Hoe klonk de muziek in 1930? Dat vroeg ik me af nadat ik de laatste orgelsymfonie van Vierne had beluisterd, een stuk dat in dat jaar is geschreven. Ik las in een artikel dat Franse muziek zo van rond het jaar 1900 op drie pijlers rustte. De meer behoudende pijler is de muziek van componisten als Fauré en Saint-Saëns. Zij sluiten aan bij componisten als Mendelssohn of Brahms. De tweede pijler is er een die zich sterk door componisten als Wagner laat beïnvloeden met componisten als César Franck en Vincent d’Indy. Dan heb je de derde stroming die begint bij Debussy en waar je ook Ravel en de Groupe des Six met Honegger en Poulenc toe kunt rekenen.
Louis Vierne, mijn persoonlijk favoriete componist van orgelmuziek (na Bach dan…) komt duidelijk voort uit de “Franck-school”, er zijn veel Wagneriaanse invloeden. Bij Wagner begint de opmars van de chromatiek in de muziek. Bij een tijdgenoot van Vierne, Schönberg, leidt dit tot het verdwijnen van de centrale kracht, de grondtoon of tonica. Hij gaat op zoek naar wat er mogelijk is bij een totale atonaliteit. Vierne daarentegen eindigt elk stuk nog steeds met een grondtoon. Ook blijven er steeds voortekens aan de notenbalk staan en wordt er op zijn minst gesuggereerd dat er sprake is van een centrale toon. We gaan er naar op zoek bij het scherzo uit de zesde en laatste orgelsymfonie van Vierne. Wat hoor je hier in godsnaam, het lijkt wel tekenfilmmuziek! Maar dat wordt vooral veroorzaakt door de ritmiek en door de keuze van de registers. Dat het een scherzo-karakter heeft, dat horen we aan de onophoudelijke “123 123” beweging van de 6/16 maat die het hele stuk door nadrukkelijk aanwezig blijft. De vele kleine secundes in de samenklanken klinken scherp, als de radertjes van een niet zo goed geoliede machine. Kijk en luister maar eens naar de eerste twee maten.

De met groen omcirkelde noten zijn kleine secundes. Is het de muziek van een fabriek, zoals ook Charlie Chaplin dat liet zien en horen in “Modern Times”? Vierne was in Amerika geweest, het zou best kunnen dat hij daar van alles gehoord heeft en er zijn inspiratie heeft opgedaan. De vele virtuoze, en ook afwisselende loopjes maken het stuk heel levendig. Het heeft door dit alles een Scherzo-karakter, maar hoe zit het met de vorm? De traditionele scherzovorm is geënt op de menuetvorm, en dat is een Aaba’ba’ vorm. Deze vorm heeft dit scherzo duidelijk niet. Het gebruik van de toonsoorten en voortekens geeft in eerste instantie uitsluitsel. Het hele stuk heeft namelijk 6 toonsoorten met telkens andere voortekens. Ik noem ze even I, II, III, IV, V en VI. Maar nog meer vormbepalend zijn 2 thema’s, een overgangsstukje en een coda. De vorm wordt daardoor:
Thema1 – Thema2a – Thema2b
Thema1 – Thema2a- Thema2b
Overgang – Thema2c – Thema2d
Thema 1 verkort -Thema 1 verkort + Coda
Grofweg zien we dus 4 delen gebaseerd op twee thema’s. Bij onderstaande opname van het spel van Pierre Cochereau staat de partituur er door mij bij genoteerd. Je ziet behalve de indeling ook met rood de plekken met opvallende motieven. Hierdoor kun je beter volgen wat er allemaal gebeurt.
Ik heb er inmiddels drie opnames van gehoord. Gereon Krahforst speelde het in 2020 op het Stanhuth orgel uit 1910 van Maria Laach. Hij maakt op diverse momenten een korte onderbreking waardoor het gestage ritme van de 6/16 maat verloren gaat. Daardoor heeft deze opname niet mijn voorkeur.
Een erg mooie opname vind ik die van Hayo Boerema die alle orgelsymfonieën van Vierne integraal heeft opgenomen vanaf het Marcussen-orgel van de Laurenskerk van Rotterdam. Die opnamen zijn op Youtube terug te horen. Van het Scherzo van de zesde orgelsymfonie komt ook deze opname, door hem gespeeld.
En dan heb je nog Pierre Cochereau, hij is de organist van de eerste opname waar ook de partituur is bijgeplaatst. Cochereau was van 1955 tot zijn dood in 1984 titulair organist van de Notre-Dame van Parijs. Daardoor kon hij veel opnamen maken van zijn orgelspel op dit wereldberoemde Cavaillé-Coll orgel, dat na de aanpassingen door Vierne in de dertiger jaren in zijn eigen tijd opnieuw weer enigszins was aangepast. Zo werden in december 1975 en mei 1976 alle orgelsymfonieën van Vierne op dit instrument opgenomen. Pierre Cochereau speelt dit scherzo dus op hetzelfde orgel als waar Vierne het ooit speelde. Het klinkt hier verrassend doorzichtig.
De hele zesde orgelsymfonie is de moeite van het beluisteren waard. Maar het is geen makkelijke kost. Ik heb hem nu enkele keren achter elkaar beluisterd en ga steeds meer horen. Het scherzo van deze symfonie daarentegen gaat er in als zoete koek. Het brengt je opeens in een kolderieke wereld, vol absurde bewegingen. Ik zie er in gedachten een grappige tekenfilm bij. Vierne vast ook, al was hij inmiddels stekeblind. Zijn leerling Henri Doyen vertelt dat Vierne veel gevoel voor humor had. Dat denk ik ook. Of, denk ik opeens, is het misschien een soort carnavalsmuziek? Mensen met gekke maskers die al springend rond huppelen? Het is immers komend weekend “vastelaovend”!