
Midden in de stad “La Charité-du-Loire staat een prachtige kerk, de Notre Dame. Als toerist kun je binnen lopen en je ziet een Romaanse kerk, met moderne glas-in-lood-ramen, je ziet ook een mooie architectuur. Wat de meesten zich niet realiseren is dat dit een van de belangrijkste abdijkerken van de twaalfde eeuw was. En dat kwam omdat zijn stichter, Petrus Venerabilis, toen abt was van het belangrijkste klooster van de Westerse wereld, de abdij van Cluny. Er zijn meer bijzondere dingen: de kerk zoals hij er nu is heeft nog zeer veel elementen van deze oorspronkelijke Romaanse abdijkerk, met name het timpaan boven de ingang is nog origineel en ook zijn er nog zeer veel Romaanse kapitelen, verspreid door de hele kerk. Ook zijn er nog enkele kloostergebouwen bewaard gebleven en zijn de funderingen van de rest van het klooster nog behouden. Men is op dit moment bezig om een deel opnieuw op te trekken.

Maar nu terug naar wat er aan vooraf ging.
Cluny werd in 910 opgericht door, Willem de Vrome, hertog van Aquitanië. Hij schonk het dorp Cluny aan de monnik Bernon van de orde van Sint-Benedictus, met de bedoeling om er een klooster te bouwen dat gewijd moest zijn aan gebed, voor de redding van zijn eigen ziel. Deze praktijk was destijds wijdverbreid, maar wat men niet kon voorzien was hoe het kleine klooster zou uitgroeien. Het werd binnen twee eeuwen de belangrijkste basis van een netwerk van vestigingen, de zetel van een zeer machtige instelling, de hoofdstad van wat men zou kunnen noemen het “Rijk” de cluniacenzerorde. Hoe kan dat succes verklaard worden? Allereerst is er de oprichtingscharter van Cluny die totale onafhankelijkheid van het klooster eist: onafhankelijkheid van adel, koning en bisschoppen. De abdij werd onder de bescherming van de Sint Pieter van Rome geplaatst. Cluny was dus alleen verantwoording verschuldigd aan de paus. Hij zorgde voor nog een voorrecht: de monniken mochten hun eigen abt kiezen. Heel snel, door deze totale onafhankelijkheid en onder de leiding van abten met sterke persoonlijkheden, werd Cluny een “Kerk in de Kerk”. Cluny is gesticht door een aristocraat. De abten kwamen ook uit deze zelfde aristocratie. Het is feitelijk een orde die werd geschapen voor de redding van de ziel van de hoogste kaste van het feodale systeem. In de elfde eeuw is het heil van de ziel belangrijk. Hoe kan de zekerheid van het Paradijs verzekerd worden als je dood bent? Allereerst door gebed. We zullen zien hoe edelen land geven aan God, in de hoop in ruil de hemel te winnen. Als de overgedragen domeinen zo dicht mogelijk bij elkaar liggen, dicht bij een heiligdom dat zich op een sterke spiritualiteit concentreert, des te groter is de zekerheid om toegang te krijgen tot het paradijs.
Snel zien abdijen en priorijen zo hun gebied uitbreiden. Deze toestroom van onroerend goed, in een tijd waarin de rijkdom komt van het land en de mannen die het bewerken, maken van Cluny en zijn dochterondernemingen een grootgrondbezitter. Al bestaande abdijen zoals die van Vézelay of Moissac, werden geïntegreerd en er werden nieuwe opgericht, zoals die van La Charité. Door zich open te stellen voor de wereld, kon Cluny integreren – en dat was misschien wel het beslissende instrument van zijn succes – het maakte religiositeit populair. En in steen: Op timpanen en kapitelen, werd in deze kloosters uitgedragen hoe deze religiositeit vorm gegeven kon worden. De meest invloedrijke vormgever in de 12e eeuw was Pierre de Montboissier, 8ste abt van Cluny, beter bekend als Petrus Venerabilis, Petrus de Eerwaardige. Hij koos Charité, de “Oudste Dochter”, om zijn ideeën vorm te geven, immers de abdij en kerk van Cluny waren er al. We weten vandaag dat het timpaan van de Transfiguratie feitelijk laat zien wat Petrus Venerabilis in zijn Preek over de Transfiguratie van de Heer, in 1132 op schrift had gesteld. Het is daarom niet ondenkbaar dat ook andere delen van de kerk dragers zijn van zijn visie.

Wat is de “transfiguratie?’ Samen met de apostelen Petrus, Johannes en Jakobus beklom Jezus een berg, volgens Lucas om er te bidden. Hier veranderde Jezus van gedaante en zijn kleding ging helder wit stralen. Volgens Mattheüs straalde zijn gezicht als de zon. Hierna verschenen Mozes en Elia die met Jezus praatten, volgens Lucas over Jezus’ levenseinde in Jeruzalem. Petrus stelde voor om tenten voor hen neer te zetten. De apostelen wisten niet goed wat te zeggen, want ze waren door schrik overweldigd. Volgens Lucas vielen de apostelen in slaap (tijdens het bidden) en schoten ze wakker toen Mozes en Elia met Jezus spraken. Hierna viel de schaduw van een wolk over hen en uit de wolk zei een stem: “Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem!” Volgens Mattheüs wierpen de leerlingen zich neer toen ze dit hoorden en verborgen uit angst hun gezicht. Dat moment is uitgebeeld op het bovenste deel van het timpaan boven de ingang van de abdijkerk van La Charité. Het onderste deel beeldt links de aanbidding van de wijzen, rechts de aanbieding van Jezus in de tempel uit.
Nu komt er een beschrijving van een select aantal kapitelen. Allereerst die van het koor, Petrus Venerabilis leidde Cluny naar een spiritualiteit van de strijd tegen het kwaad en ter verdediging van de Kerk. In zijn geschriften heeft hij duidelijk zijn vijanden aangeduid – de duivel, de ketters, de Joden en Saracenen – en hij sprak de wens uit om hen te reduceren tot nul. Het programma van de afbeeldingen op de kapitelen voor het koor van La Charité lijkt de ideeën van deze abt perfect te illustreren.
De kerk, onsterfelijk en onverwoestbaar

Dit kapiteel toont ons op zijn vier zijden schildpadden of salamanders in een identieke houding. Deze dieren zitten daar, plat op het blok steen, zoals we ze zouden kunnen tegenkomen in de natuur. Op de bergkammen strekken vleermuizen, hoofd naar beneden, hun lichaam naar de top. Het uiteinde, in de vorm van een slakkenhuis, sluit op een klein hoofdje van een dier. De schildpad heeft de bijzonderheid om extreem lang te leven. Zij kan daarom hier onsterfelijkheid symboliseren. Als de salamander hier wordt bedoeld, werd dat dier gekozen vanwege zijn uitzonderlijke eigenschappen: volgens het geloof, ongevoelig voor vuur, kan ze zich over een vuur bewegen zonder pijn. Welke wonden haar ook worden toegebracht, ze regenereert, haar afgehakte ledematen groeien terug. Deze fysieke kenmerken verwijzen naar het lot van Christus die gemarteld en daarna geofferd werd aan het kruis, en vervolgens is opgestaan uit de dood om ons te redden. De vleermuis is een “vogel” van de nacht. Zij vertegenwoordigt hen die in duisternis leven. Ze belichaamt de Jood die, weigert om de komst van de Messias te erkennen. Dit kapiteel kan ook de aard van de kerk belichamen die, in het licht van aanvallen, tegen de slagen die hem worden toegebracht, zich niet alleen verzet, maar sterker dan ooit met geheven hoofd tevoorschijn komt. Ze is onsterfelijk, onverwoestbaar, terwijl haar vijanden gedoemd zijn in de duisternis te vallen.
De kerk als beschermer van de mensheid


Aan elke kant leunen twee rechtopstaande leeuwen in een symmetrische houding tegen elkaar aan. De hoofden ontmoeten elkaar in het midden van de compositie die zich in een hartvormige ruimte sluit. In het midden bloeit in palmetten de tong van dieren. Andere bladeren vullen de bovenkant van het tafereel, harmonieus vermengt zich een plantaardig en dierlijk decor. De poten zelf worden behandeld met de flexibiliteit van een plantaardige decoratie. Boven de twee leeuwen zien we een menselijk hoofd waarvan de gespleten mond lijden uitdrukt. Is dit een verwijzing naar het lijden van Christus? De leeuw symboliseert in de teksten de onsterfelijkheid van Christus. De bestiaria beschrijven het dier dat slaapt met zijn ogen open, net als Christus die, hoewel hij lichamelijk omkwam aan het kruis, “in zijn goddelijkheid blijft waken”. De teksten vertellen ook hoe doodgeboren leeuwenwelpen drie dagen later weer tot leven worden geroepen door de adem van hun vader, net zoals Christus werd opgewekt door zijn Vader, drie dagen na zijn dood. Als dit kapiteel ons het lijden van Christus laat zien, zijn offer om ons te beschermen, om ons te redden, vertaalt het dan niet ook de wil van de Kerk om zich met Hem te identificeren, om de weerspiegeling en uitbreiding te zijn van zijn werk? Haar missie is om de mensheid te beschermen tegen zichzelf, haar te redden om haar naar de verlossing te leiden.
De vechtende kerk: identificeer en versla de vijanden van het Geloof

Griffioenen (half-adelaar, half-leeuw) verslinden de achterpoten van varkens en uilen. De lichamen van de griffioenen, twee bij twee achterover leunend, waaieren symmetrisch uit, zoals we ook kunnen zien bij oosterse stoffen. De lichamen van de griffioenen projecteren zichzelf in de ruimte met hun prooi. Wat vertegenwoordigen ze? In de 6e eeuw schreef de encyclopedist Isidorus van Sevilla: De griffioen is een voorstelling van de onsterfelijke Christus, het dier combineert de symboliek van de adelaar en de leeuw. Maar het is ondenkbaar dat geweld gecombineerd moet worden met Christus die alleen liefde is. De griffioenen belichamen niet Christus, maar het Christendom, de strijdende kerk die tegen zijn vijanden moet vechten. De uil is een dier dat ’s nachts leeft. Ze is blind voor daglicht. Voor Petrus Venerabilis, symboliseert de uil het Joodse volk dat duisternis verkiest boven het licht van het evangelie. Het varken is het meest verachte dier. Salvian van Marseille (rond 400-480) onderstreept in zijn werk Ad Ecclesiam het negatieve aspect van dit dier, wanneer hij zondaars vraagt “niet rond te rollen in hun moerassen als walgelijke varkens. Dit is hoe Petrus Venerabilis al zijn vijanden, ketters, Saracenen en Joden behandelt. Na complexe geschriften waarin hij de valsheid van hun overtuigingen probeert aan te tonen, kan hij niet anders dan in lage scheldwoorden vervallen door hen systematisch hun vernederende gedrag in lust te verwijten. Het is daarom moeilijk vast te stellen wie volgens hem het varken is onder de vijanden van het Geloof. Alle drie misschien? Het geweld van de voorstelling is vergelijkbaar met het geweld van de gevoelens van Petrus Venerabilis, die hij vertaalt door Psalm 139, 21-22: “Jahweh, haat ik niet wie u haat, degenen die tegen u in opstand komen? Ik haat ze met een perfecte haat, ze zijn vijanden van mij”.
De Kerk, universeel bolwerk tegen het kwaad

Dit kapiteel is aan vier kanten bewerkt, we zien aan elke zijde een adelaar. Elke adelaar wordt aangevallen door een slang die hij uiteindelijk doodt (Hij heeft de slang in zijn bek). De adelaar is het symbool van Christus bij uitstek. In een verhaal van Plinius de Oudere in zijn Geschiedenis van de natuur (hoofdstuk 10, 10) staat dat een adelaar een dier is dat nooit sterft: als hij ouder wordt, worden zijn vleugels zwaarder en zijn ogen verliezen hun scherpte. Hij zoekt dan een bron met zuiver water. Als hij die vindt, vliegt hij eerst naar de zon die zijn vleugels verbrandt. Hij daalt dan af naar deze bron en herwint kracht en jeugd na drie keer er in te duiken. Het symboliseert ook de hemelvaart van Christus: wanneer de adelaar daarboven in de lucht is, onderscheidt hij dankzij zijn ogen scherp de vissen in de zee en die in zoet water. Het is ook bekend dat het dier zijn nest verdedigt tegen zijn ergste vijand, de slang. Op deze afbeelding zien we hoe hij zijn lichaam groot maakt tegen de aanvallen van dit dier: het is Christus die zichzelf opofferde om zijn kinderen te redden. Zoals ook de kerk als een bolwerk weerstand biedt tegen het Kwaad. En om geen ruimte te laten voor dit Kwaad moet de kerk alle ruimte innemen, zoals de gespreide vleugels van adelaars alle ruimte innemen rond het nest. Haar missie kan alleen zijn om het nest groter te maken, om het christendom aan het hele universum op te leggen om het te redden.
De overige kapitelen

Maar er is veel meer te zien op allerlei kapitelen. De dierenwereld is goed vertegenwoordigd domweg omdat dieren in die tijd erg aanwezig waren in het leven van de mens. De kunstenaars leenden modellen uit hun directe omgeving: paarden, vee. Je kunt die afbeeldingen zien als een eerbetoon aan dieren die zorgen voor eten of helpen op het land. Ze zijn gemaakt om God te danken dat hij ze heeft geschapen. Ze zijn zo vertrouwd, zo complementair aan de mensen dat ze zelfs lachend, bijna menselijk worden afgebeeld. Deze eenvoud, deze naïviteit en hun unieke glimlach, geeft ons plezier net als tekeningen gemaakt door kinderen. In dit geval is er geen verborgen boodschap in verwerkt, wat wel het geval is als dieren uit het bestiarium worden weergegeven.
Pierre de Beauvais vertaalde rond 1206 het boek Physiologus.
Physiologus is een werk dat waarschijnlijk in de 3e eeuw in Alexandrië is geschreven door Phisiologès, geestelijke van Athene. Het is een soort encyclopedie van de dierenwereld, echt of gefantaseerd. Het bevat verhalen die zijn overgebracht door auteurs uit de oudheid: Aristoteles, Plinius de Oudere en Plutarchus. Het beschrijft de gewoonten van dieren, kent ze persoonlijkheden toe en geeft ze gevoelens vergelijkbaar met die van mensen. De Bijbel zelf gebruikte al dieren in zijn gelijkenissen om de moeilijkste begrippen duidelijker te maken voor de gelovigen. De verhalen en afbeeldingen in dat boek zijn een bron van inspiratie en verspreiden zich in het Westen. De kunstenaars putten daaruit de kennis van echte en gefantaseerde dieren, en de kerkvaders gebruikten ze ook. De Bijbel en het Bestiarium vind je broederlijk naast elkaar in het decor van de kapitelen afgebeeld. De symboliek die aan de dieren wordt toegeschreven maakt het mogelijk om kennis te verwerven van de heilige teksten en morele voorschriften: hun confrontatie belichaamt in steen de strijd tussen goed en kwaad. Het feit dat dezelfde dieren soms een heilzame, soms een kwaadwillende rol vervullen, zorgt echter voor verwarring. Men probeerde daarom een link te leggen naar teksten in de Bijbel om deze raadsels op te helderen.
Een patroon dat de tand des tijds heeft doorstaan

Dit kapiteel dat een pilaar bekroont, bevindt zich in de kapel van Saint Jacques – Saint-Jean-Baptiste. Je ziet leunende leeuwen. De leeuw is een positief, zonnedier. Hij is de voogd, de beschermer van de plaats omdat hij altijd op zijn hoede is. De bestiaria kennen hem de bijzonderheid toe dat hij kan slapen met zijn ogen open. Dit kapiteel is opmerkelijk vanuit twee gezichtspunten. Aan de ene kant is het het enige in de hele kerk dat de echte morfologie van de kat benadert. De leeuwen staan omhoog op hun achterpoten, alsof ze klaar zijn om toe te slaan. Deze spanning in de houding wordt versterkt door de voorbenen die in de hoogte uitsteken. Aan de andere kant herinnert de manier van hoe ze worden weergegeven hoe dat ook gebeurt bij de bas-reliëfs van de Assyriërs van de zevende eeuw voor Christus. Dezelfde indruk van macht duikt op tussen de leeuwen van ons kapiteel en tussen die van de jachttaferelen bij de oude koningen. Het ontwerp en de modellering zijn identiek aan de oude modellen. Uit welke bronnen putte onze beeldhouwer? Misschien had hij informatie van pelgrims of kruisvaarders. De draaiing van de halslijnen en de symmetrie van de lichamen sluiten de compositie af door een hart te vormen. Bladeren groeien uit de mond van de dieren. Het is niet verwonderlijk dat dit thema, door de macht en de edelheid die er vanaf straalt, ook gebruikt gaat worden om de schilden van de ridders te versieren, zo is het bewaard gebleven als belangrijkste element van de heraldiek.
De dubbele boodschap van de kapitelen van de kapel van Saint-Étienne



Benedictus, in het Frans Saint Benoît, is de heilige die ook de leefregels voor de orde van Cluny, een Benedictijner orde, heeft geschreven. Aan hem is een aparte kapel gewijd. Op twee pilaren staat telkens een driekantig kapiteel. Op een kant van het kapiteel van de eerste pilaar staat een wolf in profiel, met een vlammende staart. (Zie de drie afbeeldingen hier boven). Voor Pierre de Beauvais, middeleeuwse kroniekschrijver, staat de wolf voor de duivel, “zijn ogen schijnen ’s nachts als kaarsen, het zijn werken van de duivel die mooi en aangenaam zijn voor dwazen en voor blinden van het hart”. Op de voorkant van hetzelfde kapiteel, zien we een fantasiedier dat zijn veren glad strijkt met zijn gehoornde snavel. Het gaat om een zogenaamde basilisk die hoofd en vleugels als een vogel en tegelijk twee voeten en een slangenstaart heeft. Zijn samengestelde aard maakt het tot een duivels wezen. Aan de derde kant zien we een kleine draak, met een voortuitgerichte klauw en een geopende mond met scherpe tanden, hij vertoont een agressieve houding om zijn buurman te verslinden. Ook hij belichaamt het kwaad. Het christendom heeft maar weinig van deze wezens zelf verzonnen, ze komen meestal van Griekse, Egyptische of Sumerische culturen. Ze worden wel al genoemd in de Bijbel. Het is daarom uitgesloten dat de mens van de middeleeuwen aan hun bestaan twijfelde. Zij zijn afkomstig van de tijd van de oorspronkelijke wanorde, nog voor God orde schiep in deze Chaos. God heeft ze laten bestaan als bewijs van het bestaan van de duivel en als straf voor de mens na de erfzonde. Zij zijn de weerspiegeling van onze donkerste aspecten. Ze hebben de functie om onze gebreken, onze zwakheden bloot te leggen, om ons te helpen op te klimmen tot een volmaakt mens.


Geconfronteerd met deze getuigen van Chaos, vinden we, op een andere pijler met dezelfde vorm, een voorstelling die nog ongebruikelijker is. (Zie de twee afbeeldingen hier boven). Aan een kant zien we een leeuw die op zijn achterpoten staat, in de trotse en nobele houding die we al van hem al kennen, terwijl hij intussen speelt op een lier. Op de voorkant van dat kapiteel steekt een wolf een lange tong uit, als een pijl, in de richting van die lier. Aan de derde kant van dat kapiteel bijt een monster met een te grote nek in de rug van de wolf. Deze scène zou door de aanwezigheid van de lier kunnen doen denken aan “muzikale dieren”, zoals die vaker worden afgebeeld in de middeleeuwen. Maar dan gaat het altijd om grappen: onhandige ezels enz. die ons moeten waarschuwen voor de zonde van hoogmoed. Hier hebben we te maken met een nobel dier, de leeuw, meestal de belichaming van de Christusfiguur. Hij is beschermer van de mensheid. Het is Christus die de lier bespeelt die harmonie over de wereld verspreidt, in het aangezicht van de wanorde en van de krachten van het kwaad. Maar hij wordt aangevallen door een wezen met een scherpe tong, dat deze belofte van harmonie en het geluk voor de mensheid wil breken. Al deze kapitelen staan op zich, rijk als ze zijn in hun eigen symboliek, maar, allemaal samen bekeken, naast elkaar geplaatst, beseffen we dat ze nog een andere betekenis kunnen krijgen. Elk kapiteel als geheel zou dan een aflevering van hetzelfde verhaal kunnen zijn: De lijdensweg van Christus. De eerste pijler zou het Kwaad belichamen met Chaos en straf door God opgelegd aan de mensen na de erfzonde. De tweede pijler zou dan het Goede kunnen voorstellen, om de harmonie in de wereld te herstellen en onze fouten in te lossen. (Jezus) Maar dit wordt dan weer verhinderd door een verraderlijke tong, die Jezus aanklaagt bij de hogepriesters, het is de veroordeling van Judas, voorspeld door Jezus zelf: ‘Toen het avond werd, zat hij aan tafel met de Twaalf. En terwijl ze aten, zei hij: “Voorwaar, ik zeg u, een van u zal mij verraden”. Zeer bedroefd begonnen ze elk tegen hem te zeggen: “Zou ik het kunnen zijn, Heer?” Op zijn beurt vroeg Judas, degene die hem zou verraden, hem: “Zou ik het kunnen zijn, Rabbi?” — “Je zegt het”, antwoordt Jezus. (Mt 26, 20-22, 25). De haan zou het symbool zijn van de ontkenning van Petrus, de dichtstbijzijnde discipel van Jezus. Tijdens het proces van laatstgenoemde zal Petrus drie keer weigeren om het te herkennen. Deze ontkenning werd ook voorspeld door Jezus: “Voorwaar, ik zeg u, dit… deze nacht, voordat de haan kraait, zul je me drie keer hebben verloochend.” (Mt 26, 30-31, 33-34). In de kunst vinden we vaak de haan geassocieerd met de ontkenning van Steen. Dan komt de geseling in opdracht van de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus, test dat Christus onderging na zijn veroordeling en voordat hij werd verlost aan het volk dat gekruisigd moet worden, de armen gestrekt, in dezelfde houding als de held Gilgamesj. Het is een gedurfde herlezing, waarbij de kapitelen opnieuw worden geïnterpreteerd, maar het geeft samenhang aan het gebeeldhouwde ensemble van dezelfde kapel, een gevoel met een meer geconstrueerde en hogere boodschap. Marcello Angheben merkte in veel kerken dit soort samenstellingen van kapitelen op.
De aap, de incarnatie van de zondaar

De teksten die bekend zijn uit die tijd zijn erg negatief over de aap, “lelijk van voren en” van achteren, en helemaal verschrikkelijk en onhandig”. Omdat hij het dichtst bij ons staat door zijn uiterlijk, belichaamt hij de mens die zichzelf tot de rang heeft verlaagd van het dier, door de zonde. Het is een zeer meelijwekkende zondaar, berouwvol, berustend, die de gevolgen van zijn daden lijkt te accepteren.. Raban Maur, monnik en kroniekschrijver van de negende eeuw, ziet in de aap de berouwvolle mens die probeert zijn fouten te herstellen. De onbeweeglijkheid van op zichzelf gevouwen lichamen, hun handen gevouwen tot aan de knieën, de ribben heel duidelijk, alles roept onze toestand op in de tijd van overlijden. De samenstelling, het gebruik van de structuur van dit kapiteel, draagt die boodschap uit.
Van profane liefde tot mystieke liefde

Het thema van duiven die uit een fontein drinken, werd vaak afgebeeld in de Romeinse beschaving. Als koppel belichaamden ze liefde en trouw en waren ze toegewijd aan Venus. Het pacifisme van deze vogels, die zich alleen bezighielden met hun voortplanting, maakte dat ze werden gekozen als een symbool van vrede. Het christendom heeft deze component behouden om de gezuiverde ziel te symboliseren. De vogel vertegenwoordigt meestal een kracht van verbinding met God en de hogere staten van zijn van de mens. Hij is aanwezig bij de doop van Christus: de Geest van God daalt “als een duif” uit de hemel neer. Dit symboliseert nu de Heilige Geest die op de wereld neerdaalt. In religieuze voorstellingen neemt de kelk de plaats in van de profane fontein uit de oudheid.
De gevangen jood

Hier wordt een jood afgebeeld die door een slang, het kwaad, wordt vastgehouden. De jood zit als het ware verstrikt in het kwaad.
Nog enkele afbeeldingen van het exterieur en interieur van de kerk




Ik kocht een boek, uitgegeven door Les Amis de la Charité-sur-Loire: Notre-Dame de La Charité-sur-Loire, le Décor Sculpté. Het staat boordevol afbeeldingen maar vooral ook interessante toelichtingen. Ik heb een kleine selectie gemaakt, de teksten vertaald, verkort en aangepast. Ik heb zelden zulke mooie beschrijvingen van Romaanse kapitelen gezien. Misschien enigszins vergelijkbaar met wat Regis de La Haye schrijft over het programma van de kapitelen in de O.L.V. basiliek. Meestal blijft het bij andere mensen bij waarschuwingen voor het kwade of bij verhaaltjes uit het Oude testament. De beschrijvingen in dit boek gaan een stuk verder. Voor liefhebbers van Romaanse kunst is niet alleen het boek de moeite waard, ook een bezoek aan deze prachtige abdijkerk zou ik niet overslaan.
Pingback: Nièvre, augustus 2022 | De kwintencirkel