In mijn vorige blog declameer ik op het einde een fragment van een gedicht van Constantijn Huygens. Ik heb gemerkt dat gedichten of liedjes uit die tijd tegenwoordig niet altijd op dezelfde manier worden uitgesproken. Men weet het blijkbaar niet. Hoe klónk vroeg Nieuwnederlands (1500-1700) eigenlijk? ABN bestond nog niet. Toch was er in bepaalde kringen in ieder geval een zekere eenduidigheid hoe men teksten schreef. Constantijn Huygens, zeer taalgevoelig, ging daar consequent mee om.
Nadenkende over die uitspraak kwam ik uit bij de taal Limburgs waar ik vertrouwd mee ben. Het is bekend dat het voor Limburgers geen enkele moeite kost om woorden met “ei” of “ij” uit elkaar te houden. De “ij” klinkt in het Limburgs als een langgerekte “ie” klank. Ik denk dat de notatie van zeventiende-eeuws Nederlands veel zegt over de uitspraak ook toen, en ik denk dat het Limburgs in veel opzichten behulpzaam kan zijn bij die uitspraak. Het Limburgs is zeer rijk aan klinkers. Er zijn veel meer klinkers dan in het ABN en bovendien worden klinkers soms in een aantal varianten uitgesproken. Hier kan ik talloze voorbeelden van geven, maar ik probeer me te beperken tot die klinkers die van belang zijn om iets dichter bij de uitspraak van het zeventiende-eeuws Nederlands te komen.
De “ie” kent in het Limburgs de volgende varianten:
Dao löp ‘ne Knieën. (daar loopt een konijn).
Tante Mien en ome Piet (Tante Mien en oom Piet)
Je kunt horen dat de “ie” langgerekt kan worden. Dat gebeurt bij alle woorden met een “ij”. Je kunt horen dat de “ie” ook kort kan klinken. Dat gebeurt bij woorden die geschreven worden met “ie”.
Dan de korte “ei”.
Dao lik ’n ei inne wei. Er ligt een ei in de wei
De korte “ei” wordt inderdaad als een kortklinkende “ei” uitgesproken
Constantijn Huygens schrijft steeds “sy” waar we tegenwoordig “zij” zouden schrijven. Ik leid hier twee dingen uit af: de “s” gevolgd door een klinker spreek je uit als “z” (zoals ook in het Limburgs). Verder dat de “y” klank overeenkomst heeft met de “ij” klank. “sy” klinkt dus als “zie”.
Zie blieëf thoeës. Zij blijft thuis (Huygens: sy blijft thuis)
Zo heb ik ook ideeën over de “ae”. In zeventiende-eeuws Nederlands zie je vrijwel nooit “aa” maar meestal “ae”. Waarom is dat? Het is in zeventiende-eeuws Nederlands wel bijna altijd “oo”. Ook hier geeft het Limburgs weer aanwijzingen.
’t Is al laët. Het is al laat.
Ich lik al op ein oor. Ik lig al op een oor.
Opvallend is hoe in het Limburgs de “aa” klank meestal uitgerekt wordt, uit wel twee klinkers lijkt te bestaan (de “a” en de “e”). Dit in tegenstelling tot de “oo” klank die meestal kort blijft van klank. Tegelijkertijd is er ook bekend dat vroeger “ae” stond voor aa, als lange “a”. Ik heb erg veel zeventiende-eeuwse teksten gezien. Bij de meerderheid wordt niet “aa” maar “ae”geschreven. Wel schrijft men in die teksten de dubbele “oo”, zelden zie je “oi” dat ook voor de verlengde “o” staat. Ik sluit het dus niet uit dat “ae” moet klinken zoals “aa” in veel Limburgse woorden klinkt: als een soort dubbelklank “ae”.
Vervolgens ben ik wat systematischer naar deze dingen gaan kijken bij het rijmdicht Ooghentroost van Huygens. Dit gedicht bevat 998 regels die allemaal paarsgewijs rijmen.
Enkele dingen vallen op.
- Woorden met ij-klank rijmen altijd op woorden met ij-klank en met ie-klank op ie-klank en met ei-klank op ei-klank. Er zijn dus drie ei-ie-achtige klinkers: de ei en de ie naast de ijJ. Dit is exact zo in het Limburgs. De ij wordt waarschijnlijk als een langgerekte ie uitgesproken
- Woorden met een lange oo worden in verrreweg de meeste gevallen met oo geschreven. Soms ook met slechts een o: “boven, loven” (Vs 85-86), “ontstolen, ontscholen” (Vs 93-94). Even verder: “gebooren, ooren” (Vs 101-102). In het Limburgs is er geen aanleiding tot duidelijk verschil in uitspraak. De lange oo wordt in het Limburgs erg vaak als een oa uitgesproken (zoals bij noaber), maar niet altijd (bijv. niet bij oren)
- Woorden met een lange aa worden in verreweg de meeste gevallen met ae geschreven. Ook woorden als “waait, zaait” schrijft men als “waeyt, saeyt.” (Vs 243-244). Soms ook niet: “water, kater” (Vs 73-74), “adel, zadel” (Vs 285-286). Opvallend is dat in het Limburgs saeyen “zejjen” is, en waeyen “wejjen”. Water is “water” en kater is “kater”, adel is “adel” en zadel is “zaal”. De keuze in notatie ae of a(a) lijkt dus niet toevallig bij Huygens. Voorzichtig zou ik willen zeggen: spreek ae uit als een soort tweeklank (a en e aaneen)
- Woorden met een lange uu worden steeds met ue geschreven
- De lange ee gevolgd door slechts een medeklinker wordt net als nu steeds genoteerd met slechts een e. Bijv. “geseten, geweten” (Vs 106-107) “waerhenen, verschenen” (VS 113-114)
- De oe staat net als tegenwoordig vrijwel altijd voor oe. (“bloeijen, roeijen” Vs 261-262)
- De ou staat net als tegenwoordig voor ou (“mistrouwt, gebouwt” VS271-272). Ik ben geen au tegengekomen maar dat kan toeval zijn.
- De ui wordt genoteerd als uy (“puylen, schuylen”, Vs 293-294). Waarschijnlijk ook zo uitgesproken.
Met deze handvaten denk ik dat het mogelijk is om wat dichter te komen bij de mogelijke uitspraak van de gedichten van Huygens.
Zie ook mijn bespreking van het boekje “Twe-spraack“, over de Nederlandse taal in 1584
Ha Pieter hier is Henny. Leuk, jouw stem te horen via je blog, en je zelfs te ZIEN daarbij, in het vorige blog. Hans vindt het een leuk onderwerp om eens over te bakkeleien. Hij zal je mailen!
LikeLike
Pingback: Twe-spraack | Pieter Simons column