De labiaalregisters van het kerkorgel

Heel globaal zijn er drie soorten orgelregisters. De zogenaamde labiaalregisters, de tongwerken en de vulregisters. Bij Gradussen online vond ik veel informatie, waar ik weer een uittreksel van maakte waarbij ik me beperkte tot een van de drie hiervoor genoemde groepen, de zogenaamde labiaalregisters. Hieronder vallen de praestanten, allerlei soorten fluiten en strijkersklanken.

Praestant (Principaal, Montre) – 32′, 16′, 8′, 4′, 2′, 1′
Het belangrijkste en tevens het basisregister van een orgel. Dit register heeft in het algemeen een vrij krachtige en matig volle,  steeds enigszins strijkende klank. De grootste pijpen staan meestal in het front en zijn dan gepolijst en ook wel met opgeworpen labia voorzien. Soms in de discant dubbel, ter verkrijging van een levendiger klank (kooreffect)

Baarpijp – 8′, 4′
Labiaalstem, open, konisch, normaal tot wijd. Vol. het midden houdend tussen een Praestant en een Wijde gedekt, maar vooral in de middenligging enigszins zangerig, duidelijk gearticuleerd en met octaaftoon aansprekend

Gemshoorn – 8′, 4′, 2′
Als Baarpijp, maar iets strijkender en enger

Fluit – 8′, 4′, 2′, 1′
Open fluit (cilindrisch of konisch) of gedekt

Flute harmonique – 8′, 4′
Overblazende Open fluit, in het 8′- en meestal ook 4′-octaaf echter niet met dubbele lengte. Vol en vrij krachtig van klank

Nachthoorn – 8′, 4′, 2′
Zeer wijde Open fluit, vrij krachtig geïntoneerd. Als 8′ ook wel een zangerige, wijde Holpijp

Dwarsfluit (flûte travers) – 8′, 4′
Een Open fluit van enge en naar boven toe vertraagde mensuur, al of niet overblazend, van metaal of hout. Als 8′ meestal alleen in de discant.

Holfluit – 8′, 4′, 2′, 1′
Meestal een wijde cilindrische Open fluit, ook wel een Holpijp van normale tot wijdere mensuur

Holpijp – 8′, 4′
Gedekte, cilindrische labiaalstem, met holle maar altijd een zangerige klank

Lieflijk gedekt – 16′, 8′, 4′
Zachte Holpijp van engere mensuur

Dubbel gedekt – 8′
Een Holpijp, gewoonlijk van hout, met dubbele labia

Roerfluit – 8′, 4′
Halfgedekte labiaalstem met roeren in de hoeden. Hoe wijder en korter het roer, des te meer nadert de klank die van een Koppelfluit (gemshoorn) . Het karakter is als van een heldere, krachtige Holpijp, echter met meer uitgesproken quint- en terts-boventoon (3e en 5e deeltoon)

Blokfluit – 4′, 2′, 1′
Wijde Baarpijp, waarvan het klankkarakter een zeer wijde Holpijp nadert. Meestal smaller gelabieerd

Woudfluit – 2′, 1′
Een vrij krachtig klinkende cylindrische open of konische fluit

Quintadeen – 4′, 16′, 8′, 4′, 2′
Enge, cylindrische, gedekte labiaalstem. Dunne ijle, gedekte klank, met strijkende, licht snuivende quint-boventoon (3e deeltoon).

Viola di gamba (Violine)– 16′, 8′, 4′
Meestal cilindrisch enge open labiaalstem van weinig volume en met duidelijke, doch milde en niet geforceerde streek. Soms een Regaal met, van onderen af gezien, cilinder-dubbele kegel-cilinder-trechter en wat gesmoorde Vox-humana-klank

Violon (Violoncello, Violonbas)– 16′, 8′
Krachtige Viola di gamba van iets wijdere mensuur

Voix céleste – 8′
Zwevend gestemde Viola di gamba, doorgaans beginnend bij klein c

Salicionaal (salicet, Fugara) – 16′, 8′, 4′
Een wijde Viola di gamba met enig volume en milde streek

Unda maris – 8′
Zwevend gestemde Salicionaal, doorgaans beginnend bij klein c

Quiz

Hieronder kun je proberen om een aantal 8-voets registers te herkennen. Ik heb op verschillende orgels telkens een stukje gespeeld gebruik makende van 15 verschillende labiaalregisters. 

praestant, holpijp, baarpijp, roerfluit, dwarsfluit, fluit dolce, flûte de neige, flûte harmonique, gedekt, gemshoorn, viola da gamba, violoncello, quintadeen, salicionaal of  vox celeste.
 
Welk register hoort achtereenvolgens bij de cijfers 1-15? De volgorde is door elkaar! En hoor je misschien ook op welk manuaal van welk orgel dat register zo klinkt? Kijk helemaal beneden naar "de oplossing".
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15

Hieronder zet ik de oplossing:

  1. baarpijp (bovenwerk, Boogaard)
  2. dwarsfluit (bovenwerk II, Hinsz)
  3. fluit dolce (rugwerk, Vierdag)
  4. flûte de neige (grand-orgue, Kleuker)
  5. flûte harmonique (Recit expressif, Kleuker)
  6. gedekt (borstwerk, Hinsz)
  7. gemshoorn (positief, Kam)
  8. holpijp (rugwerk, Boogaard)
  9. praestant (positief, Kam)
  10. quintadeen (bovenwerk, Bätz-Witte)
  11. roerfluit (hoofdwerk, Bätz-Witte)
  12. salicionaal (bovenwerk I, Hinsz)
  13. viola-da-gamba (bovenwerk, Flaes)
  14. violoncel (hoofdwerk, Maarschalkerweerd)
  15. vox celeste (zwelwerk, Maarschalkerweerd)
Onbekend's avatar

About Pieter Simons

Docent muziektheorie. Interesses: geschiedenis algemeen, kunstgeschiedenis, lokale geschiedenis, muziek en muziektheorie, filosofie, astronomie, fotografie, natuur, wilde bloemen. En daarnaast allerlei maatschappelijke dingen als onderwijs en opvoeding
Dit bericht werd geplaatst in muziek en getagd met , , . Maak de permalink favoriet.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.