Nederig

Ik was 12 jaar en zat in de brugklas in Roermond. Zes dagen in de week (ja ook de zaterdagmorgen!) gingen we fietsen vanuit Swalmen, vijf kilometer heen, vijf kilometer terug. Dat was geen probleem maar In januari werd het dat jaar wel erg koud. Zo lezen we in de Limburger van 23 januari van dat jaar:

de limburger1

En daar kwam nog een schepje boven op. Op 1 februari werd het nog veel kouder:

de limburger2In onze buurt bevroren al heel snel alle waterleidingen en even later ook de rioolleidingen. Een keer per dag kwam er een tankwagen met water langs en dan mocht je in teiltjes en kannen water tappen. Onze behoefte deden we in de tuin. Mijn vader had onder de appelboom nog een kuil weten te hakken, waar alles in werd gedeponeerd. Vanaf dat jaar gaf de boom trouwens de meest lekkere en stevige appels.. Deze situatie duurde een hele tijd, tot vlak voor Pasen bleef het riool bevroren!

Met vastenavond waren de vorst en de bijkomende ongemakken natuurlijk een dankbaar onderwerp. Zo herinner ik me de buut die uitbeeldde hoe gemeente-ambtenaren kwamen om te inspecteren hoe het zat met de rioolleidingen. Ik zat ook in de zaal waar de zitting met de plaatselijke buutreedner plaats vond. Twee deskundigen bogen zich “zogenaamd” over een plek waar een kuil gegraven was in de keiharde grond. De werklieden waren er een hele tijd mee bezig geweest maar het was gelukt. Daar lag hij dan. De rioolbuis. ‘Ja’, zei de een met een deskundig gezicht tot de ander. Hij liet bewust een aantal seconden een stilte vallen. ‘Bevroren’. Nog enkele seconden stilte. ‘Onder de grond’. De wetenschappelijke diagnose was gesteld. Wij toehoorders in de zaal lagen dubbel van het lachen.

Toen het onmogelijk was om nog bij het bisschoppelijk college te komen op de fiets hadden we een aantal dagen vrij. Op de heenweg was het me die eerste dag nog gelukt maar het begon zo hard te sneeuwen dat ik niet meer normaal thuis kon komen. Pas laat in de middag kwam ik verkleumd met een fiets die nauwelijks meer rond kon draaien thuis, waar mijn ongeruste moeder me opwachtte. Het was een uitzonderlijke tijd. Het gaf verbroedering. Maar op veel plaatsen in Europa was er een doffe ellende, vooral door het toenemende tekort aan brandstof. We waren er niet op voorbereid.

Later die maand was er een elfstedentocht. Waar nog beelden van zijn. IJzige beelden. Reinier Paping was de historische winnaar.

De ontreddering die er nu is door het coronavirus doet me nog het meest denken aan wat er in dat jaar gebeurde. Het overkwam ons gewoonweg. De natuur bleek veel sterker dan de mens. Zoals in 1953 en 1995 het hoge water ons overviel. En ook nu zijn we er niet op voorbereid. Wereldwijd zijn we nu van slag. Een virus, slechts zichtbaar met geavanceerde electronenmicroscopen, neemt ons te grazen. En het had net zo goed iets anders kunnen zijn. Er zijn nog talloze natuurkrachten waar we nauwelijks iets tegen kunnen uitrichten. Het zou ons nederig moeten maken.

Over Pieter Simons

Docent muziektheorie. Interesses: geschiedenis algemeen, kunstgeschiedenis, lokale geschiedenis, muziek en muziektheorie, filosofie, astronomie, fotografie, natuur, wilde bloemen. En daarnaast allerlei maatschappelijke dingen als onderwijs en opvoeding
Dit bericht werd geplaatst in Geschiedenis, maatschappij en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.