In België was er enkele jaren geleden een verkiezing voor de grootste Belg aller tijden. Een van de genomineerden was Josquin Desprez. Maar net als in Nederland wordt eerder een wielrenner als Eddy Merckx dan een beroemde componist uit de tijd van de renaissance gekozen tot grootste landgenoot. In de Volkskrant van afgelopen vrijdag betwijfelde de verslaggever zelfs of iemand van de kandidaten van “de slimste mens” ooit van Josquin Desprez gehoord zou hebben. Terwijl hij volgens musicologen de belangrijkste componist van zijn tijd en volgens sommigen zelfs de allerbelangrijkste voor Bach geweest is. Dit jaar is het precies vijfhonderd jaar geleden dat hij overleed. Na het Beethoven jaar bevinden we ons nu dus in een Josquin jaar. Maar ik denk niet dat we veel van hem gaan horen. Zijn muziek staat te ver van de meeste mensen af. Op zich is dat toch ook wel ietwat vreemd. Want tijdgenoten als Leonardo da Vinci of Michelangelo kent bijna iedereen. Maar bij de meeste liefhebbers van klassieke muziek bestaat er geen muziek voor Bach. En ik ken ook een aantal mensen die pas de klassieke muziek vanaf de laatromantiek weten te waarderen. Ik dus niet. Ik vind hem de grootste Belg aller tijden.
Josquin stierf op 27 augustus 1521, een woensdag volgens de toen nog geldende Juliaanse kalender. Hij stierf in Condé-sur-l’Escaut, op de grens van het huidige Frankrijk en België. In die tijd hoorde deze stad bij Bourgondië. Hij is geboren tussen 1450 en 1453, waarschijnlijk iets ten oosten van Kamerijk. Josquin heeft veel gereisd, hij werkte in 1475 in Aix-en-Provence, in ieder geval van 1484-1489 bij kardinaal Asconia Sforza in Milaan, van 1489-1495 was hij aangesteld aan het hof van de paus in Rome en daarna nam hij dienst bij de Franse koning Lodewijk XII. In 1503 wist de hertog van Ferrara hem te strikken. Heinrich Isaac, tijdgenoot en eveneens een vermaarde componist, wilde de vacante baan van kapelmeester in Ferrara graag hebben. Wetende hoe goed hij was durfde hij het riante salaris van 120 dukaten te vragen. Een gezant reisde af naar Parijs om Josquin te polsen. Hij wilde het ook wel doen, maar niet voor minder dan 200 dukaten. Hertog Ercole ging overstag, hij wilde immers het beste van het beste. Dan maar in de buidel tasten: voilá, Josquin kon afreizen naar Ferrara. Helaas, de pest brak uit, Josquin vluchtte al na ruim een jaar dienst aan het illustere hof en vestigde zich vervolgens in Condé. Hij was nu weer in de buurt van zijn geboortestreek. Daar werd hij proost en kapelmeester van de Notre Dame en hij werd op handen gedragen door hertog Philips de Schone. In deze stad ontstonden talrijke composities. Ook onderhield Josquin van daaruit nauwe contacten met het hof van Margaretha van Oostenrijk in Mechelen, die landvoogdes was van de Nederlanden. Josquin bleef in deze stad proost gedurende 16 jaar, tot zijn dood in 1521.
Maar ik wil het hebben over Josquin en Ferrara. Ik heb al eerder het Ave Maria van Josquin besproken dat hij in Milaan schreef, nu wil ik ingaan op een compositie die hij in 1503 in Ferrara schreef. Ik ben al drie keer in deze stad geweest en bezocht daar twee paleizen van het hof van de familie d’Este. Als je je daarin verdiept ontdek je dat je te maken hebt met misschien wel het meest verfijnde hof van die tijd, een plek waar alle mogelijke kunstenaars konden gedijen. In dezelfde tijd dat Josquin aan het hof was verbleef daar ook Giovanni Sabadino degli Arienti,een Italiaanse humanist, auteur, dichter en prozaschrijver. Hij was geboren in Bologna en vanaf 1491 was hij in dienst van Ercole d’Este in Ferrara. Zijn beroemdste werk “Novelle Porretane” (1483) is een verzameling van eenenzestig verhalen in navolging van Boccacio’s Decamerone. Maar voor ons beeld van het hof van Ferrara is een ander boek erg waardevol, namelijk “De Triumphis Religionis” uit 1497, een verhandeling over de deugden van een prins. Hierin beschrijft hij het hof van Ercole d’Este als een voorbeeld van de deugd en grootsheid van een heerser. Zo kunnen we lezen:
”Zijn waardigheid werd ondanks zijn toenemende rijkdom alleen maar meer, zijn grootmoedige ziel steeg met een heilige behoedzaamheid tot de hogere sferen van de religie. Hij stelde twee muziekkoren samen met geoefende zangers. Het ene koor bestond uit 24 adolescenten en het andere uit evenzoveel oudere en erg talentvolle zangers die aan de jongsten les gaven. En zo hoorde men elke dag de mis, begeleid door uitstekend gezang en op feestdagen werd de gezongen mis met orgel begeleid. Op feestdagen was hij niet alleen bij de Mis maar luisterde hij ook geknield naar de vespers. En als het koor zong onderbrak hij de kerkdienst niet maar bleef hem vol devotie bijwonen. Na de mis week hij een beetje naar achteren om geknield in zijn eentje te blijven bidden.”
Josquin werd aangesteld door deze hertog en hij kwam zo in een muzikaal gespreid bedje. En dat wist hij te waarderen. Hij componeerde hier een prachtige Mis volgens een enigszins ouderwetse techniek, de zogenaamde cantus firmus techniek. In essentie gaat het bij deze techniek om een van te voren vastgestelde melodie waar de rest van de compositie aan is opgehangen. Deze melodie wordt vervolgens uit elkaar gerekt en gezongen in lange tonen. Tussen de zinsdelen van deze lange tonen zit steeds een heel stuk waar deze zogenaamde “cantus firmus” dan weer niet aanwezig is. Deze techniek kwam tot grote hoogte zo’n 60 jaar eerder bij Guillaume Dufay. Bij de muziekboeken die aanwezig waren in de muziekbibliotheek van de cantor in Ferrara zaten ook enkele missen van Dufay. Josquin had deze techniek ook al vaker toegepast, maar steeds meer introduceerde hij in zijn missen nieuwe technieken zoals met name “doorimitatie”: Elke passage begint daarbij met een melodie die vervolgens terug keert in alle stemmen, deels of in zijn geheel. En Josquin had daarnaast nog een groot repertoire van mogelijkheden, zoals het gebruik van paarsgewijze zetting, paarsgewijze imitatie, hoketustechnieken enzovoort. De zetting van het Ave Maria waarover ik eerder al sprak is bijna een cursus zettingstechnieken: “hoe kun je een polyfoon muziekstuk vormgeven”. Ook in deze Mis gebruikte Josquin meerdere technieken. Maar de basis was toch wel de Cantus firmus techniek. De cantus firmus bestond uit een buitengewoon simpel thema, dat hij zelf verzon, op basis van de naam van zijn heer: “Hercules Dux Ferrarie” (Ercole hertog van Ferrara). Als je de naam “Hercules Dux Ferrarie scandeert, en daar muzieknoten uithaalt dan krijg je: Re Ut Re UT Re Fa Mi Re. Deze noten vormen de basis van de cantus firmus van deze mis:

Bij het Kyrie zit deze melodie eerst in de superius (sopraan), daarna in de tenor. Maar waar bij Dufay in zijn missen de verdere polyfone opzet bijzonder grillig is en de rest van de melodieën weinig samenhang hebben, is deze cantusfirmusmis bij Josquin bijzonder helder van opzet.

Ik heb in kleuren aangegeven wat de stemmen met elkaar te maken hebben. Sommige fragmenten worden vaker geïmiteerd, steeds op dezelfde afstand van elkaar, maar niet altijd op dezelfde toonhoogte. Er ontstaat een bijzonder overzichtelijk en smaakvol geheel. Doordat behalve de Cantus firmus de rest van de melodieën een heel vrije opzet heeft, een beetje zoals ook Gregoriaanse melodieën niet in een maat staan, zijn de melodieën ritmisch rijk en melodieus, heerlijk om te zingen. Voor een koor is het een feest dat alles zo prachtig lijkt te kloppen. De harmonische opzet is voor onze verwende oren misschien minder interessant, er komen feitelijk slechts een beperkt aantal akkoorden voor . Maar doordat de cantus firmus hier acht maten beslaat en gelijk al herhaald wordt begint het stuk wel heel duidelijk met een tweedelige structuur, 8+8 maten. Het eerste stuk eindigt op de vierde trap, een subdominant en vraagt om de tweede zin, die als een soort nazin met een duidelijke cadens dominant-tonica eindigt. Zowel de voorzin als de nazin hebben ook nog eens een interne structuur van 2+2+4 maten, heel helder. Een eeuw later wordt tekstuitbeelding erg belangrijk en precies op dat moment gaat men ook veel meer vanuit akkoorden denken, met Monteverdi als eerste hoogtepunt. Toch is het ook weer niet zo dat er geen sprake is van tekstuitbeelding in deze mis van Josquin. Het is gewoon allemaal veel subtieler en minder direct dan een tijd later. Maar de keuze van de melodieën en de keuze van de verschillende zettingen zijn wel degelijk gerelateerd aan de tekst. Bij een tekst als “qui tollis peccata mundi, miserere nobis” in het Gloria, voel je hoe Josquin de nederigheid van de zondaar probeert uit te beelden door opeens soberder te componeren, met ook nog eens melodieën in mineur. De tekst wordt drie keer gezongen, in de registers midden-hoog-laag. Hier wordt natuurlijk indirect gezinspeeld op de heilige drieëenheid. Eindigen in de laagte met daar ook weer het begin van de cantus firmus melodie maakt het extra droevig: “heer, heb medelijden met ons.”

Het einde van dit Gloria is majestueus. De tekst luidt: “Cum Sancto Spiritu, in gloria Dei Patris, Amen.” Met de Heilige Geest, eer zij God de Vader, Amen.” In de muziek hoor je onmiddellijk een verdichting van de ritmiek doordat de alt in triolen gaat zingen (in partituur in groen). Ook symbolisch: de drieëenheid. En die drieëenheid hoor je ook doordat het eerste tekstgedeelte in de Superius (de sopraan) drie keer achter elkaar wordt gezongen. (in rood). Het laatste stukje van die Superius wordt door de bas een terts lager meegezongen (ook in rood). Al snel hoor je de Cantus Firmus in de tenor. Een verdere culminatie ontstaat doordat vanaf maat 6 tot en met 9 korte melodische fragmenten in alle partijen steeds hoger herhaald worden, in een stijgende sequens (in blauw). Als de tenor in maat 10 is aangekomen zingt hij vijf maten achter elkaar een lang aangehouden D. Dat is het moment van de afsluiting. Alle andere stemmen bouwen nu het geheel weer geleidelijk af: eerst eindigt de bas op een D die drie maten blijft doorklinken, dan de sopraan die twee maten een F heeft en tot slot de alt die pas in de laatste maat een lange A heeft. We horen een D-mineur akkoord. Je zou misschien een majeur akkoord verwachten, maar dat is gezien de beweging van de alt in de een na laatste maat onmogelijk. Desondanks een triomfantelijk slot.

Hier onder een fragment van het origineel in de notatie van die tijd:

In de kern horen we in deze mis vooral ingetogenheid.
Het hele stuk kun je hier beluisteren:
In twee paleizen in Ferrara heb ik indertijd enkele foto’s gemaakt. Zoals in het Palazzo Schifanoia. De voorganger van Ercole I, Borso, liet in het paleis alle zalen van fresco’s voorzien. Van een van die zalen is nog het grootste deel bewaard gebleven. Dit dankzij het feit dat het naderhand is witgepleisterd. Toen het pleister werd verwijderd kwam er een ware schat tevoorschijn. Het is de Salone dei Mesi (salon van de maanden). De schilderingen werden van 1469 tot 1470 gemaakt. Verticale stukken die de maanden voorstellen zijn telkens in drieën verdeeld. Bovenaan is de triomf van een klassieke godheid afgebeeld, in het midden het teken van de dierenriem en onderaan zie je taferelen uit het leven aan het hof. De hele zaal is niet door één kunstenaar beschilderd maar er waren maar liefst vijf ateliers bij betrokken, waarbij Leon Battista Alberti de supervisie had. Behalve dat de maanden uitgebeeld werden moest vooral ook het goede bewind van de vorst worden uitgebeeld. Dat zag je telkens op het onderste paneel. Als alles klaar was zou de paus op bezoek komen en aan Markies Borso de hertogtitel verlenen. De zaal heeft ook iets magisch, zonder deuren of ramen. Zalen zonder deuren kennen we ook van ridderromans. Toch was er één zichtbare deur, namelijk eentje die geschilderd was onder in de maand maart. En die bleek ook nog eens open te kunnen gaan: het was de plaats waar de hoogwaardigheidsbekleders naar binnen kwamen. De ruimte was pikkedonker, maar als er gasten waren was er overal verlichting geplaatst. Het was een ruimte waarin veel te zien viel, en de hertog kon hier ook zijn kennis van zowel de astrologie als de klassieke oudheid demonstreren aan de hand van het hele verhaal van de maanden. En iedereen kon hem in zijn goede werken bewonderen… Zo zien we bij de maand april boven de godin Minerva. Minerva is een personificatie van de goddelijke macht van het verstand, van de vindingrijkheid, van de menselijke geest en van de wijsheid. Als attributen zie je meestal een uil en een wapenrusting. In het midden van dezelfde wand zien we de uitbeelding van het astrologische symbool Ram. En daaronder weer wordt de hertog zelf uitgebeeld, die recht spreekt en op jacht gaat.


Het andere paleis dat ik bezocht is het hertogelijke paleis zelf, waar nog veel meer ruimtes bewaard zijn gebleven. Ook de plafonds zijn daar beschilderd. Er moeten ook nog prachtige schilderijen en wandtapijten zijn geweest, maar die zijn verloren gegaan of in talrijke verzamelingen over de hele wereld terecht gekomen. Nu zie je dus met name de fresco’s nog. Helaas, de laatste keer dat ik er was in 2019 had men tegen het afbrokkelen overal een soort plakband geplakt wat behoorlijk storend was. Maar ik heb er in het verleden nog foto’s van gemaakt die nog geen plakband laten zien, zoals deze, gemaakt in de zaal die gewijd is aan het verhaal van de godin Aurora:

Of deze, in een zaal waarin allerlei sporten en spelen werden uitgebeeld:

Josquin Desprez kwam hier zo’n dertig jaar nadat al deze schilderingen voltooid waren, hij heeft ze dus zeker gezien. Hij kwam natuurlijk vooral in de ruimtes waar alle muziekinstrumenten waren opgeslagen en werden onderhouden door de beste handwerkslieden van die tijd. Maar zoals gezegd, na ruim een jaar vertrok hij hals over kop toen in Ferrara de pest was uitgebroken. Ons herinnert vooral een prachtige mis aan zijn verbinding met dit illustere hof. Wat zou het mooi zijn om een uitvoering van deze mis eens bij te wonen in een van de prachtige zalen van het paleis of in de kathedraal van Ferrara.
Een bijzondere renaissance. Het hof van de Este’s te Ferrara. Europalia 2003
Prachtig boek, uitgegeven ter gelegenheid van een tentoonstelling in het Paleis der Schone Kunsten in Brussel. Ook aan de muziek aan dit hof is een hoofdstuk gewijd.