In dit schilderij van Rafael, de school van Athene, zien we centraal de filosoof Plato lopen en met opgeheven arm naar boven wijzen, naast hem zijn leerling Aristoteles die naar voren wijst. Hoewel beide wijsgeren wiskunde, meetkunde en astronomie belangrijk vonden is het toch vooral Aristoteles die als voorvader van de moderne wetenschap wordt gezien. Hij begon met het nauwkeurig onderzoeken van alle dingen op aarde. Plato geloofde in reïncarnatie en wilde vooral dat de mens op zoek ging naar “de rechtvaardigheid” om later in een nieuw leven makkelijker tot de waarheid te kunnen komen. Hij was zogezegd met meer verheven dingen bezig, Aristoteles juist met aardse dingen. Verder zien we op dit schilderij hoe allerlei leerlingen van deze wijsgeren aan het schrijven, studeren en aan het converseren zijn. De dialoog stond centraal bij Plato, zoals hij dat zelf weer geleerd had van Socrates. Het schilderij bevindt zich in het Vaticaan in Rome.
Gisteren heb ik een studiedag “Politeia” gevolgd. Politeia, in het Nederlands vaak vertaald met “de Staat” is een van de meest invloedrijke boeken uit de oudheid. Het boek is geschreven door Plato, ongeveer 380 voor Christus, in Athene. Fréderique Petit, de verzorger van deze studiedag, beweerde dat veel filosofen van de laatste drie eeuwen zwaar schatplichtig zijn aan dit werk. Voor een aantal onderdelen van dat boek zal dat zeker kunnen gelden, maar de delen waar politici mee aan de haal zouden kunnen gaan zullen vast niet door al die filosofen omarmd zijn geweest. Zoals het deel over de opvoeding, waarin culturele zuiveringen centraal staan? De menselijke geest mag niet verdorven raken dus alles wat ook maar enigszins verderfelijk is moet worden uitgebannen. Plato laat Socrates zo via zijn beroemde techniek van “kennis opdoen” via vragen stellen aan zijn vrienden, letterlijk “kennis baren” (de moeder van Plato was vroedvrouw), en hij laat allerlei maatregelen heel logisch klinken. De volgende dialoog gaat over toonsoorten (modi) in de muziek. Socrates stelt de vragen en manipuleert deze zodanig dat de door hem gewenste antwoorden vanzelf volgen. Deze ingekorte en door mij vrij weergegeven dialoog gaat zo:
- “Is het zo dat bepaalde toonsoorten hevige emoties kunnen oproepen?”
- “Ja dat is zo.”
- “En is het goed dat onze kinderen dergelijke emoties hebben?”
- “Nee dat lijkt me niet goed.”
- “Zouden we die toonsoorten dan niet moeten verbieden?”
- “Ja dat is dan misschien wel het beste.”
- “Zouden we de instrumenten dan niet zodanig moeten aanpassen dat ze zo gestemd zijn dat die toonsoorten niet meer te spelen vallen?”
- “Dat zou best wel eens de beste oplossing kunnen zijn.”
Zo worden de modi dorisch en mixo-lydisch uitgebannen en de snaren van harp en vedel in theorie aangepast. De fluit valt moeilijker aan te passen. Fluitmuziek mag daarom dan ook alleen maar door herders op de velden gespeeld worden, niet meer op andere plekken. Naar mijn weten is het gelukkig bij ideeën gebleven. Maar het meest enge onderdeel van de politeia is de selectie die er gemaakt moet worden bij kinderen. Kinderen van “gouden en zilveren” ouders (de mensen van de hoogste elite die ook de leiders voortbrengen en de ouders van soldaten) mogen alleen nog maar opgevoed worden door speciaal daarvoor aangestelde opvoeders. Alleen de ouders met de laagste beroepen (ijzeren en bronzen ouders) mogen hun kinderen nog zelf opvoeden. Kinderen met afwijkingen zullen zo wie zo weg geselecteerd moeten worden. (Wat er met die kinderen moet gebeuren daar heeft Plato het niet over…) En wat vinden we hier van? (in eigen woorden weergegeven)
- “Mogen kinderen van gouden ouders trouwen met kinderen van ijzeren ouders?”
- “Ja, dat zou toch moeten kunnen lijkt me.”
- “Je kruist toch ook niet een terriër met een sint Bernardshond?
- “Nee, dat is waar”.
- Of hoe krijg je de beste paarden?
- Ja, door selectief te fokken.
- En hoe krijg je dus de beste mens?
- Door de beste mensen te laten trouwen met de beste mensen?
- Juist, door selectie. Zo zou het met de mens moeten gebeuren.”
Athene wordt als bakermat van de westerse democratie beschouwd. En daarbij wordt vaak Plato aangehaald als een van de voorvechters van die democratie. Als je Politeia goed leest blijkt dat Plato niet veel moest hebben van democratie. Hij vond dat het land het meest gebaat was bij een vorm van aristocratie. Maar dan wel een heel ander soort aristocratie dan die waar wij meestal aan denken. De aristocratische elite bestaat bij hem uit mensen die sober leven en zich helemaal richten op wat het beste is voor de samenleving. Zij zelf mogen daar nooit iets aan verdienen, persoonlijk bezit is compleet onbelangrijk. Maar zij maken wel de dienst uit. Vanuit een ijzeren regime met soldaten zorgen ze dat het land of de stadstaat veilig is. Essentieel is de opvoeding van de kinderen van de twee hoogste maatschappelijke klassen, die overgelaten moet worden aan mensen met een aristocratische achtergrond. Het zijn de wijzen. In deze heilstaat zijn conflicten min of meer uitgebannen. Plato ziet dat een dergelijke maatschappij waarschijnlijk op een gegeven moment niet stand zal houden. Er komen dan binnen de elite op een gegeven moment toch weer eerzuchtige mensen. Dan zal heel snel ook het bezit weer binnensluipen en de volgende stap is dat de mensen met het meeste bezit de macht in handen nemen en die macht ook willen blijven houden. De rest van de bevolking wordt uitgebuit. Uiteindelijk zal ook dat niet stand houden. Het volk komt in opstand en de machthebbers moeten vluchten of worden gedood. Er ontstaat een democratie. Helaas, dat is het ook niet. Want door de vrijheid en gelijkheid ontstaat er besluiteloosheid en ontstaan er allerlei conflicten. Het is waanzin als je ook de minder geletterden laat meedenken over wat het beste is voor de gemeenschap. Uiteindelijk staat een sterke man op die het heft in handen neemt. Het volk is de chaos zat en zal zonder morren achter deze dictator gaan staan. Hoe lang dat mogelijk duurt, daar laat Plato zich niet over uit. Ook niet over wat er daarna gebeurt.
Plato was een groot denker. Maar ook een manipulator. Hij liet al zijn ideeën door Socrates formuleren. Het klinkt allemaal heel aannemelijk en dat is dan ook zijn bedoeling. Hij richtte er een school mee op die honderden jaren lang bleef bestaan en mensen tot filosoof moest opleiden. Het boek Politeia zal in die school ter sprake zijn gekomen, in ieder geval oefende men om te filosoferen vanuit de dialoogvorm, net als in dit boek. Andere interessante ideeën van Plato waren zijn ideeënleer, en de leer over de ziel: hoofd, hart en buik. In de ideeënleer gaat het over ware kennis. Van alle dingen op aarde is er een prototype aanwezig in de metafysische wereld (het verschijnsel paard, het verschijnsel boom, het verschijnsel tafel enz.). De mens dient goed te leven en goed leven betekent gericht zijn op ware kennis. Iedereen moet datgene doen wat hij het beste kan. Over dingen nadenken kan niet iedereen. Dus niet iedereen kan filosoof worden. Om dingen te bereiken moet je bepaalde deugden cultiveren die passen bij de ziel: matigheid (buik), moed (hart) en wijsheid (hoofd). Als je die dingen goed traint ontstaat vanzelf datgene waar alles om draait: rechtvaardigheid. En Plato denkt dat iedereen al voor zijn geboorte weet wat rechtvaardigheid is. Op het moment dat je incarneert in een lichaam raakt die kennis op de achtergrond en moet je je deze opnieuw eigen maken. Dat is eigenlijk de kern van je bestaan. Mensen die dat opnieuw geleerd hebben zijn bij een volgende reïncarnatie in het voordeel. Zij zullen het zich eerder weer opnieuw eigen maken.
Het boek zelf is meerdere keren vertaald en uitgegeven. Gerard Koolschijn heeft een toegankelijke vertaling geschreven die echter niet volledig is. De onderdelen bijvoorbeeld die gaan over muziek heeft hij weggelaten. In het Engels is de uitgave met als titel “The Republic” vanuit diverse vertalers, met en zonder commentaar, van goedkoop (10 euro) tot duur (150 euro) tweedehands te vinden via boekwinkeltjes.nl. Je kunt het boek ook helemaal gratis en voor niets online lezen, met vóór elk van de tien hoofdstukken een commentaar op het betrokken hoofdstuk van de hand van Marsilio Ficino (1433-1499). Dit commentaar is opgedragen aan en gericht tot Lorenzo de’ Medici, die Ficino’s leerling is geweest. Marcilio Ficino is de eerste geweest die het volledige werk van Plato in een Latijnse vertaling weer toegankelijk heeft gemaakt voor de Westerse denkwereld.
Dit en andere online klassieke boeken vind je op http://www.arsfloreat.nl/
Politeia / Plato ; vertaald uit het Grieks door de School voor Filosofie, Amsterdam : De Driehoek. – (Verzameld werk / Plato ; 10) Uitgegeven in samenwerking met de Stichting Ars Floreat.
Hieronder plaats ik een fragment uit de samenvatting van Marcilio Ficino van hoofdstuk 3, namelijk dat deel dat over muziek gaat. In het boek zelf zul je nog veel meer details over dit onderwerp aantreffen die interessant zijn, maar deze samenvatting geeft aardig weer waar het om gaat. Dit doe ik voor mijn lezers die net als ik in muziektheorie en muziekgeschiedenis zijn geïnteresseerd.
Vervolgens gaat hij van de eerste vorm van muzische kunsten – dat wil zeggen de dichtkunst -over op de volgende muzische kunsten, die hij in drie aspecten verdeelt. In de eerste plaats is er de tong, die de musici de stem noemen en die een algemeen klankbeeld geeft, waarbij de allerlaagste en de allerhoogste tonen buiten beschouwing worden gelaten. In de tweede plaats is er de harmonie die uit de zangstem voortkomt en die bestaat uit het aanhouden van een zuivere samenklank in de klankmodulaties van een hoge, lage en middenstem. Zo zijn er vier soorten stemmen: laag, hoog, half hoog en half laag. Bovendien is er sprake van vier verhoudingen. De dupla is twee staat tot een, de sesquialtera is drie staat tot twee, de sesquitertia is vier staat tot drie en desesquioctava is negen staat tot acht. De samenklank van het octaaf volgt de dupla-verhouding, die van de quint de sesquialtera, die van de kwart de sesquitertia en de gehele toonsafstand de sesquioctava. Maar daarover elders meer. Ten derde is er het ritme, dat een ordening inhoudt van bewegingen tijd, zoals uit het tweede boek van de Wetten blijkt. Wanneer je de zangstemmen in een bepaalde harmonische verhouding hebt gebracht, ontstaat er de behoefte aan ritme, waardoor het mogelijk wordt de beweging en de tijd van hoge, lage en middenstemmen te onderscheiden, zowel afzonderlijk als onder elkaar. Onder beweging vallen zachte, heftige en rustige bewegingen. De tijd onderscheidt zich in lang, kort en neutraal door middel van lange, korte of neutrale accenten. Zie hierbij hoe de basis gevormd wordt door verschillende begrippen, want de behoefte bepaalt de betekenis. Zo krijgen we vanuit een fundament een grondslag, vanuit grondslag gewicht, vanuit gewicht vooruitgang en vanuit vooruitgang een eindpunt. Vervolgens moeten we de vormen van de negen meest voorkomende consonanten en dissonanten beschouwen. Allereerst is er het consonante in de rede dat een voorstelling is die overeenstemt met de waarheid zelf van een ding. De dissonant hiervan is de valse voorstelling, die juist niet overeenstemt met de waarheid. Ten tweede is er het consonante in de verbeeldingskracht dat het gevolg is van de werking van de rede. De dissonant hiervan is het gevolg van invloeden van buiten af. Ten derde is er het consonante in het gevoel als gevolg van de aan maat gebonden rede, terwijl de dissonant een ongebreidelde verbeeldingskracht is. Ten vierde is er het consonante in goed taalgebruik, terwijl de dissonant slecht taalgebruik is, afhankelijk van een goed gebruik van de rede dan wel een chaotische verbeelding. Ten vijfde is er het consonante in de zang, dat bestaat uit het goed weergeven van een tekst, terwijl door de dissonant ervan een tekst slecht wordt weergegeven. Ten zesde zijn er het consonante en de dissonant in de slaap waarin een gezang wordt nagebootst. Ten zevende is er het consonante in de bevallige dans, terwijl de dissonant ervan de onbevalligheid voortbrengt. Ten achtste is er het consonante in de onderlinge samenhang van alle onderdelen van het lichaam, dat mooi is om te zien en alertheid aan den dag legt bij gymnastiek. Ten negende bestaat het consonante in allerlei vormen van kunst; het bestaat uit verhoudingen die in de muziek zijn terug te vinden. Deze negen vormen zijn een verwijzing naar de negen Muzen. Bedenk dat de beste harmonie voortkomt uit een door maat geleide geest. Die harmonie wordt vervolgens nagebootst en door herhaling vermenigvuldigd. Daarom beveelt Plato ons aan ons voortdurend te oefenen in het luisteren en kijken naar het consonante in de dingen, waardoor de geest standvastig wordt in plaats van hoogmoedig of geïrriteerd of behaagziek. Ook wordt de geest door het zoeken naar het consonante vastberaden gemaakt, niet gebroken door pijn of smart noch verward door medelijden of klagend door gebrek. Plato raadt ons dus een serieuze en standvastige levenshouding aan, waarbij hij uitersten afwijst, dat wil zeggen alles wat de geest opjaagt of week maakt. Ook veroordeelt hij een versnippering in verscheidenheid; in plaats daarvan prijst hij bovenal de eenvoud. Hij is van mening dat harmonie bovenal in de ziel aanwezig is. Het is alsof de ziel een bepaalde goddelijke harmonie is, en om het op Platonische manier te zeggen: ze is van nature bekend met de klank van een hemelse harmonie. Het lichaam bestaat evenzo uit een bepaalde harmonie en ook de geest. Bovendien veroorzaakt de fijne en subtiele samenklank van stemmen een beweging die doordringt in de fijnere delen van de geest. Hierdoor wordt de zanger geroerd en ook de ziel wordt meegenomen, waardoor het gemoed van de toehoorder geraakt wordt. Zo raakt de ene ziel de andere en langzamerhand wordt de mens gevuld met een gevoel voor maat. Let ook op hoe Plato vorm geeft aan de gemeenschap, niet alleen met burgerlijke regels, maar ook met godsdienstige regels, en hoe hij altijd een gevoel van maat met moed gepaard laat gaan, zoals hij uitvoerig in de dialoog De Staatsman uitlegt. Besef ook hoezeer hij seksueel genot als een dissonant beschouwt en het volledig loskoppelt van legitieme uitingen van liefde die altijd op schoonheid en harmonie zijn gericht. Hij legt een grote nadruk op het beoefenen van muziek en gymnastiek, want die zijn van doorslaggevende betekenis, omdat iedereen ermee in aanraking komt. Muziek versterkt en geeft vorm aan de ziel en aan de geest, terwijl gymnastiek het lichaam vorm geeft dank zij de kracht van de geest. Een goede ziel komt immers niet voort uit een goed lichaam, maar een goed lichaam komt voort uit een goede ziel. Bovendien zegt hij dat eenvoudige muziek de gezondheid van de ziel zeer ten goede komt, zoals een eenvoudige levenswijze het lichaam gezond maakt. Maar muziek met een ingewikkeld klankbeeld is zowel voor lichaam als voor geest schadelijk. Zolang de mensen sober leven, hebben zij niet de hulp nodig van artsen en van medicijnen. Plato verfoeit alle mogelijke vormen van bijgeloof met betrekking tot de zorg voor het lichaam en ten aanzien van het gebruik van vele verschillende geneesmiddelen. De voortdurende behoefte aan de zorg van artsen en juristen is volgens Plato het bewijs van een slecht functionerende gemeenschap. Hij beschrijft de functie van de arts en van de rechter. Als rechter kiest hij iemand uit die een goed verstand heeft, die bezonnen is en die een zekere leeftijd heeft bereikt. Hij zal bovendien beschikken over een grote dosis menselijke ervaring zowel in goede als in slechte zaken. (enz.)