Yuval Noah Harari noemt de overgang van jager-verzamelaar naar boer niet alleen een economische revolutie maar ook een religieuze revolutie. Op pagina 103 van het boek “Homo Deus” schrijft hij:
“Theïstische religies als het bijbelse Christendom rechtvaardigden de landbouweconomie door middel van nieuwe kosmologische mythen. Animistische religies hadden het universum altijd afgeschilderd als één grote Chinese opera met een eindeloze cast van kleurrijke acteurs. Olifanten en eikenbomen, krokodillen en rivieren, bergen en kikkers, geesten en feeën, engelen en demonen- ze hadden allemaal een rol in de kosmische opera. Theïstische religies herschreven het script en veranderden het universum in een somber Ibsendrama met maar twee hoofdrolspelers: de mens en God. De engelen en demonen hadden de overgang op de een of andere manier nog overleefd en werden de boodschappers en de dienaren van de grote goden. Maar de rest van de animistische cast – alle dieren, planten en andere natuurverschijnselen – werden gedegradeerd tot zwijgende decorstukken.”
Op pagina 106:
“Andere religies, met name het jaïnisme, het boeddhisme en het hindoeïsme, tonen nog empathie voor dieren. Ze benadrukken de band tussen mensen en de rest van het ecosysteem en hun voornaamste ethische gebod is dat er geen levende wezens gedood mogen worden. Het bijbelse gebod ’Gij zult niet doden’ gold alleen voor mensen, maar het oude Indiase principe van abimsa (geweldloosheid) gaat op voor alle wezens met een bewustzijn.”
Op pagina 107:
“In de afgelopen jaren zijn de jagers-verzamelaars van het Zuid-Indiase Nayaka-volk zich gaan bezig houden met agrarische praktijken als het hoeden van vee, het fokken van kippen en het telen van thee. Het is geen toeval dat ze ook een andere kijk hebben gekregen op dieren en dat ze compleet anders aan kijken tegen gedomesticeerde dieren en geteelde planten als tegen wilde dieren en wilde organismen. In de Nayaka-taal wordt een levend wezen met een unieke persoonlijkheid mansan genoemd. De Nayaka vertelden de antropoloog Danny Naveh dat alle olifanten mansan zijn. Wij leven in een woud, zij leven in een woud, wij zijn allemaal mansan, net als beren, herten en tijgers. En koeien? Koeien zijn anders Die moet je overal naar toe leiden. En kippen? Kippen zijn niets. Die zijn niet mansan. En de bomen in het woud? Ja, die leven zo lang. En theeplanten? O, die plant ik om de theeblaadjes te verkopen, zodat ik in de winkel kan kopen wat ik nodig heb. Nee, die zijn niet mansan.”
Bij theïstische culturen werden dieren en planten steeds meer bezittingen, simpele eigendommen. En al snel werd een deel van de mensen ook gedegradeerd tot een ding, tot slaaf. Er ontstond een strikte hiërarchie. Rond het jaar duizend was het nog doodgewoon dat bisschoppen slaven kochten en verkochten. En nog steeds wordt een deel van de mensheid als niet veel meer dan slaaf behandeld.
Een mooie inkijk in de animistische wereld van de jagers-verzamelaars geeft een viertal documentaires over het Baka-volk dat tot voor kort nog leefde in het regenwoud, maar helaas houden de meeste Baka’s zich tegenwoordig bezig met het werken op bananenplantages. Ik zag deze documentaires al in de negentiger jaren van de vorige eeuw op televisie, later werden ze nog eens opnieuw uitgezonden. Inmiddels kun je ze terugzien op youtube. Indrukwekkend vind ik persoonlijk die delen waarbij het mystieke contact van deze mensen met o.a. de natuur wordt gefilmd. De vrouwen raken in trance en helpen op afstand de mannen bij de jacht. Ook de manier waarop ze een bijennest weten te vinden, of hoe ze vissen vangen en intussen nauwelijks bang zijn voor een jaguar die vlakbij aanwezig is. Of het lied dat iedereen van klein tot groot samen zingt samen met de verhalenverteller. Hieronder de link naar de vier bewuste documentaires. We kunnen niet meer terug naar een dergelijke samenleving, maar we kunnen wel heel veel van de mensen uit deze cultuur leren.