Wat is Limburgs? Waar spreekt men Limburgs?
Het dialect of zoals je wil de taal “Limburgs” kun je op drie en uiteindelijk zelfs nog meer niveau’s benaderen. Grofweg is “het Limburgs” onderdeel van “het Nederfrankisch”, waar o.a. ook het Hollands, Brabants, Zeeuws en Vlaams bij horen. Kijk je wat preciezer dan krijg je een vrij groot gebied waar een variant van dat Nederfrankisch, “het Limburgs” wordt gesproken: een groot deel van Nederlands Limburg en Belgisch Limburg en nog wat aangrenzende gebiedjes. Kijk je nog nauwkeuriger dan zie je bijv. verschil tussen oost- en west-Limburgs enz.
Zie ook: http://neon.niederlandistik.fu-berlin.de/de/nedling/langvar/dialects
Een belangrijk kenmerk waarmee het Limburgs zich onderscheidt is het gebruik van Stoot- en Sleeptonen. Op Wikipedia lezen we:
Evenals het naburige Ripuarisch maken veel Limburgse dialecten gebruik van een verschil in toonhoogte als distinctief kenmerk, dat wil zeggen om een verschil in betekenis uit te drukken. Het Limburgse woord bein kan bijvoorbeeld zowel ‘been’ (enkelvoud) als ‘benen’ (meervoud) betekenen. Deze woorden verschillen alleen in de toonhoogte waarop ze worden uitgesproken: het enkelvoud heeft een hoge vlakke sleeptoon, het meervoud een dalende stoottoon. Toonverschillen in het Limburgs worden verder onder andere gebruikt om verschillende vormen van het bijvoeglijk naamwoord te maken, maar ook om woorden te onderscheiden die in het Nederlands gelijkluidend zijn. Zo wordt in veel Limburgse dialecten het voorzetsel bij onderscheiden van de naam van het insect doordat de eerste een sleeptoon heeft en de tweede een stoottoon. Een ander goed voorbeeld van deze tonaliteit zijn de Maastrichtse woorden voor ‘steen’ en ‘stenen’. Deze worden allebei geschreven als stein. Alle klanken zijn bij beide woorden hetzelfde, alleen is de ei onderhevig aan tonaliteit:
Eine stein ‘een steen’; hierin is de ei-tweeklank lang, en gaat de hoogte licht omhoog aan het einde van de sleeptoon.
Twie stein ‘twee stenen’; hierin is de ei-tweeklank bijzonder kort, en daalt de stoottoonhoogte snel naar beneden.
Het betreft hier een voor de West-Europese talen unieke eigenschap. Het Limburgs lijkt hiermee een beetje op bekende toontalen als het Chinees, maar is wat minder extreem. Waar Chinese dialecten vier, vijf en volgens sommigen wel zes verschillende tonen onderscheiden, heeft het Limburgs er maar twee. Bovendien worden de tonen in het Limburgs alleen gerealiseerd op de lettergreep met de hoofdklemtoon in het woord. Limburgs is dus – net als bijvoorbeeld het Lets, Servo-Kroatisch, Sloveens en Zweeds – geen echte toontaal, maar een taal met toonaccent. De noordelijke isoglosse van het gebied waar tweetonigheid voorkomt ligt over Weert, onder Meijel en met een bochtje over Venlo en Arcen heen. Venray ligt dus buiten dat gebied; mede daarom wordt het Venrays meestal niet tot het Limburgs, maar tot de Brabants-Limburgse overgangsdialecten gerekend. Naar het westen toe loopt de tonaliteitslijn over Budel en Maarheeze heen en snijdt ze Lommel, de neus van West-Limburg en het gebied rond Sint-Truiden af.
In Duitsland vlak over de grens met Nederlands Limburg sprak een groot deel van de mensen Nederlands tot zelfs bij Rijnberk. Het gebied hoorde vanaf 1715 bij Pruisen maar tot de Franse tijd hadden de mensen het voor elkaar gekregen om in de officiële stukken nog Nederlands te mogen schrijven. Na de Franse tijd ging het hard. Het Hoogduits werd de officiële taal, maar omdat het gebied erg arm was bleven de mensen gewoon erg op zich zelf en daardoor in hun eigen dialect spreken: het “Limburgs”. Na de tweede wereldoorlog is er een campagne in Duitsland geweest om het er definitief uit te rammen en nu spreekt bijna iedereen daar uitsluitend Hoogduits. Maar de mensen herkennen wel nog hun historisch erfgoed. Er worden nu cursussen Nederlands gegeven. Wellicht willen steeds meer mensen ook hun dialect renoveren. Nu het nog kan… Mijn vader wist nog te vertellen dat de dialecten over de grens voor de tweede wereldoorlog naadloos aansloten op die van Limburg.
Terug naar het begin: Hollands en Limburgs zijn allebei onderdeel van de Nederfrankische taalgroep. Ze zijn gedurende een aantal eeuwen hun eigen gang gegaan. Maar in de schrijfwijze van het ABN zien we de getuigenis van de rijke verscheidenheid in klanken die er ooit was in het Nederlands, zoals die nog steeds te horen is in vele dialecten. In de randstad is veel verloren gegaan, veranderd of vervlakt.
Mensen die Limburgs spreken hebben nooit moeite met het verschil tussen de ij en de ei. Ook de ij en de ie kun je uit elkaar houden. De ij spreek je in Limburg uit als een langgerekte ie (ieë), de ie als een korte ie-klank, als in het Nederlands, en de ei meestal als een ei, eveneens als in het Nederlands. Vet-gedrukt de ij en de overeenkomstige ieë in het Limburgs.
Kijk, daar zit een konijn, en daar een kievit in de wei. Kieëk, dao zit eine knieën, en dao eine kievit inne wei. .
Overigens kent het Limburg nog veel meer klinkers en vooral ook veel meer nuances in de uitspraak, zoals ook al te lezen was op bovenstaand stukje van wikipedia. In bovenstaande zin spreek je bijv. “eine” anders uit dan in het woordje “ei”. De ei van “eine” klinkt als in het ABN, de ei van “ei” klinkt bijna als een tweeklank (eihei), het is weer een sleeptoon. Ook zijn er meervouds vervoegingen, die hetzelfde geschreven worden maar iets anders uitgesproken.
- “Een teen, twee tenen” wordt: “eine teeën, twee teeën”. Het laatste woord is net een fractie korter van klank.
- Nog sterker hoor je het bij “een steen, twee stenen”: “eine sjteiën, twee sjtein”. Nu hoor je duidelijk eerst de sleeptoon en daarna de stootklank.
- Uiterst subtiel is het bij “een knie, twee knieën”: “eine kneeën, twee kneeën”. (De tweede keer iets korter, maar nog niet gestoten).
Luister eens naar de volgende woorden in het Limburgs, vooral ook naar de subtiele klankverschillen van de klinkers
Daar staat een boom Dao sjteit ‘ne bouëm
Ik werk in de bouw Ich wèrk inne bouw
Daar staan bomen Dao sjtaon buim
Een klap voor je kont ‘ne klap veur diene baom
Twee billen twee bäöëm
een bom ’n bóm (klinkt als een heel korte oo)
kom zeg kóm zègk
een boek ‘n booëk
twee boeken twee beuk
Een beuk in het bos ‘ne beuëk inne bós
een tak, twee takken eine tak, twee tek
Hij staat naast de beek Hae sjteit naeve de baeëk
Beer waar ga je heen? Baer wo geis dich haeër?
Mijn haar zit vol koren Mien haor zit vól kaoëre
Ik woon in Horn Ich wooën in Häöër
Komen jullie nog? Kómp g’r noch?
Je hoeft niet te huilen Doe hoofs neet te bäöëke
De beul staat klaar de beul sjteit klaor
Even bukken effe bökke
De paus schrijft een bul de paus sjrief ‘ne bul
Alles ligt in puin Alles lik in puuën
Runenschrift Runesjrif
Blijf hier Blieëf hieë
een bok en een geit eine boek en ’n geiët
Gaat het? Geit ‘t?
mijn buik doet pijn miene boeëk duit pieën
mijn broek zakt af mien bóks zak aaëf
het kindje zit in de box ’t kiendje zit inne box
de kok is in de keuken de kok is inne keuëke
hij bakt een koekje hae bek ’n keukske
Sjaak zit op het dak Sjaak zit op’t daaëk
In de buit zat een trui In de buiët zoot ‘ne trui
Het Nederlands kent als klinkers (klinkend) de a, aa, e, ee, o, oo, u, uu, ie, ei, ou, ui, eu en de è (de laatste is een stomme e, als in de, of het einde van waarschijnlijk). Het Limburgs kent deze ook, daarnaast nog de oa, äö, ae, ó en ö, de meeste in een korte en lange variant en binnen al die klinkers soms nog een of soms zelfs twee sleep-varianten, die dus ook vaak verschil in betekenis tot gevolg hebben: de buik van de bok = de boeëk van de boek, tien tenen = teen teeën. ó (kóm op) klinkt als een heel korte oo. In bovenstaande woordjes zien we in het Limburgs de a, de aa, de e, de ee, de è, de eeë, de u, de uu, de uuë, de o, de oo, de i, de ie, de ieë, de ö, de ó, de ei, de eië, de ou, de ouë, de eu, de euë, de oe, de oeë, de ui, de uië, de ae, de aeë, de oa, de äöë. Ik kom zo op 30 klinkers. Het Nederlands kent er 14. Ook over de medeklinkers valt nog veel te vertellen. Zo kent het Limburgs bijvoorbeeld naast de Nederlandse zachte g (helaas tegenwoordig meestal als ch uitgesproken), ook de harde als in het Franse garcon. Deze schrijf je als gk (zègke = zeggen), ook in bovenstaand voorbeeld, bij kóm zègk (kom zeg)
Interessant zijn ook heel oude teksten. Zo hebben we de raadsverslagen van Maastricht vanaf 1379, allemaal geschreven in Middel-Nederlands. Ik zal een klein verslagje uit 1379 hier neerschrijven en pogen om te komen tot een kleine analyse: is dit opgeschreven dialect, of is er al sprake van een soort “officieel” Nederlands?
Item vanden aprille des VII daghs, so wijsden onse meister ende der raet tusscchen Steuven den Becker ende Heilwighen van Stochem, dat Steuve vorseit bynnen XIIII nachten neest comende sal ten heilghen sweren voer heren Rombout ende voer die IIII getughen die dat hoirden dat he Heylen Lijfs vorseit nie sculdich en wart ende mit hoeren lyve niet te doen en creigh. Ouch sal Heile ten heilghen sweren dat sij Streuven wijf voer eyn guet wijf helt. Voert zal Steuve sculdich sijn Heilen eynen weegh tsent Joeste. Denen sal he afleggen tusschen hie ende Penxten neest comende.
Ook op de zevende dag van april, zo wezen onze meester en de raad vonnis tussen Steuven de bakker en Heilwighen van Stochem, dat Steuve werd aangezegd binnen 14 nachten aanstaande op de heiligen te zweren voor heer Rombout en voor de vier getuigen die dat hoorden dat hij het lichaam van genoemde Heylen niets verschuldigd was en met haar lichaam ook niets te doen zou hebben. Ook zal Heile voor de heiligen zweren dat zij de vrouw van Steuve voor een goede vrouw houdt. Verder zal Steuve verschuldigd zijn aan Heylen een bedevaart naar St. Joost. Die moet hij afleggen tussen nu en pinksteren aanstaande.
(Steuven heeft Heilghen waarschijnlijk aangerand, is door vier getuigen schuldig bevonden en moet nu zweren haar verder met rust te laten en als straf moet hij te bedevaart.)
De formuleringen zijn tegenwoordig anders, maar veel woorden zijn nog steeds goed Nederlands. Maar er zijn ook duidelijk Limburgse woorden bij. Bijvoorbeeld:
- Wijsden , = wezen vonnis aan. “Wijsen”, spreek uit “wieëzen”, is in het Limburgs nog steeds hetzelfde.
- Meister voor meester. Is ook in het Limburgs nog hetzelfde.
- Becker = bakker. Ook in het Limburgs nog steeds bekker.
- Getughen = getuigen. In he Limburgs nog steeds getuëgen
- He = hij. Als je he uitspreekt als hae dan is ook dit Limburgs.
- Lijf (spreek uit lieëf) = lijf: uiteraard ook nog steeds Limburgs
- Ouch = ook. Ouch is Limburgs
Het is niet alleen de vlaai die Limburg zijn identiteit geeft, maar het is vooral zijn taal. Gelukkig zijn er veel particuliere verenigingen voor de instandhouding van de dialecten. En die verenigingen worden gelukkig ook vaak gesubsidieerd vanuit gemeente of provincie. Zoals de Veldeke vereniging, genoemd naar de eerste dichter in de Nederlandse taal, Henric van Veldeke, die zijn beroemde gedicht over het leven van Sint Servaas schreef in de twaalfde eeuw. In 2003 is ook de schrijfwijze van het Limburgs officieel vastgesteld, je kunt hier het betreffende document daarover downloaden. En in die dialecten zie je veel elementen terug die in de dialecten van de randstad, zoals je ze op radio en tv hoort, inmiddels zijn verdwenen. Zoals het verschil tussen au en ou, of tussen ij en ei. Dat verschil is in een aantal dialecten nog springlevend, net als in de gedichten van Constantijn Huygens uit de zeventiende eeuw. Het is historisch erfgoed. Het zou beschermd moeten worden. Ook het ABN zou beschermd moeten worden. In ieder geval zou het niet zo moeten zijn dat de tongval van de Rotterdammer de schrijfwijze van het ABN gaat bepalen. Waarom worden er alleen nieuwslezers of weervrouwen uit de randstad aangesteld? De mensen gaan denken dat dat hét ABN is. Ik zou veel meer verscheidenheid in tongval willen horen. Het zou me goed doen als ik de “r” weer ga horen in woorden als paard, Portugal, Turkije. Deze “r” spreekt op radio en TV bijna niemand meer uit, hij wordt weggeslikt of hooguit hoor je nog een restje in de vorm van een “j” (“Paajd”). In Limburg, en ik denk in veel andere gebieden van Nederland, hoor je die “r”nog wel. Dat wegvallen mag. Zo gaat het met dialecten, in dit geval de West-Nederlandse dialecten. Maar het zou niet de norm moeten worden voor het ABN. Maurice de Hond wil zijn eigen uitspraak tot de norm maken, niet alleen auditief maar ook schriftelijk. (Volkskrant, 1 november 2016 en de avond erna ook nog in het televisieprogramma “Pauw”). Het is een belediging naar Vlaanderen, Zuid- en Oost-Nederland en het zou een verlies van cultureel erfgoed betekenen.
Zoals ik blij ben dat er nog veel gebouwen te zien zijn uit het verleden, dat Victor de Stuers er voor gezorgd heeft dat delen van de oude vesting Maastricht nog aanwezig zijn, dat er monumentenzorg is, zo ben ik ook blij met de Limburgse dialecten. En dus met de schrijfwijze van het ABN.
Is ’t ABN te meuëlèk?
Mót ’t waere aangepas?
Naeë, den waer ich heel erg nötelik.
Lange ei det leerse vas
Laeës ‘ns beuëk oeët zaesteenhónjert
En doe zuuës ’t woor toen geweun
Eier mit ’n ei te sjrieëve
Pieën mit ’n ij, gein gekke teun!