder zijn leerlingen waren veel studenten die naderhand beroemd werden, zoals Erwin Schulhoff. Maar al na een jaar legde hij de functie van muziekdirecteur neer. In plaats daarvan werd hij in 1911 hofkapelmeester bij het beroemde hoforkest van Meiningen, wat al jaren een vurige wens van hem was. Hij bleef wel nog lesgeven aan het conservatorium van Leipzig. Vanaf 1906 begon hij weer opnieuw te drinken. Ook de grote werkdruk, ontstaan door het tegelijkertijd lesgeven en tussentijds toeren, eiste zijn tol. De concertreizen die hij maakte gingen zelfs tot Sint Petersburg.

Reger is naderhand vooral beroemd geworden door zijn composities voor het orgel. Al tijdens zijn verblijf in Wiesbaden, hoewel hij zelf “katholiek tot in zijn vingertoppen” was, had hij een speciale affiniteit voor protestantse koralen ontwikkeld, wat hem verbond met zijn grote rolmodel Johann Sebastian Bach. Reger herontdekte de oude barokgenres koraal, preludium, fantasie, fuga en passacaglia en ontwikkelde ze verder. Bijzonder opmerkelijk zijn de gedurfde koraalfantasieën. Zijn compositiestijl werd ook beïnvloed door zijn vriendschap met de Thomas-organist en later Thomaskantor Karl Straube in Leipzig. Via hem maakte Reger kennis met de grootste en modernste orgels van die tijd, met hun veelzijdige speelhulpmiddelen. Zijn orgelwerken vereisen vaak het gebruik van de technische mogelijkheden van deze orgels zoals bijvoorbeeld het maken van een groot dynamisch verloop. Hij heeft ook belangrijke bijdragen geleverd op het gebied van kamermuziek, zo schreef hij stukken voor strijkersolo, zang-, koor- en ook orkestmuziek.

Terwijl Regers formele bronnen in de barok liggen, staat zijn klank meer in de traditie van Brahms en Liszt. Hij waardeerde ook Richard Wagner, wiens Parsifal hem ooit had overgehaald om musicus te worden, maar verklaarde: “De Brahms-mist zal blijven – ik verkies het boven de verzengende hitte van Wagner.” Daarnaast wordt Reger ook beschouwd als de vervolmaker van de ‘chromatische polyfonie’, die ooit door zijn rolmodel Bach werd gecultiveerd. De zestienjarige Reger zou zelf hebben gezegd dat er “geen heel groot verschil” was tussen harmonie en contrapunt. Een hele reeks werken kenmerkt zich door een aanzienlijke uitbreiding van de tonaliteit (waaronder de Symfonische Fantasie en Fuga op. 57 en vooral het Vioolconcert op. 101). Veel van zijn composities worden omschreven als technisch zeer moeilijk. Hij wist de variatietechniek opnieuw op een zeer grote hoogte te brengen. De variaties in Fis mineur op een eigen thema (op. 73) en de Bach Variaties (op. 81) zijn volgens kenners alleen vergelijkbaar met de Goldberg Variaties van Bach, de Diabelli Variations van Beethoven of de Paganini Variations van Brahms. Hij componeerde voor zijn vriend Beckmann “Introduction, Passacaglia en Fuga in e mineur op. 127”, voor bij de inhuldiging van het grootste orgel ter wereld van dat moment, het orgel in de Centennial Hall in Wroclaw.

Reger had in de componistenwereld veel vijanden. Ook zijn voormalige compositieleraar Hugo Riemann formuleerde toen zijn student was vertrokken een vernietigend oordeel over Regers werk. Hij vond dat zijn stukken veel te moeilijk en modern waren. Om een beetje een idee te krijgen van vooral zijn chromatische nieuwlichterij, waardoor hij door tijdgenoten werd verguisd, kun je luisteren naar bijvoorbeeld zijn cellosonate uit 1903. Hij was toen dertig jaar oud. Ik begrijp waarom hij werd verguisd. Het stuk is nog wel tonaal, je kunt het van A tot Z van akkoordsymbolen voorzien, maar ritmisch is het erg ingewikkeld en de akkoordopeenvolgingen zijn voor de luisteraar nauwelijks te volgen, zo snel verandert alles. Ook thematisch is er weinig houvast. Reger laat je in dergelijke composities op alle mogelijke manieren “zweven.” Kleine stukjes kun je er uit lichten en die pakken je, maar het is zo kortstondig…

De vijftienjarige Sergej Prokofjev zat in het publiek toen Reger in 1906 in Sint-Petersburg zijn Serenade in G majeur (op. 95) dirigeerde. Prokofjev zei jaren later dat hij gefascineerd was door het  werk. Stravinsky vond zijn muziek net zo weerzinwekkend als het optreden van de componist zelf. (Reger zwaaide nogal met zijn armen als dirigent…)  Reger had daarentegen wel een grote invloed op leden van de Tweede Weense School, zoals op Schönberg. Dat begrijp ik volkomen. Ook Schönberg geeft je weinig houvast. Daarbij is zijn muziek ook nog eens erg vet gezet en complex van textuur en structuur. Ik heb het idee dat ik de meeste werken van Schönberg echter na enkele keren horen begrijp en me mee kan laten voeren. Eigenlijk is dat met veel werken die Reger in het begin van de twintigste eeuw schreef veel moeilijker. Toch werden vanaf 1920, dus pas na zijn dood, veel van zijn werken regelmatig gespeeld. Paul Hindemith zei in een interview met Reger-biograaf Helmut Wirth: “Max Reger was de laatste reus in de muziek. Ik kan niet zonder hem denken.”

In 1914 was Reger al een keer ingestort, hij kon slechts moeizaam in een trein worden geholpen en werd toen naar Meiningen gebracht. In een sanatorium probeerde hij weer bij te komen. Daarna verhuisde hij naar Jena, een veel rustiger stad. Begin 1916 voelde hij zijn einde naderen en schreef zijn testament, intussen schreef hij koortsachtig nog steeds allerlei muziekstukken. Bij een concertreis in Nederland ontmoette hij een Weense priester en vroeg of die hem de biecht wilde afnemen. Hij had zijn katholieke opvoeding dus nog niet helemaal afgezworen. Iets eerder schreef hij “8 Geistliche Gesänge op. 138.” In 1916 stierf hij na een avond zuipen en overmatig eten in een hotel in Leipzig aan een hartverlamming, terwijl hij de proefdruk van deze Geistliche Gesänge bestudeerde. De partituur lag opengeslagen bij het eerste lied, met de titel: “Der Mensch lebt und bestehet nur eine kleine Zeit, und alle Welt vergeht mit ihrer Herrlichkeit”. Het lijkt wel of hij zelf zo zijn einde heeft geregisseerd.. Het Calmus ensemble uit Leipzig vertolkt dit lied in deze prachtige opname:

De cyclus eindigt met een geloofsbelijdenis. Van begin tot einde horen we een simpele koraalzetting, de tekst kun je daardoor uitstekend volgen.

Het is heel opvallend hoe meer componisten vlak voor hun dood veel doorzichtiger en eenvoudiger gaan componeren. Ik denk aan Liszt, aan Schönberg, aan Strawinsky. Maar dus ook aan Reger. In dezelfde tijd dat hij deze eenvoudige liederen schreef maakte hij ook 30 eenvoudige koraalvoorspelen voor orgel. Mijn oudste kleinzoon van negen jaar gaat deze week het eerste koraalvoorspel van deze cyclus beluisteren en dan proberen om dat op zijn gehoor na te spelen.

Hierboven een kaart van een deel van Duitsland. De kruisjes wijzen naar de plaatsen waar Reger gewoond en/of gewerkt heeft. In Meiningen kreeg hij zijn eerste orgellessen en daar woonden ook zijn ouders. Later (in zijn Leipziger periode) werd hij daar ook dirigent aan het hoforkest. In Sondershausen en daarna in Wiesbaden zat hij op het conservatorium en had hij les van onder meer Hugo Riemann, in Wiesbaden gaf hij zelf ook piano- en orgelles. In München ontmoette hij zijn vrouw en later werd hij daar ook directeur van het conservatorium en ging er les geven. Daarna werd hij in Leipzig directeur en docent. Aan het einde van zijn leven verhuisde hij naar Jena.

Ik ben van plan dit jaar wat meer muziek van hem te gaan beluisteren, liefst ook live. Ik kende hem wel en vond zijn muziek vooral ingewikkeld en ondoorzichtig. Maar ik ben er nu al achter dat er nog heel wat te ontdekken valt. Voor mij pleit het dat hij “ruzie” kreeg met Hugo Riemann. Zijn muziektheorieboeken heb ik tijdens mijn eigen studie moeten bestuderen en ik vond ze verschrikkelijk. Ze waren vooral heel erg ouderwets, en dan niet met een Duitse degelijkheid die ik misschien nog wel had kunnen waarderen. Reger geeft in zijn composities vooral een nieuwe dimensie aan Bach, alleen al daarom is hij de moeite van het beluisteren waard. Hieronder een voorbeeld, zijn preludium en fuga op de naam B A C H opus 46. Het werk is minstens net zo groots van opzet als de meeste preludium-fuga-combinaties van Bach zelf. Als je noten kunt lezen heb je erg veel steun aan de partituur, het thema is vrijwel overal steeds aanwezig. Het stuk zegt in één lange ademteug: Bach! Maar tegelijk dus ook: Reger!

Geplaatst in Geschiedenis, muziek | Tags: , , , , , , | Een reactie plaatsen

Wie schön leuchtet der Morgenstern

De eerste helft van de zeventiende eeuw kende Nederland een Gouden Eeuw. Tijdens de tweede helft was het al minder, er was bijvoorbeeld het rampjaar. Zo staat het in de Vaderlandse Geschiedenisboeken, Dat gold vooral voor het westen van Nederland, met name voor de provincies Holland, Zeeland, Utrecht. Daarbuiten was er vaak oorlog. In Duitsland had je de dertigjarige oorlog van 1618 tot 1648 die verschrikkelijk was en hele gebieden compleet verwoestte of ontwrichtte. En dan had je van tijd tot tijd een pest epidemie, al dan niet veroorzaakt door rondtrekkende soldaten. Veel mensen vluchtten de stad uit, anderen bleven en baden tot God. Hierbij was er een hele stroming, die van het piëtisme, waarbij de mensen werden aangespoord om zich godvruchtig aan de wil van God over te geven en met blijdschap de dood en het hiernamaals tegemoet te treden. In Unna was er in 1599 zo’n pestepidemie. Predikant was Philipp Nicolai. Hij schreef de liederenbundel “Freudenspiegel des ewigen Lebens”, een visioen van de hemel in het aangezicht der dood. In deze bundel komen twee van zijn beroemde koralen “Wie schön leuchtet der Morgenstern” en “Wachet auf, ruft uns die Stimme” voor. Het eerste koraalvan deze twee heeft deze tekst en klinkt zo: (Vocal concert Dresden, Sebastian Knebel orgel)

Dit koraal is tot op de dag van vandaag heel populair in vooral de protestantse kerken, ook in Nederland. “Wie schön leuchtet der Morgenstern” wordt in Nederland en Vlaanderen gezongen als “Hoe helder staat de morgenster”, vertaald door Jan Willem Schulte Nordholt en is bekend als gezang 157 van het liedboek der kerken uit 1973:

  • Hoe helder staat de morgenster,
  • en straalt mij tegen van zo ver,
  • de luister van mijn leven.
  • Komt tot mij, zoon van David, kom,
  • mijn Koning en mijn Bruidegom,
  • mijn hart wil ik U geven.
  • Lieflijk,
  • vriendlijk,
  • schoon en heerlijk,
  • zo begeerlijk,
  • mild in ’t geven,
  • stralend, vorstelijk verheven.

In dit lied wordt het verlangen naar de Messias, het eeuwige leven, verpersoonlijkt in de morgenster. De morgenster staat hier voor Christus. In de astronomie staat de planeet Venus voor zowel de morgenster alsook de avondster. Venus is de meest heldere planeet, nog meer helder dan Jupiter. Volgens een legende zagen de Drie Koningen een ster die ze volgden en die hun leidde naar Bethlehem. Zij kwamen uit het oosten, die “ster” zou dus wel eens de planeet Venus hebben kunnen zijn. Ze liepen dan naar het westen, dus volgden de avondster Venus. Maar het oosten, waar ze vandaan kwamen,  staat symbool voor “geboorte” immers de zon komt daar altijd op. Venus als morgenster kondigt de nieuwe dag aan en staat zo voor het leven, de geboorte, zelfs het eeuwige leven “Christus”. “Wie schön leuchtet der Morgenstern” wordt daarom vooral op het feest van Driekoningen gezongen en dat feest werd afgelopen vrijdag gevierd.

Max Reger, een Duitse componist van rond 1900, schreef veel orgelmuziek en een van zijn specialiteiten was het schrijven van koraalvoorspelen. Je hebt als componist dan al een melodie als basisgegeven en je kunt je verder laten inspireren door de tekst bij het uitwerken van de muziek, maar je hebt verder veel vrijheid. Een van zijn koraalvoorspelen op. 67 is gebaseerd op “Wie schön leuchtet der Morgenstern”. Ik hoorde dit stuk live op 6 januari samen met mijn vrouw en mijn oudste kleinzoon. In de St. Janskerk van Gouda was die dag de feestelijke her-ingebruikname van het hoofdorgel dat in 2022 is gerestaureerd. Samen met nog een aantal andere stukken was er een mooi en feestelijk programma samengesteld door stadsorganist Gerben Budding. In de toelichting bij dit stuk schrijft hij o.a.: “De Choralvorspiele op.52 schreef Reger tussen 1900 en 1902. Het betreft relatief korte koraalvoorspelen op 52 bekende Lutherse koralen. Het monumentale “Wie schön leuchtet der Morgenstern” van de zestiende-eeuwse predikant Philipp Nicolai is de koningin van het kerklied. Het lied hoort bij het feest van Epifanie (Drie koningen, of, de verschijning van de Heer). Reger schrijft een geleidelijke opbouw in klanksterkte (en tempo) voor, van uiterst zacht tot het volledige orgel. De verbeterde expressiekast van het orgel bewijst hierbij goede diensten.”

Ik heb een amateuropname vanuit de kerk gemaakt. Desondanks vind ik dat je het idee van wat het stuk moet uitdrukken goed kunt horen. Het is nog donker. Venus komt in het oosten te voorschijn en wordt steeds mooier en majestueuzer: hoe mooi schijnt uiteindelijk de Morgenster! En hoe majesteitelijk is voor de drie koningen de pasgeboren Messias!

Als aanvulling op dit artikel nog twee aspecten van het begrip “morgenster”. We kennen het beeld van de morgenster ook als symbool van Maria. In de litanie van Loreta uit 1601 wordt Maria met heel veel zaken vergeleken. Elke vergelijking eindigt met “bid voor ons”. Ik heb deze litanie als kind vaak gebeden, bijvoorbeeld tijdens het lopen in een processie. Midden in de litanie staat:

  • Mystieke roos, bid voor ons.
  • Toren van David, bid voor ons.
  • Ivoren toren, bid voor ons.
  • Gouden huis, bid voor ons.
  • Ark van het verbond, bid voor ons.
  • Deur van de hemel, bid voor ons.
  • Morgenster, bid voor ons.

Ik vond al die mysterieuze vergelijkingen als kind al heel mooi, misschien juist omdat ik er niets van snapte. Het was geheimzinnig mooi. Maria wordt in de Rooms-Katholieke kerk gezien als degene die je kunt benaderen als je een vraag hebt aan Christus. Zij leidt je dus indirect tot Christus. Zoals Venus, de morgenster, je leidt naar de zon, de Messias. Zo kun je ook Maria zien als morgenster.
Venus staat in de godenwereld voor schoonheid, de godin Venus is een vrouw. Maria is zo de Christelijke versie van deze Romeinse godin. En vanuit de astronomie zien we dat Venus als enige planeet een vrijwel volmaakte omloop om de zon maakt in de vorm van een cirkel. Vanuit de aarde gezien zien we hem achtereenvolgens naar de zon toe bewegen waardoor hij een tijdlang onzichtbaar is. Hij staat tussen de aarde en de zon in en dat maakt dat als hij zichtbaar is altijd ergens in de richting van de zon moet staan, dus hij is nooit midden in de nacht te zien. Op dit moment (januari 2023) staat hij in het Zuid-Westen, vlak na zonsondergang. De afstand met de horizon wordt steeds groter waardoor hij ook steeds beter te zien zal zijn. Om half 10 ’s avonds op 23 april staat hij nog niet het hoogste maar is die avond wel het beste te zien. Zijn grootste afstand bereikt hij pas op 4 juni, daarna gaat hij pijlsnel elke dag verder in de richting van de zon om na 9 juli te verdwijnen in het licht van de zon. Venus is dus dit voorjaar “Avondster.”  Vanaf eind augustus komt hij weer te voorschijn, maar dan voor de zon uit: Venus wordt morgenster. Hij zal vanaf nu steeds sterker gaan stralen. Zoals hij dat ook deed in het koraalvoorspel van Reger:
Wie schön leuchtet der Morgenstern!

Geplaatst in Astronomie, Geschiedenis, muziek | Tags: , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Seizoenen, Precessie en IJstijden

De winter is weer begonnen, 21 en 22 december zijn de kortste dagen. En afgelopen week werd er volop geschaatst. Hoe komt het dat het elk jaar weer winter wordt en is dat altijd zo geweest? Alles is feitelijk gebaseerd op natuurkunde. Ik maakte op 21 december deze foto om 8 uur in de ochtend: de zon zou pas drie kwartier later opkomen. We zitten in de donkere dagen voor Kerstmis.

Seizoenen

De oorzaak van het ontstaan van de seizoenen wordt gevormd door de hellingshoek van de aarde t.o.v. zijn omloopvlak om de zon. (Obliquiteit). De aarde hangt als het ware een beetje scheef in zijn baan om de zon. Dat doen alle planeten, de hellingshoek is niet bij al deze planeten hetzelfde, maar behalve bij Uranus komt die toch aardig in de buurt van hoe het bij de aarde is: 23,45 graden, Bij Uranus is deze 98 graden. Alle planeten zijn in dezelfde tijd ontstaan, maar bij Uranus moet er iets gebeurd zijn: hij heeft een aardige opzwieper gehad. Maar dat is weer een ander verhaal.

Het omloopvlak van de aarde en van de andere planeten om de zon blijft steeds hetzelfde. Deze hellingshoek veroorzaakt de seizoenen. Door die hoek is in zijn baan om de zon de aarde voor de ene helft meer van de zon afgekeerd, krijgt minder licht, de andere helft krijgt dan juist meer licht. Rond 21 december valt er op het noordelijk halfrond het minste licht. Op de noordpool zelfs helemaal geen licht. Een half jaar later is dat omgekeerd.

De evenaar is afgeplat

Dan is er nog iets. De hellingshoek schommelt in de loop van de eeuwen enigszins. Bij een maximum van ongeveer 24,50 graden zijn de dagen in de winter nog korter en de zomers nog langer. Bij een minimum van 22,10 is dat omgekeerd. Op onderstaande afbeelding kun je zien hoe deze schommeling plaats vindt. Hij schommelt op en neer, elke zwiep duurt zo’n 13.000 jaar, dan gaat hij weer de andere kant op.

De aarde is dus enigszins te vergelijken met een tol die niet precies rechtop staat. De schommeling wordt veroorzaakt doordat de aarde in de buurt van de evenaar platter is dan bij de polen. De zon oefent een kracht uit op het massaoverschot dat zich door de afplatting van de aarde rondom de evenaar bevindt. Deze kracht zal proberen de hellingshoek kleiner te maken, deze kracht werkt dus tegengesteld aan de zwaartekracht op een speelgoedtol.

Precessie

Doordat de aarde om haar as draait, is het resultaat dat de aardas zelf een kegel rondom de pool van de ecliptica beschrijft. (De ecliptica is de hemel zoals wij die zien met daarin ’s nachts dus de sterrenbeelden. De pool van de ecliptica is op dit moment het punt waar wij de poolster zien). Dit uit zich in een uiterst langzame verplaatsing van de noordpool aan de hemel, zij beschrijft een cirkel van 23,5 graden rondom de pool van de ecliptica. Hierdoor schuift t.o.v. de sterren het punt van de noordpool op. Nu zien we het noorden bij de poolster. Maar in de loop van de tijd verschuift de pool langzaam langs allerlei andere sterrenbeelden, totdat hij na 26000 jaar weer bij de poolster is. Deze verschuiving noemen we de precessie. De periode van de precessie is 26.000 jaar.

De dagen waarop de winter in de lente overgaat of waarop de zomer in de herfst overgaat vallen samen met de momenten waarop de aardas noch naar de zon toe, noch van de zon af wijst. De dagen en nachten zijn dan overal even lang. Doordat de baan van de aarde om de zon geen volmaakte cirkel is, betekent die precessie ook dat de lengte van de zomers ten opzichte van die van de winters varieert. Tegenwoordig is op het noordelijk halfrond de zomer daardoor 7 dagen langer dan de winter, maar over 10.000 jaar is dat als gevolg van de precessie net andersom, dan zijn de zomers op het zuidelijk halfrond juist langer.

IJstijden

De hellingshoek (obliquiteit), de precessie en de onvolmaaktheid van de cirkelbaan (excentriciteit) zijn samen de parameters die er voor zorgen dat er een zeker ritme ontstaat bij het ontstaan van de ijstijden. Ze kunnen elkaar versterken en ze kunnen elkaar tegenwerken. Daarnaast zijn er ook nog een aantal factoren die van invloed kunnen zijn. Zonnevlekken maken dat het iets warmer op aarde kan worden. Vulkaan uitbarstingen kunnen het zonlicht temperen (het wordt kouder), maar tegelijk wordt er CO2 uitgestoten waardoor het op de lange termijn juist warmer wordt. Maar de factoren die onafwendbaar steeds maar weer invloed hebben in een vast regelmatig patroon zijn de excentriciteit, de obliquiteit en de precessie.
Excentriciteit: In een periode van 100.000 jaar schommelt de aarde in zijn baan van een bijna volmaakte cirkelbaan naar een ellipsvormige. In de “cirkelperiode” smelt er meer ijs op het noordelijk halfrond dan tijdens de “ellipsperiode”.
Obliquiteit: deze zorgt ervoor dat bij een minimale hellingshoek van 22,1 graden minder zonlicht op aarde komt en er minder ijs smelt, bij 24.5 graden juist veel meer. De obliquiteit wisselt om de 41.000 jaar.
Precessie: Veroorzaakt de verschillen in de lengte van de zomer op noordelijk of zuidelijk halfrond in een patroon dat zich na 26.000 jaar weer herhaalt.
Al deze factoren kunnen elkaar versterken of juist tegenwerken. Als ze allemaal dezelfde kant uitwijzen komt er een grote ijstijd.

Geplaatst in Astronomie | Tags: , , | Een reactie plaatsen

Het derde pianoconcert van Rachmaninov

Dit artikel gaat over het begin van het eerste deel van het derde pianoconcert. Klik hier als je meer wilt weten over het leven van deze componist.

We gaan naar 1909 toen Rachmaninov dit concert in zijn vakantieoord Ivanovka schreef. Vrijwel onmiddellijk daarna ging hij naar Amerika waar hij het gedurende een tournee liefst 22 keer uitvoerde. Hij was inmiddels 37 jaar oud en stond in de kracht van zijn leven. Het stuk was gelijk populair en is het feitelijk nog steeds. Het staat in een laat-romantisch, maar in een geheel eigen idioom. Vooral het eerste thema van het eerste deel: dat staat voor mij voor de oorspronkelijkheid van zijn lyrische zeggingskracht.

Het stuk begint met een kabbelende beweging in het orkest, rustig, op en neer, slechts twee noten in een parallelle beweging. Daar schuift na de tel de piano in met een eenstemmige melodie. De kabbelende beweging houdt op, de piano wordt voornamelijk begeleid door pizzicato tonen in de lage strijkers. En wat gebeurt hierdoor: je bent gelijk in een melancholische sfeer getrokken, ook door de mineur toonsoort.

De piano speelt vervolgens een ogenschijnlijk eenvoudige, eenstemmige melodie en wordt begeleid door het orkest. Nog steeds hoor je daar de pizzicato tonen, maar ook reageren de strijkers al strijkende op de melodie van de piano. Ook zijn er vrij onopvallend wat houtblazers. Je hoort veel chromatiek, wisselingen tussen majeur en mineur en kortstondige modulaties. Maar het meest bijzondere is de vorm. Voor mij bestaat dit thema uit vier zinnen, waarbij je de eerste twee zinnen als een soort voorzin, de derde als een tussenzin en de laatste als en soort nazin zou kunnen beschouwen. Tegelijk hoor je hoe in een enigszins onregelmatig patroon een prachtig verhaal wordt verteld. Ik hoop dat ook niet musici enkele dingen oppikken van deze beschrijving die enkele vaktermen bevat.

De voorzin begint postthetisch, d.w.z. vlak na de zware tel met het a-motief. Dat wordt uitgebreid en enigszins gevarieerd herhaald in a’, welk motief op de zware tel eindigt (a eindigt halverwege de maat). Hierdoor is a’ een klein beetje langer dan a. Dit is voor mij een wezenlijk onderdeel van de nonchalante, preluderende stijl van het thema, het kabbelt en babbelt een beetje voor zich uit. Dat zal het hele thema zo blijven. Prachtig vind ik de drie repeterende noten F in de derde maat, de laatste twee met een kleurrijk spannend akkoord erbij.

De tweede zin, ik noem hem gevarieerde voorzin, begint zoals de eerste met het a-motief, maar nu komt er een ander vervolg met b. Dit motief b begint op de tel en is alleen daardoor al heel anders dan de eerdere motieven. Er komt een stuwing: 4 akkoorden in de derde maat van dit zinnetje. De pizzicatonoten gaan omhoog, de melodie gaat omlaag. De laatste twee maten vertragen heel erg doordat ze in de kern gebaseerd zijn op een A-akkoord, de dominant van de toonsoort D-mineur. Zo is deze tweede voorzin ook een echte harmonische voorzin die vraagt om een nazin. In de laatste maat verbinden de celli dit zinnetje via een stijgend loopje naar de volgende zin. Ze spelen chromatisch, allemaal kleine stapjes. Hoe melancholisch werkt ook dat!

Voordat de echte nazin komt komt er nog een tussenzin die begint met een hoogst dramatisch c-motief. Let op het subtiele verschil in de ritmiek van c en c’: c begint na de tel, c’ op de tel. Speel ze maar eens allebei op de tel of allebei na de tel, de prachtige beweging die je in het origineel hoort is dan gelijk verdwenen. Maar de dramatiek wordt veroorzaakt door de mineurterts in de melodie en vooral door het onverwachte akkoord: een C mineur akkoord. Cm heeft ogenschijnlijk niets te maken met de toonsoort Dm. Toch is die er als je naar het vervolg kijkt: Cm is de vierde trap van Gm en Gm op zijn beurt weer de vierde trap van Dm. Exact die wending is de kern van de harmonie in het c en ook het c’ motief. Het laatste stukje van c wordt omspeeld en ik geef het de naam d, omdat dit motief daarna verder de basis vormt van de rest van de tussenzin: d’, d’’ en d’’’. De lengte van al die stukjes is verschillend, ze worden feitelijk steeds langer. (d = 2 tellen, d’4 tellen, d’’ 5 tellen en d’’’ 7 tellen. Daardoor krijg je een zoekend gevoel, waar gaan we heen? Bij een goede uitvoering zal dat ook goed benadrukt worden. Heel verrassend: de laatste keer wordt er niet naar Dm gegaan, maar naar Bes. Heel mooi hoor je hoe de toon A in de melodie van maat 15 blijft liggen terwijl de akkoorden veranderen, hij verschiet daardoor als het ware van kleur (A akkoord wordt F akkoord, de A verandert van een grondtoon in een terts).

De nazin bestaat uit uitsluitend dalende melodische lijnen gebaseerd op de motieven e, e’, e’’ en e’’’. Al deze motieven hebben een wisselende lengte. Het laatste motief e’’’ lijkt wel een soort “uitgeschreven ritenuto”. Let ook op de twee chromatische of bijna chromatische lijnen in de bas vanaf motief e’ die een prachtige tegenbeweging maken met de piano. De mooiste noot in de melodie is de buitengewoon expressieve en nostalgische Es van maat 22 naar 23. De noot Es ligt een kleine secunde boven de tonica D, waardoor een zelfde soort dramatiek ontstaat die we ook kennen bij het zogenaamde “Napelse” akkoord.

Bovenstaand beginthema is slechts een klein fragment van het eerste deel van het concert, en Rachmaninov heeft nog veel meer prachtige stukken geschreven. Zijn pianoconcerten zijn voor mij het beste van alles wat hij gemaakt heeft, en vooral het derde concert vind ik persoonlijk het mooiste. Luister naar een prachtige uitvoering van dit concert door Anna Fedorova met de Nordwestdeutsche Philharmonie onder leiding van Gerard Oskamp.

Geplaatst in muziek | Tags: , | 1 reactie

Rachmaninov

Rachmaninov in 1901, 28 jaar oud

Rachmaninov was een tijdgenoot van Russische componisten als  Skrjabin of Zaderatsky. Maar zijn leven en ook zijn muziek zag er heel anders uit. Skrjabin stierf al jong, nog voor de Russische revolutie. Zaderatsky had een bijzonder zwaar leven onder Stalin, dat is Rachmaninov bespaard gebleven omdat hij wist te emigreren naar de Verenigde Staten. Maar toch was ook zijn leven niet eenvoudig, en dat was vooral te wijten aan zijn neerslachtige buien. Misschien is daarom zijn muziek zo melancholisch. Zijn muziek roept gevoelens op die zijn bewonderaars weten te raken. Waarschijnlijk is hij juist daarom nog steeds een van de meest populaire Russische componisten van de eerste decennia van de twintigste eeuw.

Sergej Rachmaninov (1873-1943) groeide op in het Russische landgoed Oneg bij Novgorod (ten zuiden van St. Petersburg) Hier woonde hij van zijn vierde tot zijn negende. Hij kreeg op vierjarige leeftijd piano- en muzieklessen van zijn moeder en een tijd later van Anna Ornatskaya, die pas was afgestudeerd aan het conservatorium van Sint-Petersburg. Zij ging bij het gezin inwonen om Sergej les te kunnen geven.

De vader van Rachmaninov moest zijn vijf landgoederen één voor één verkopen om zijn schulden te betalen vanwege zijn financiële incompetentie. Het laatste landgoed Oneg werd in 1882 geveild en het gezin verhuisde naar een kleine flat in Sint-Petersburg. In 1883 mocht Rachmaninov, nu 10, muziek studeren aan het Conservatorium aldaar. Dat werd geen succes, omdat hij de kantjes er van af liep. Hij kreeg een nieuwe kans: het Conservatorium van Moskou om daar les te krijgen van de strengere Nikolaj Zverev. In de herfst van 1885 trok Rachmaninov (inmiddels 12 jaar oud) in bij Zverev en bleef er bijna vier jaar wonen, waar hij bevriend raakte met medeleerling Alexander Skrjabin. Na twee jaar collegegeld kreeg Rachmaninov een Rubinstein-beurs en studeerde af aan de lagere afdeling van het Conservatorium om dan een pianoleerling te worden van Siloti. Van Sergei Taneyev kreeg hij contrapunt en van Anton Arensky compositie. Van hem kreeg hij vervolgens tot 1888 les. In 1889 ontstond er een breuk tussen Rachmaninov en Zverev, waarna hij bij zijn oom en tante Satin en hun familie in Moskou ging wonen.

Met zijn dochter in 1912 bij het vakantielandgoed Ivanovka

Rachmaninov bracht zijn zomerstop in 1890 door met zijn oom en tante op Ivanovka, een privé-landgoed in de buurt van Tambov, waar de componist tot 1917 vele malen naar zou terugkeren. De vredige en landelijke omgeving werd een bron van inspiratie voor de componist die veel composities schreef terwijl hij op het landgoed was, waaronder zijn opus 1, het Pianoconcert nr. 1, dat hij in juli 1891 op achttienjarige leeftijd voltooide. Ook het derde pianoconcert waar ik meer over zal vertellen werd daar in 1909 geschreven.

Tijdens zijn laatste jaar aan het conservatorium gaf Rachmaninov zijn eerste onafhankelijke concert, waar hij in januari 1892 zijn trio élégiaque no. 1 in première bracht, gevolgd door een uitvoering van het eerste deel van zijn eerste pianoconcert twee maanden later. Zijn verzoek om zijn eindexamen theorie en compositie een jaar eerder af te leggen werd ook ingewilligd, waarvoor hij in zeventien dagen “Aleko” schreef, een eenakter gebaseerd op het verhalende gedicht “De zigeuners” van Alexander Poesjkin. Het stuk ging in mei 1892 in première in het Bolshoi Theater. Tsjaikovski was aanwezig en prees Rachmaninov voor zijn werk. Rachmaninov geloofde dat het “zeker zou mislukken”, maar de productie was zo succesvol dat het theater ermee instemde om het te produceren met zanger Feodor Chaliapin, die een levenslange vriend zou worden. Met het stuk Aleko kreeg Rachmaninov het hoogste cijfer aan het conservatorium en een Grote Gouden Medaille, een onderscheiding die alleen eerder werd toegekend aan Taneyev en Arseny Koreshchenko.

In september 1892 was er zijn publieke debuut als pianist, waar hij zijn historische “prelude in cis mineur” in première bracht. Tijdens zijn daaropvolgende reis naar Kiev om uitvoeringen van Aleko te dirigeren, hoorde hij van Tsjaikovski’s dood aan cholera. Het nieuws liet Rachmaninov verbijsterd achter; later die dag begon hij te werken aan zijn “trio élégiaque no. 2” voor piano, viool en cello als eerbetoon, dat hij binnen een maand voltooide. Het aura van somberheid van de muziek onthult de diepte en oprechtheid van Rachmaninovs verdriet om zijn idool. Het stuk werd voor het eerst uitgevoerd tijdens het eerste concert gewijd aan Rachmaninovs composities op 31 januari 1894.

Na de dood van Tsjaikovski ging het niet meer zo goed met Rachmaninov. Hij miste de inspiratie om te componeren en het management van het Grand Theatre had zijn interesse in het opvoeren van Aleko verloren en schrapte het uit het programma. Om meer geld te verdienen ging Rachmaninov weer pianolessen geven- wat hij haatte – en eind 1895 stemde hij in met een tournee van drie maanden door Rusland met een programma samen met de Italiaanse violiste Teresina Tua. De tournee was niet goed voor de componist en hij stopte al voor het laatste concert. Rachmaninovs fortuin nam een verdere dramatische wending na de première van zijn symfonie nr. 1 op 28 maart 1897 in een van een langlopende reeks Russische symfonieconcerten gewijd aan Russische muziek. Het stuk werd verguisd door criticus en nationalistische componist César Cui, die het vergeleek met een afbeelding van de zeven plagen van Egypte. (Het schijnt dat de uitvoering vooral ook zo slecht was doordat de dirigent Glazoenov dronken was toen hij het dirigeerde..) Rachmaninov raakte in een depressie die drie jaar duurde, waarin hij bijna niets componeerde. Hij beschreef deze periode later “als die van een man die een beroerte had gehad en lange tijd het gebruik van zijn hoofd en handen had verloren”. Hij verdiende de kost met het geven van pianolessen en met dirigeren.

Tijdens zijn tijd als dirigent in Moskou was Rachmaninov verloofd met Natalia Satina. De Russisch-orthodoxe kerk en Satina’s ouders verzetten zich echter tegen hun huwelijks-aankondiging. De depressie van Rachmaninov verergerde eind 1899 na een onproductieve zomer. Tegen 1900 was Rachmaninov zo zelfkritisch geworden dat, ondanks talloze pogingen, componeren bijna onmogelijk was geworden. Zijn tante stelde vervolgens professionele hulp voor, nadat hij een succesvolle behandeling had gekregen van een familievriend, arts en amateurmuzikant Nikolai Dahl, waarmee Rachmaninov instemde. Tussen januari en april 1900 onderging Rachmaninov dagelijks hypnotherapie en ondersteunende therapiesessies met Dahl, specifiek gestructureerd om zijn slaappatroon, stemming en eetlust te verbeteren en zijn verlangen om te componeren nieuw leven in te blazen. Die zomer vond Rachmaninov dat er “nieuwe muzikale ideeën in zijn hoofd begonnen te roeren”. Zijn eerste volledig voltooide werk, het pianoconcert nr. 2, werd voltooid in april 1901; het is opgedragen aan Dahl. Nadat het tweede en derde deel in december 1900 in première gingen met Rachmaninov als solist, werd het hele stuk voor het eerst uitgevoerd in 1901 en het werd enthousiast ontvangen. Het stuk leverde de componist een Glinka Award op, de eerste van vijf die hem gedurende zijn hele leven werden toegekend, en een prijs van 500 roebel in 1904.

Rachmaninov trouwde alsnog met Natalia Satina op 12 mei 1902 na een drie jaar durende verloving. Op 14 mei 1903 werd de eerste dochter van het echtpaar, Irina Sergejevna Rachmaninova, geboren. In 1904, in een carrièreswitch, stemde Rachmaninov ermee in om twee seizoenen dirigent te worden bij het Bolshoi Theater in Moskou. Maar al in 1906 nam Rachmaninov ontslag. Steeds ongelukkiger met de politieke onrust in Rusland en behoefte aan afzondering van zijn levendige sociale leven om te kunnen componeren, verliet hij met zijn gezin Moskou en vestigde zich in Dresden, in november 1906. Deze stad was een favoriet geworden van zowel Rachmaninov als zijn vrouw Natalia, en ze bleven daar tot 1909, alleen terugkerend naar Rusland voor hun zomervakanties in Ivanovka waar hij ook weer ging componeren. In 1906 begon hij daar aan het schrijven van zijn symfonie nr. 2, twaalf jaar na de rampzalige première van zijn eerste. Tussendoor ging hij nog korte tijd naar Parijs om deel te nemen aan sergej Diaghilevs seizoen van Russische concerten in mei 1907. Daar trad hij op als solist in zijn pianoconcert nr. 2, met een toegift van zijn prelude in cis mineur. Het concert was een triomf. Rachmaninov herwon zijn gevoel van eigenwaarde. Terug in Dresden, kreeg hij een uitnodiging om in de Verenigde Staten op te treden als onderdeel van het concertseizoen 1909-10 met dirigent Max Fiedler en het Boston Symphony Orchestra. Hij stemde in maar wilde eerst nog voor die tournee een nieuw stuk schrijven. Het werd zijn pianoconcert nr. 3 dat hij opdroeg aan Josef Hofmann. Hij schreef het in 1909 in alle rust in het zomerse vakantieoord Ivanovka.

Rachmaninov kijkt de drukproef na van zijn derde pianoconcert op het landgoed Ivanovka

Tijdens de tournee in Amerika werd dit stuk maar liefst 26 keer gespeeld, 19 keer was hijzelf de pianist en 7 keer was hij dirigent. Zijn eerste optreden was op Smith College in Northampton, Massachusetts voor een recital op 4 november 1909. De tweede uitvoering door het New York Symphony Orchestra werd gedirigeerd door Gustav Mahler in New York City met de componist als solist, een ervaring die hij persoonlijk koesterde.

Bij zijn thuiskomst in februari 1910 werd Rachmaninov vicepresident van de Imperial Russian Musical Society (IRMS), waarvan de president  een lid van de koninklijke familie was.  In 1912 verliet Rachmaninov het IRMS toen hij hoorde dat een muzikant in een administratieve functie werd ontslagen omdat hij Joods was.

In datzelfde jaar begon de Russische muziekscene zich te splitsen. Een groep rond de componist Alexander Skrjabin propageerde nieuwe manieren van tonaliteit. Rachmaninov kon het hier niet mee eens zijn. Ook onder muziekcritici verhardden de fronten. Over Rachmaninov schreef Vjatsjeslav Karatygin: “Het publiek verafgoodt Rachmaninov omdat hij voldoet aan de gemiddelde smaak.” Dat Rachmaninov zijn hele leven vasthield aan de traditie van een tonale compositiestijl is hem vaak verweten. Velen noemden hem de “laatste romanticus”. Volgelingen en verdedigers van de “Schönberg school”, in het bijzonder Theodor W. Adorno, hebben Rachmaninovs werken onderworpen aan een vaak vernietigende kritiek. Adorno beschouwt de Cis-mineur Prelude als een opvallend pronkstuk waarmee dilettanten kracht en virtuositeit konden simuleren. Zelfs componisten die overwegend in een min of meer uitgebreide vorm van tonaliteit bleven componeren, zoals Igor Stravinsky en Richard Strauss, stonden kritisch tegenover Rachmaninovs muziek. Rachmaninov en Alexander Skrjabin, beiden bijna even oud, kenden elkaar zoals gezegd uit hun conservatoriumtijd. Zo zou Skrjabin zich bewust bezat hebben voor hij zijn eigen pianoconcert, dat gedirigeerd werd door Rachmaninov zou gaan spelen. Dit om na te gaan hoe Rachmaninovs dirigeerkunsten zouden zijn als Skrjabin niet meer correct piano kon spelen en zelfs passages vergat. Omgekeerd maakte Rachmaninov Skrjabins moderne opvatting van muziek belachelijk. Tijdens een recensie van een uitgever kwam hij de nog ongepubliceerde partituur van Prometheus tegen (in het orkestwerk is onder andere een door Skrjabin uitgevonden kleurenpiano gepland), ging meteen aan de vleugel zitten met de noten en begon te spelen, pauzeerde plotseling en vroeg de aanwezige Skrjabin puntig, wat voor kleur het op dit punt was. Skrjabin voelde zich niet begrepen en reageerde uiterst geïrriteerd. Niettemin was Rachmaninov diep bedroefd door de vroege dood van Skrjabin in 1915 en speelde hij een hele tournee lang Skrjabins werk. In de zomer van datzelfde jaar tijdens een vakantie in Finland hoorde Rachmaninov van de dood van Taneyev, een verlies dat hem zwaar raakte. Op de dag dat de Februarirevolutie van 1917 in Sint-Petersburg begon, gaf Rachmaninov een pianorecital in Moskou ten behoeve van gewonde Russische soldaten die in de oorlog hadden gevochten. Hij keerde twee maanden later terug naar het vakantieoord Ivanovka en vond het in chaos nadat een groep leden van de Sociaal Revolutionaire Partij het in beslag had genomen als hun eigen gemeenschappelijk bezit. Ondanks dat hij het grootste deel van zijn inkomsten op het landgoed had geïnvesteerd, verliet Rachmaninov het pand na drie weken en zwoer nooit meer terug te keren. Het werd al snel geconfisqueerd door de communistische autoriteiten en raakte vervallen. In juni 1917 vroeg Rachmaninov Siloti om visa voor hem en zijn familie te produceren, zodat ze Rusland konden verlaten, maar Siloti kon niet helpen. Na een breuk met zijn familie op de meer vredige Krim, zou Rachmaninovs concertuitvoering in Jalta op 5 september 1917 zijn laatste in Rusland zijn. Bij terugkomst in Moskou zorgde de politieke spanning rond de Oktoberrevolutie ervoor dat de componist zijn gezin binnenshuis veilig hield en betrokken was bij een collectief van gelijkgestemden in zijn flatgebouw, waar hij commissievergaderingen bijwoonde en ’s nachts de wacht hield. Hij voltooide revisies van zijn pianoconcert nr. 1 tussen geweerschoten en rally’s buiten. Te midden van deze onrust kreeg Rachmaninov een onverwacht aanbod om tien pianorecitals in Scandinavië uit te voeren, dat hij onmiddellijk accepteerde en gebruikte als een excuus om vergunningen te verkrijgen, zodat hij en zijn familie het land konden verlaten. Op 22 december 1917 vertrokken ze met de trein uit Sint-Petersburg naar de Finse grens, vanwaar ze met een open slee en trein door Finland naar Helsinki reisden. Ze kwamen aan in Stockholm, Zweden, op 24 december. In januari 1918 verhuisden ze naar Kopenhagen, Denemarken, en vestigden zich, met de hulp van vriend en componist Nikolai von Struve, op de begane grond van een huis. Tijdens de Scandinavische tournee kreeg Rachmaninov drie aanbiedingen uit de VS. Op 1 november 1918 ging hij met zijn gezin aan boord van de SS Bergensfjord in Oslo, Noorwegen, op weg naar New York City, en arriveerde elf dagen later.

Nadat de eerste tournee in april 1919 eindigde, nam Rachmaninov zijn familie mee op vakantie naar San Francisco. Als een toerende pianist werd Rachmaninov zonder veel moeite financieel veilig en het gezin leefde een leven in de hogere middenklasse met bedienden, een chef-kok en chauffeur. Ze herschepten de sfeer van het vakantieoord Ivanovka in hun appartement in New York City door Russische gasten te vermaken, Russen in dienst te nemen en de Russische gebruiken te blijven observeren. Ondanks het vermogen om wat Engels te spreken, liet Rachmaninov zijn correspondentie in het Russisch vertalen.

Rachmaninovs eerste bezoek aan Europa sinds zijn emigratie vond plaats in mei 1922, met concerten in Londen. Daarna kwam de familie Rachmaninov en Satina (de familie van zijn vrouw) weer bij elkaar in Dresden, waarna de componist zich voorbereidde op een hectisch concertseizoen 1922-1923 van 71 uitvoeringen in vijf maanden. Een tijdje huurde hij een treinwagon die was uitgerust met een piano en bezittingen om tijd te besparen met koffers. In de 24 jaar tussen zijn aankomst in de VS en zijn dood voltooide hij slechts zes nieuwe stukken, herzag hij enkele van zijn eerdere werken en schreef hij pianotranscripties voor zijn live repertoire. Hij gaf toe dat door Rusland te verlaten, hij zijn verlangen om te componeren achterliet, en ook zijn land en zichzelf verloor”.

In het concertseizoen 1939-40 gaf Rachmaninov minder concerten dan normaal, in totaal 43 optredens die meestal in de VS plaatsvonden. De tour ging verder met data door heel Engeland, waarna Rachmaninov zijn dochter Tatjana in Parijs bezocht, gevolgd door een terugkeer naar Villa Senar. Hij kon een tijdje niet optreden nadat hij in de villa op de grond was uitgegleden en zichzelf had verwond. Hij herstelde genoeg om op te treden op het Lucerne International Music Festival op 11 augustus 1939. Het zou zijn laatste concert in Europa worden. Twee dagen later keerde hij terug naar Parijs, waar hij, zijn vrouw en twee dochters voor het laatst samen waren voordat de componist op 23 augustus een nu door oorlog verscheurd Europa verliet. Rachmaninov zou de oorlogsinspanning van de Sovjet-Unie tegen nazi-Duitsland in de loop van de Tweede Wereldoorlog ondersteunen en bonnen doneren van veel van zijn concerten dat seizoen ten voordele van het Rode Leger.

Kort na een optreden in de Hollywood Bowl in juli 1942 leed Rachmaninov aan spit en vermoeidheid. Hij informeerde zijn arts, Alexander Golitsyn, dat het komende concertseizoen 1942-43 zijn laatste zou zijn, om zijn tijd aan compositie te kunnen wijden. De tournee begon op 12 oktober 1942 en de componist kreeg ondanks zijn verslechterende gezondheid veel positieve recensies van critici. Rachmaninov en zijn vrouw Natalia behoorden tot de 220 mensen die genaturaliseerde Amerikaanse burgers werden tijdens een ceremonie in New York City op 1 februari 1943. Later die maand klaagde hij over aanhoudende hoest en rugpijn; een arts diagnosticeerde dat hij pleuritis had en adviseerde dat een warmer klimaat zou helpen bij zijn herstel. Rachmaninov koos ervoor om door te gaan met toeren, maar voelde zich zo ziek tijdens zijn reizen naar Florida dat de resterende data werden geannuleerd en hij met de trein terugkeerde naar Californië, waar een ambulance hem naar het ziekenhuis bracht. Hij bleek inmiddels een agressieve melanoom te hebben. Zijn vrouw nam Rachmaninov mee naar huis, waar hij herenigd werd met zijn dochter Irina. Zijn laatste optredens als concerto-solist – Beethovens Eerste pianoconcert en zijn Rapsodie op een thema van Paganini – waren op 11 en 12 februari met het Chicago Symphony Orchestra onder leiding van Hans Lange. Op 17 februari gaf hij aan de Universiteit van Tennessee in Knoxville, Tennessee, zijn laatste recital, waarbij het programma Chopins Pianosonate n°2 in Bes mineur (de zogenaamde Begrafenissonate..) omvatte.

De gezondheid van Rachmaninov ging in de laatste week van maart 1943 snel achteruit. Hij verloor zijn eetlust, had constante pijn in zijn armen en zijkanten en vond het steeds moeilijker om te ademen. Op 26 maart verloor de componist het bewustzijn en hij overleed twee dagen later, vier dagen voor zijn zeventigste verjaardag. Een bericht van verschillende Moskouse componisten met goede wensen was te laat aangekomen voor Rachmaninov. Zijn begrafenis vond plaats in de Russisch-orthodoxe kerk van de Heilige Maagd Maria aan de Micheltorena-straat in Silver Lake. In zijn testament wenste Rachmaninov begraven te worden op de “Novodevichy” begraafplaats in Moskou, waar Skrjabin, Taneyev en Tsjechov werden begraven, maar zijn Amerikaanse staatsburgerschap maakte dat onmogelijk. In plaats daarvan werd hij begraven op “Kensico Cemetery” in Valhalla, New York.

Het derde pianoconcert van Rachmaninov geeft een goed beeld van zijn compositietechniek en hoe hij zo’n mooie persoonlijke sfeer weet te scheppen.

Geplaatst in muziek | Tags: , , , | 1 reactie

200 jaar César Franck

Ergens begin 2022 vroeg de orgeldocent aan mijn oudste kleinzoon Gijs:
-‘Weet je wat voor bijzonder jaar dit is?’
De oorlog in Oekraïne moest nog beginnen en de Covid-pandemie raasde nog steeds door, maar leek eerder minder dan meer te worden. Wat kon er zo bijzonder zijn aan 2022?
-‘Nee?’
-‘Het is 200 jaar geleden dat César Franck is geboren. Het is dus een “César-Franck-jaar”. Er zijn dit jaar veel orgelconcerten met muziek van César Franck. Ken je muziek van deze componist?’
Gijs kende de Symfonie in D-mineur, althans het allegretto. Daar had hij wel eens een orgelbewerking van gehoord. Verder dus niets. Maar in de loop van dit jaar is daar verandering in gekomen. Samen met mij keek hij naar een documentaire over Franck, en ook hebben we allerlei muziekstukken beluisterd. En opeens, ook naar aanleiding van die documentaire, wilde hij een boek gaan schrijven over Franck. Dat zou op 10 december klaar moeten zijn, want dan was Franck jarig. Morgen is dus een heel speciale dag. Franck zou 200 jaar oud zijn geworden! Deze week herinnerde hij me daar nog eens fijntjes aan. Op orgelles vroeg hij aan zijn docent:
-‘Ga jij ook nog een Franck-concert geven op 10 december?’

Dat was dus niet het geval. Wel speelt deze bij de inwijding van het gerestaureerde hoofdorgel in de Sint Jan een stuk van Franck. Ik zei tegen Gijs dat ik daar heen zou gaan, als een van de sponsoren van de restauratie was ik ook uitgenodigd.
-‘O, opa, Mag ik dan ook mee?
-‘Het is op een avond, het begint pas om 8 uur. In de laatste week van de kerstvakantie.’
-‘Maar dan kan ik misschien wel logeren? Dan ga ik ook mee!’
-‘Dat weet ik echt niet. Ik denk niet dat dat kan. Maar we hebben het er nog wel eens over.’

Gijs begon te studeren. Want hij wilde een concert geven, nog dit jaar. Het is nog een paar weken Franck-jaar.  Op 10 december zou zo wie zo moeilijk worden, immers er moet eerst nog flink geoefend worden. Welke stukken van Franck zou hij gaan spelen? Het begin van het Pièce in Es en het eerste deel van het Pièce Héroique? Die twee stukken leken hem wel wat. En misschien ook het allegretto uit zijn symfonie?
-‘Opa, zullen we een dubbelconcert geven? Dan speel jij ook Franck.’

Na maanden een sterke focus op Michael Jackson gehad te hebben was hij nu weer opeens geïnteresseerd in het orgel. Hij ging naar boven en begon te studeren.
-‘Opa, ik ben aan het studeren!’
Wat hij nooit uit zich zelf deed, deed hij nu: moeilijke stukjes telkens herhalen.

Maar ik moet ook aan de bak, nu moet ik ook gaan studeren. Ik besloot het thema van het tweede deel van de symfonie van Franck te gaan spelen. Nog moeilijk zat. Ook ik zal nog een tijdje moeten oefenen…

Enkele pagina’s uit zijn boek: De inhoudsopgave, de inspiratie van de componist, het ongeluk met de omnibus, portret van de componist en de laatste pagina.

Gijs gaat bij het concert dit boek presenteren. Met zijn bravoure gaat dat wel lukken. Franck is dood. Anders zou hij met kloppend hart, vol verwachting uitzien naar zijn jaarfeest!

Deze vertolking van het Cantabile is zeer onlangs op Youtube gezet. Een zangerig en expressief verjaardagscadeautje!

Eerder schreef ik al over het leven en ook over de muziek van Franck:

Geplaatst in kleinzoon | Tags: , | 1 reactie

Blijde opa en blijde oma

Een klein jaar geleden, toen het buiten koud was, ging mijn kleindochter bij ons in de logeerkamer zwemmen. Ik hielp de oudste op dat moment met zijn orgelspel en zij wilde niet alleen zijn. Behalve het orgelspel klonken er die middag zomerse geluiden om me heen. Ze kleedde zich om, trok een zwempakje aan. Ook pakte ze de strandhoed van mijn vrouw. Op de vloer legde ze een badlaken en een paraplu diende als parasol. Het logeerbed was de plek van waaruit je in het water kon afdalen. Ze ging heerlijk liggen zonnen en af en toe ging ze lekker een frisse duik nemen. In haar hoofd was het zomer en ze genoot van deze lekkere dag. De oudste speelde onverstoorbaar verder en ik genoot van al dat moois.

Gisteren was het ook zo’n feestdag. Mijn oudste kleinzoon bouwde een voetbalstadion. Na een tijdje kwam ik kijken. Hij vertelde eerst iets over de achtergrond van het stadion.

Na een tijdje werd het stadion ook in gebruik genomen.

In het stadion waren uiteraard ook de nodige reclameborden. Inclusief een reclamebord van het Sinterklaasjournaal, zij sponsorden ook de wedstrijden.

Maar ook het middelste kleinkind is creatief. Hij heeft gisteren allerlei kleine filmpjes gemaakt. Hier een kleine selectie

De jongste blijft bij dit alles rustig haar gang gaan. Ze ging mee in het spel van de oudste, ze liepen samen na de wedstrijd naar het strandje en waren intussen aan het fantaseren, waarover weet ik niet. Maar verder bleef zij vooral onverstoorbaar binnen knutselen. Ik wordt altijd heel vrolijk van haar tekeningen en knutsels. Ze doet in tegenstelling tot de oudste altijd erg haar best om het ook heel mooi te laten zijn. Wat een creativiteit!

In hun creativiteit zijn kinderen altijd heel blij. Opa en oma ook.

Geplaatst in kleinzoon | Tags: , , , | 1 reactie

De nieuwe pakjesboot

Het leukste moment van de dag vinden mijn drie kleinkinderen het Sinterklaasjournaal. Het geloof in de Sint is sterk tanende, zelfs bij de jongste die net zes jaar is geworden. Maar zij, en ook de oudste van negen, willen allebei graag geloven. Dus ze bouwden samen een stoomboot en speelden stukjes van het Sinterklaasjournaal na. Ze willen er niets van missen. Ook al was de consternatie groot, toen na enkele dagen de pakjesboot zonk: hun geloof leek zich even te herstellen. Ik zag tranen in de ogen van de oudste en vertelde toen maar snel met een lachend gezicht: ‘wat hebben ze toch weer aparte dingen weten te verzinnen, de mensen van het Sinterklaasjournaal!’ Dat was genoeg om weer even met beide voeten op de grond komen te staan en hij lachte met me mee.

Op orgelles mocht Gijs improviseren. En hij kreeg voor thuis een improvisatie-opdracht mee: verzin een elegie in F-mineur op basis van het liedje “zie ginds komt de stoomboot” Vandaag was hij bij ons en ik legde hem uit wat een elegie was: dat is een klaagzang. Ik vertelde over vrouwen die in de Middeleeuwen verplicht moesten huilen als er een vorst was overleden.
-’Zeker net zoals toen de president van Noord-Korea was overleden’ wist hij zich te herinneren.
-‘Juist ja, precies zo iets. En in plaats van huilen kun je ook een droevig lied maken, dat noem je dan een elegie.’
Het stuk moest verder ook nog eens in een ABA vorm staan.
-‘Waarom in een ABA vorm?’
-‘Dat weet ik ook niet. Dan hoor je iets weer van daarvoor terug komen, dat zal het wel zijn.’

Gijs ging improviseren. Hij begon in Es mineur! Dat is een toonsoort met maar liefst zes mollen aan de sleutel! Het eerste deel kreeg vooral een lang orgelpunt in het pedaal. Het tweede deel bestond uit allemaal kleine stukjes die een echo van elkaar waren. Al improviserende maakte hij zich die moeilijke toonsoort een beetje eigen. Toen ging hij op een vreemde manier moduleren en kwam opeens in F-mineur uit, de toonsoort van de opdracht. Ook nu hoorde ik weer veel orgelpunt, inderdaad ontstond er zo een soort ABA-vorm. Op het einde speelde hij een akkoord met een lang doorklinkende picardische terts, het werd daardoor F-majeur. De klaagzang leek plots toch nog goed af te lopen. Ik vertelde dat ik moest denken aan de pakjesboot die was gezonken, maar dat einde klopte dan in dat geval niet helemaal. Het werd immers opeens majeur.
-‘Het was toch goed afgelopen? In Hellevoetsluis was er immers een nieuwe pakjesboot gebouwd?’ Gijs wist onmiddellijk de logica van zijn F-majeur akkoord. Ik denk dat ik de volgende week weer een heel andere elegie ga horen als hij weer orgelles heeft. Misschien een elegie die me doet denken aan een heftig zinkende Titanic… Nee, dan toch maar liever dat majeur slot van de veelbelovende nieuwe pakjesboot.

Geplaatst in kleinzoon | Tags: , , | 2 reacties

Mooie november avonden

De maan komt altijd elke dag een uur later op. De vorige week was dat steeds rond zonsondergang. Op woensdag 9 november was het volle maan. In Azië was toen een gedeeltelijke zonsverduistering te zien. Veel mooier nog was misschien de vrijwel exacte conjunctie met Mars. Mars staat nu dus een tijdlang in oppositie met de zon, dat betekent dat hij elke dag rond zonsondergang opkomt en de hele nacht is te zien. Bovendien maakt hij een grote boog aan de hemel. De banen in de nacht zijn immers congruent met de banen van de zon, exact 6 maanden eerder. De zon staat in de zomer zeer hoog aan de hemel, nu dus staat Mars heel hoog: Maan en Mars kwamen in het Noordoosten op en gingen de volgende ochtend onder in het Noordwesten. Jammer genoeg was het wel snel heiig waardoor iets later op de avond het zicht op bijvoorbeeld de sterrenhemel een stuk minder was. Maar toch heb ik mooie plaatjes geschoten. Zoals van sterrenbeeld de Zwaan met zijn omgeving.

9 september: we zien de volle maan met de conjunctie met Mars. En Jupiter is er met twee van zijn Galileïsche manen, en ook Saturnus is nog steeds heel goed te zien, inmiddels aan de zuidelijke avondhemel.

11 september: wat een prachtige avondhemel! En nu ook weer is er Jupiter met deze avond drie van zijn Galileïsche manen.

12 september: deze avond was er een verbazingwekkend mooie opkomst van de maan die al duidelijk aan het afnemen is. Mijn kleinzoon Gijs was erbij. Wij deden samen observaties. In onze fantasie beklommen we een berg in Chili. Bij Jupiter kon je nu alle vier de grote manen goed zien. Iets later op de avond was de rode glans van de maan weer verdwenen.

Ik maakte van de foto’s van deze drie avonden een filmpje. De achtergrondmuziek bij die film komt van een eigen orgelstuk dat ik inspeelde op mijn Hauptwerkorgel.

Geplaatst in Astronomie | Tags: , , , , , | Een reactie plaatsen

Het Schonat orgel

Gijs had studiedag en mocht bij opa en oma zijn. Hij had wel huiswerk: hij moest in het Engels weten wat champignons waren en ‘do you like mushrooms?’ kunnen zeggen, en andere termen die bij een Engels ontbijt horen. Daar had hij geen moeite mee, en ook de toonladder van Bes op het orgel, nu ook met twee handen tegelijk, ging steeds beter. Dus konden we met een gerust hart in de trein stappen en Amsterdam bezoeken. Hij weet al veel over de gouden eeuw en ontdekkingsreizen en daar viel veel van terug te zien. Maar het doel was deze dag een bezoek aan de Nieuwe kerk waar een tentoonstelling over Juliana, onze voormalige koningin was. Gijs vond het vreemd dat er een tentoonstelling was over Juliana, en niet over Willem-Alexander en Maxima. Die waren daar toch immers getrouwd en daar waren de beroemde tranen van Maxima geplengd. Maar hij kwam er na een tijdje achter dat het niet alleen het huidige koningspaar was dat hier trouwde.

‘Hé, het Pietenhuis!’
Gijs zag een enorme foto van het Pietenhuis. Het gebouw bleek in het verre verleden nog een andere functie te hebben gehad: Koningshuis. We zagen het speelgoed van Juliana, filmpjes van de vier prinsesjes en nog veel meer nostalgie. Gijs begreep dat de oorlogstijd voor Juliana een feest was geweest: samen met haar kinderen in Canada, waar niemand haar kende, kon ze gewoon over straat lopen en genieten van de eindeloze natuur. Sinds Gijs zich verdiept heeft in het leven van Michael Jackson weet hij dat hij zelf nooit beroemd wil worden. Hij wil gewoon over straat kunnen blijven lopen zonder dat iedereen hem kent.

Maar het mooiste van de Nieuwe Kerk is het Schonat orgel. Gijs bleef er naar kijken, probeerde met mijn telefoon een zo mooi mogelijke foto te maken. Een suppoost wist iets te vertellen, maar uiteindelijk wist Gijs er meer van.
‘Hij is toch uit 1654?’ De suppoost wist het niet. Ik schatte dat het instrument rond 1680 was gebouwd. De suppoost wist het niet en ging een folder halen. Het instrument dateerde uit1655.
-‘Ik zat er maar één jaar naast!’
-‘Mijn grootste wens is dat ik daar op mag spelen.’


We gingen in een zaaltje kijken naar een overzicht van het leven van Juliana. Daarna liepen we weer achter Gijs aan, terug naar het orgel.

Mijn vrouw had nog een ruimte gezien met een grote tafel die gedekt was met koninklijk zilver. Ze vertelde wat ze allemaal zag en Gijs en ik luisterden aandachtig. Toen gingen we achter Gijs aan, nog een keer naar het Schonat orgel kijken.
-‘Ik wil later de organist worden in de Nieuwe kerk.’

Toen liepen we nog naar het kleine transept orgel. En daarna weer naar het middenschip. Een speelgoedautootje dat we eerder zagen stond daar nog een keer, maar nu als echte auto.

-‘Wat vind jij van het orgel, opa?’
-‘Ik vind het een erg mooi orgel. Het heeft net zo’n mooi beeldhouwwerk als wat we net op het koninklijk paleis zagen.’
Toen we daar zonet bij het paleis stonden had ik naar wat dingen gewezen terwijl hij een frikandelbroodje nuttigde en wij onze boterhammetjes.
-‘Het orgel is in precies dezelfde tijd gebouwd als het paleis, dat toen trouwens stadhuis was’ vervolgde ik.
-‘Jammer dat Bernhard Winsemius er niet is.’
De suppoost zei dat Gijs maar contact moest maken met Henk Verhoef.
-‘Ja, die ken ik. Die is hier toch ook organist?
-‘Juist. Als je met hem een afspraak maakt mag je misschien wel een keer op het orgel spelen. Weet je trouwens hoeveel pijpen dit orgel heeft?’ Vroeg de suppoost. Gijs raadde 4000.
-‘Het zijn er meer dan 5000. En weet je wat het grootste orgel van Nederland is?”
-‘Ja, natuurlijk dat weet toch iedereen. Dat is het Marcussenorgel in de Laurenskerk.’

We gingen verder na eerst een glas Fanta te hebben genuttigd. We mochten de Beurs van Berlage niet in maar konden toch door enkele ruitjes van een deur de mooiste zaal van het gebouw zien. Gijs wist dat daar indertijd het burgerlijke huwelijk van Willem-Alexander en Maxima was voltrokken. Daar moesten we ook nog maar eens een keer heen.

Even verder kwamen we bij de Nicolaaskerk, die ons begroette met zijn klokken. Hij was open, en ook daar was een orgel te zien.

Ik legde aan Gijs uit wat kruiswegstaties waren, en we maakten een kruisje bij een wijwatervat. Zo’n honderd brandende waxinelichtjes trokken zijn aandacht.
-‘Mag ik die uitblazen?’
Dat mocht niet en mijn vrouw legde uit waarom die kaarsjes aan het branden waren. Er was ook een knielstoel. Als je een kaarsje had aangestoken kon je daar op knielen en gaan bidden, bijvoorbeeld voor iemand die ziek was. En vragen in je gebed of die zieke weer beter kon worden.
-‘Voor wie zou jij willen bidden en een kaarsje opsteken? ‘
-‘Voor Michael Jackson.’

Thuis gekomen ging hij het Schonat orgel nabouwen. Intussen zong en neuriede hij goedgehumeurd liedjes van Michael Jackson. Bij het eerste Sinterklaasjournaal van dit jaar zag hij weer het Pietenhuis.
-‘Daar zijn we vandaag geweest!’
De tentoonstelling in de Nieuwe kerk heeft voor hem een eeuwigdurende associatie met het Pietenhuis opgeleverd. Maar vooral ook met het Schonat orgel.


Orgel, 1655: Hans Wolff Schonat (ca. 1614 – ca. 1673), daarna vergroot door Jacobus Galtusz. van Hagerbeer (gest. 1670) en Roelof Barentsz. Duyschot (werk voltooid in 1673); orgelkast: Jacob van Campen (1596–1657); beeldhouwwerk: Artus Quellinus (1609–1668); schilderingen: Jan Gerritsz. van Bronckhorst (1603–1661).

Nog weer een dag later was hij ook bij ons. Er klonken verrassende orgelklanken vanuit de orgelkamer. Ik ging poolshoogte nemen en maakte een opname. Tot mijn verrassing had hij de sampleset van het Janke orgel van Bückenburg gebruikt.
-‘Wat voor een barokstuk speelde je?’ vroeg ik hem.
-‘Dat was geen bestaand stuk, het was een improvisatie.’
-‘Maar waarom een barokstuk?’
-‘Op het Schonatorgel heb ik nog nooit moderne muziek gehoord.’
Ah, vandaar dat hij de sampleset van Bückenburg had gekozen in plaats van de moderne klanken van het Caen orgel, dat hij meestal kiest. In Amsterdam heeft hij nog niet gespeeld, maar hier klonk alvast een voorproefje. Ik denk dat dit op het echte Schonat orgel ook mooi zal klinken.

Geplaatst in kleinzoon, maatschappij, pedagogiek en onderwijs | Tags: , , | 1 reactie

Beveiligd: Een mooie dag

De inhoud is beveiligd met een wachtwoord. Vul het wachtwoord hieronder in om hem te kunnen bekijken:

Geplaatst in kleinzoon | Voer je wachtwoord in om reacties te bekijken.

Protonen en antimaterie

Elk atoom bevat protonen. Elk scheikundig element heeft een verschillend aantal protonen. Wie, wat, waarom? Het werd ons gewoon gepresenteerd als een feit op school. Ik snapte er niets van maar vond het razend interessant. Even een korte samenvatting van wat Wikipedia schrijft over protonen:

Een proton is onderdeel van een atoom met een positieve lading. De atoomkern van het waterstofatoom, H, bevat één enkel proton. Alle andere atomen bevatten zowel neutronen als protonen. Het aantal protonen van de kern bepaalt tot welk chemisch element het atoom behoort. De lading van één proton is ongeveer gelijk aan 1,602 × 10-19 C. Dit noemt men de elementaire lading. De lading van een elektron is exact tegengesteld aan die van een proton, en dus negatief. In een neutraal atoom is het aantal protonen in de kern gelijk aan het aantal elektronen eromheen. In deze situatie heffen de positieve ladingen van de protonen en de negatieve ladingen van de elektronen elkaar naar buiten op. Het atoom als geheel is dan elektrisch neutraal.

Hierboven een schematische voorstelling van een Lithium-atoom. Zoals hierboven op Wikipedia staat, zo leerde ik het ook op school. Men wist toen nog niets wist van quarkdeeltjes en ook niets over gluonen. Maar Wikipedia vervolgt:

Protonen bestaan op hun beurt weer uit quarks, namelijk twee ‘up’ quarks, een ‘down’ quark en kortlevende quark-antiquarkparen. Deze quarks worden bij elkaar gehouden door gluonen, de dragers van de sterke kernkracht. Aangezien de elektromagnetische kracht vele malen sterker is dan de zwaartekracht, moet men concluderen dat het aantal protonen in het universum gelijk is aan het aantal elektronen. Was dat niet het geval, dan zou de netto afstoting door het overschot aan positieve of negatieve lading een merkbaar effect hebben op de expansie van het universum en op alle materie onder de invloed van zwaartekracht (planeten, sterren, en dergelijke).

We weten tegenwoordig dus veel meer als wat ik leerde in de zestiger jaren van de twintigste eeuw. Maar inmiddels blijkt dat we eigenlijk nog steeds lang niet alles van protonen weten. In het vakblad Nature beschreven fysici deze week over opmerkelijk gedrag van protonen:

Stel ze bloot aan een elektromagnetisch veld, dan zal de elektrische lading zich fysiek op een andere manier over het deeltje verdelen dan je zou verwachten.
‘Wat ze hier waarnemen is echt opmerkelijk’, zegt Juan Rojo van de Vrije Universiteit Amsterdam, die zelf regelmatig onderzoek doet naar de kleine deeltjes. Hij is zelf niet bij dat onderzoek betrokken. ‘Deze meting laat duidelijk zien dat zich in het binnenste van protonen processen afspelen die we simpelweg nog niet begrijpen. De aandacht ging tot nu toe uit naar nieuwe, exotische deeltjes en naar nog onbekende natuurkunde buiten het standaardmodel’. Het standaardmodel klopt niet, zo past bijvoorbeeld de zwaartekracht er niet in. In die zin is het dus logisch dat men vooral zocht naar nieuwe deeltjes, het proton leek niet interessant. Maar plots deden fysici de ene na de andere ontdekking over bizar of onverwacht protongedrag. ‘Steeds meer fysici zagen daardoor in dat er binnen het standaardmodel, binnen de bekende natuurkunde, ook nog veel te leren valt’, zegt Rojo. ‘Het proton is echt interessant.’ Zelf ontdekte Rojo deze zomer bijvoorbeeld dat protonen charmquarks bevatten. Iets dat al veel langer werd vermoed, maar ook op twijfel stuitte omdat het zo bizar is: charmquarks zijn namelijk zwaarder dan het proton zelf. Alsof je een kilogram zware verhuisdoos vol boeken uitpakt en na afloop twee kilogram in de kast hebt staan. Het vormde bovendien de volgende bevestiging van een inzicht dat minstens even opmerkelijk is. Wanneer je protonen openmaakt, ontdek je daarin geen overzichtelijke bouwsteentjes – twee upquarks, en één downquark, zoals het decennialang in de natuurkundeboeken stond – maar een chaotische deeltjeszee van quarks en andere elementaire deeltjes. Sterker nog, zo bleek vorig jaar uit onderzoek: in die zo alledaags lijkende protonen schuilt zelfs antimaterie, het mysterieuze spiegelbeeld van gewone materie waarvan normaliter in de kosmos vrijwel elk spoor ontbreekt. Rojo vermoedt dat al die opmerkelijke vondsten rond het proton het gevolg moeten zijn van een eigenschap van de natuur die we nog niet goed begrijpen. ‘Ik denk dat dit stukjes zijn van een grotere puzzel’, zegt hij. ‘Ik heb sterk het gevoel dat het niet los van elkaar staat.’ Op welke manier al die puzzelstukjes in elkaar passen, weet echter niemand. In de Verenigde Staten werkt men inmiddels aan de Electron-Ion collider, die onder meer bedoeld is om de interne structuur van protonen beter bloot te leggen. Dat apparaat, met een prijskaartje van omgerekend een grove twee miljard euro zal worden gebouwd in het Brookhaven National Laboratory in de staat New York. Rond 2030 moet het klaar zijn voor de eerste metingen. ‘Ik verwacht veel van dat experiment’, zegt Rojo. ‘Het kan straks precies het soort vragen beantwoorden waar we in de natuurkunde nu mee rondlopen.’ Nog een jaar of tien dus, totdat we eindelijk de diepste geheimen leren kennen van dat meest alledaagse aller deeltjes.

Het heelal is veel te zwaar, er moet zoiets als antimaterie zijn zo wordt al decennia gedacht. Maar hoe er ook wordt gezocht en gemeten, het is nog steeds niet gevonden. Het is misschien wel veel dichterbij dan we denken. In elk proton zou wel eens antimaterie kunnen zitten. Men is waarschijnlijk op het spoor van nieuwe, fundamentele ontdekkingen!

Het volledige artikel van Georges van Hal in de Volkskrant van 22 oktober 2022

Geplaatst in Astronomie | Tags: , , | Een reactie plaatsen