In de tijd van de Weense klassieken – Haydn, Mozart en Beethoven – hebben een aantal muziekvormen zich ontwikkeld tot een soort standaard die meer dan een eeuw lang mee ging. De belangrijkste standaard is die van de sonatevorm. Het wordt niet voor niets ook wel de “Hoofdvorm” genoemd. Het model vond zijn weg in de kamermuziek, de symfonische muziek, de pianoconcerten en in nog veel meer genres. De componist die het meeste zijn stempel heeft gedrukt op deze vorm is Beethoven. En in zijn 32 pianosonates kun je heel goed ook de eigen ontwikkeling van Beethoven binnen dit genre zien. Bijna elk werk, meestal bestaande uit vier delen, begint met een deel in de hoofdvorm.
Vaak eindigt zo’n hoofdvorm met een staartje, de zogenaamde Coda. Voor Beethoven is dat een deel waarin hij zich lekker uitleeft. Oorspronkelijk was een coda een niemendalletje van slechts enkele maten dat lang niet in elke sonate aanwezig was, maar Beethoven maakt er iets van dat je in retorisch opzicht zou kunnen beschouwen als het hoogtepunt van het hele deel. Vergelijk het met een preek. De argumenten zijn opgesomd bij het eerste en het tweede thema, deze zijn helemaal uitgekauwd en doorgelicht in de doorwerking. Ze worden nog een keer voor het voetlicht gebracht in de reprise, maar dan verlaat je de kerk na nog enkele donderpreek-achtige waarschuwingen: ‘dus, waarde gelovigen, jullie begrijpen nu waarom je je zo en zo dient te gedragen!’ Dat laatste gebeurt in de Coda.
De Coda begint altijd verrassend. Daarvoor is er toegewerkt naar het einde, het stuk had al afgelopen kunnen zijn met de laatste slotzin van de reprise. Maar dan komt er opeens iets dat je niet verwacht, je gaat op het puntje van je stoel zitten. Alsof er nog weer een doorwerking komt, een bestanddeel dat we al gehad hebben. Maar dat blijkt slechts schijn. Uiteindelijk wordt dan ook de coda alsnog afgerond.
Kan een coda ook spannend zijn zonder dat je het voorafgaande gehoord hebt? Niet echt, een coda dankt een deel van zijn effect aan het verwachtingspatroon – hu, wat gebeurt er? – Maar er zijn coda’s die je bijna als losse stukken zou kunnen beluisteren en die ook dan nog het beluisteren waard zijn. In het late werk van Beethoven gaat het vaak om lange onderdelen, die inderdaad bijna een stuk op zich gaan vormen. Maar een begin in die richting zien we ook al in zijn jeugdwerk, zoals bij de coda van het eerste deel van de sonate opus 2.3. De vroege Beethoven is trouwens echt prachtig, je voelt zijn energieke zoektocht in het Walhalla van de muzikale vormen. Hieronder heb ik een een beschrijving gemaakt van deze coda. In het schema, waarin het dynamische verloop van het stuk aanschouwelijk is gemaakt, heb ik cijfers gezet. Deze cijfers corresponderen met de cijfers van de beschrijving. Met enige oefening kun je zo alles goed volgen.
- De slotzin van de reprise is al bijna afgelopen, maar opeens komt er een onverwacht akkoord, een zogenaamd bedrieglijk slot. Een effect zoals bij Haydn in zijn symfonie met de paukenslag, iedereen die ingedut is wordt gelijk wakker geschud. En wat gebeurt er dan? Je hoort het akkoord nog nadreunen, intussen komt er een zacht geborrel van gebroken akkoorden, die steeds spannender worden,
- het worden verminderde septiem-akkoorden die op een onverwachte manier stijgend in elkaar overgaan.
- Dat leidt tot een nieuw hoogtepunt: je hoort een zogenaamd kwart-sextakkoord boven de dominant. Iedereen weet en voelt: nog twee akkoorden en het stuk is klaar, we wachten alleen nog op het dominant akkoord en de slot-tonica.
- Maar die dominant wordt heel lang uitgesteld, je hoort allerlei “wirwarrende” loopjes boven nog steeds dat kwart-sextakkoord.
- Als dan eindelijk een triller komt en daaronder de grondtoon van die dominant zijn we echt op het dominant akkoord aangekomen. Nu rest er nog slechts een slotakkoord. Maar in plaats van dat slotakkoord lijkt er een nieuwe reprise te komen die ingeleid wordt door een dalend chromatisch loopje.
- Ja hoor, daar is thema 1 weer terug. Al snel laat Beethoven nu weten: nee hoor, dit is niet weer een reprise, nu gaan we het toch echt wel afronden: we horen een steeds sneller wordende canon, die lijkt te gaan eindigen met een duidelijke slot-cadens: eerst een akkoord op de sub-dominant, dan een dominant akkoord: nu zal dan eindelijk toch die verlossende tonica komen… mis poes!
- Alweer een bedrieglijk slot, nu niet keihard, zoals de coda begon, maar juist heel zacht. Dan wordt de cadens opnieuw opgepakt met sub-dominant, kwart-sextakkoord op de dominant, het dominant akkoord zelf, en,
- hè hè, eindelijk daar is ie dan: een langgerekte, uitgesmeerde tonica,
- met nog een krachtige bevestiging van slechts twee akkoorden er achter aan: dominant-tonica!
Hieronder staat deze coda nogmaals, maar nu voorafgegaan door de niet afgemaakte slotzin van de reprise. Zo kun je horen hoe de coda is ingebed in het geheel.
Het hele deel, en de volgende drie delen van deze sonate, vind je hier, gespeeld door Daniel Barenboim