Dit artikel gaat over het begin van het eerste deel van het derde pianoconcert. Klik hier als je meer wilt weten over het leven van deze componist.
We gaan naar 1909 toen Rachmaninov dit concert in zijn vakantieoord Ivanovka schreef. Vrijwel onmiddellijk daarna ging hij naar Amerika waar hij het gedurende een tournee liefst 22 keer uitvoerde. Hij was inmiddels 37 jaar oud en stond in de kracht van zijn leven. Het stuk was gelijk populair en is het feitelijk nog steeds. Het staat in een laat-romantisch, maar in een geheel eigen idioom. Vooral het eerste thema van het eerste deel: dat staat voor mij voor de oorspronkelijkheid van zijn lyrische zeggingskracht.
Het stuk begint met een kabbelende beweging in het orkest, rustig, op en neer, slechts twee noten in een parallelle beweging. Daar schuift na de tel de piano in met een eenstemmige melodie. De kabbelende beweging houdt op, de piano wordt voornamelijk begeleid door pizzicato tonen in de lage strijkers. En wat gebeurt hierdoor: je bent gelijk in een melancholische sfeer getrokken, ook door de mineur toonsoort.
De piano speelt vervolgens een ogenschijnlijk eenvoudige, eenstemmige melodie en wordt begeleid door het orkest. Nog steeds hoor je daar de pizzicato tonen, maar ook reageren de strijkers al strijkende op de melodie van de piano. Ook zijn er vrij onopvallend wat houtblazers. Je hoort veel chromatiek, wisselingen tussen majeur en mineur en kortstondige modulaties. Maar het meest bijzondere is de vorm. Voor mij bestaat dit thema uit vier zinnen, waarbij je de eerste twee zinnen als een soort voorzin, de derde als een tussenzin en de laatste als en soort nazin zou kunnen beschouwen. Tegelijk hoor je hoe in een enigszins onregelmatig patroon een prachtig verhaal wordt verteld. Ik hoop dat ook niet musici enkele dingen oppikken van deze beschrijving die enkele vaktermen bevat.

De voorzin begint postthetisch, d.w.z. vlak na de zware tel met het a-motief. Dat wordt uitgebreid en enigszins gevarieerd herhaald in a’, welk motief op de zware tel eindigt (a eindigt halverwege de maat). Hierdoor is a’ een klein beetje langer dan a. Dit is voor mij een wezenlijk onderdeel van de nonchalante, preluderende stijl van het thema, het kabbelt en babbelt een beetje voor zich uit. Dat zal het hele thema zo blijven. Prachtig vind ik de drie repeterende noten F in de derde maat, de laatste twee met een kleurrijk spannend akkoord erbij.

De tweede zin, ik noem hem gevarieerde voorzin, begint zoals de eerste met het a-motief, maar nu komt er een ander vervolg met b. Dit motief b begint op de tel en is alleen daardoor al heel anders dan de eerdere motieven. Er komt een stuwing: 4 akkoorden in de derde maat van dit zinnetje. De pizzicatonoten gaan omhoog, de melodie gaat omlaag. De laatste twee maten vertragen heel erg doordat ze in de kern gebaseerd zijn op een A-akkoord, de dominant van de toonsoort D-mineur. Zo is deze tweede voorzin ook een echte harmonische voorzin die vraagt om een nazin. In de laatste maat verbinden de celli dit zinnetje via een stijgend loopje naar de volgende zin. Ze spelen chromatisch, allemaal kleine stapjes. Hoe melancholisch werkt ook dat!

Voordat de echte nazin komt komt er nog een tussenzin die begint met een hoogst dramatisch c-motief. Let op het subtiele verschil in de ritmiek van c en c’: c begint na de tel, c’ op de tel. Speel ze maar eens allebei op de tel of allebei na de tel, de prachtige beweging die je in het origineel hoort is dan gelijk verdwenen. Maar de dramatiek wordt veroorzaakt door de mineurterts in de melodie en vooral door het onverwachte akkoord: een C mineur akkoord. Cm heeft ogenschijnlijk niets te maken met de toonsoort Dm. Toch is die er als je naar het vervolg kijkt: Cm is de vierde trap van Gm en Gm op zijn beurt weer de vierde trap van Dm. Exact die wending is de kern van de harmonie in het c en ook het c’ motief. Het laatste stukje van c wordt omspeeld en ik geef het de naam d, omdat dit motief daarna verder de basis vormt van de rest van de tussenzin: d’, d’’ en d’’’. De lengte van al die stukjes is verschillend, ze worden feitelijk steeds langer. (d = 2 tellen, d’4 tellen, d’’ 5 tellen en d’’’ 7 tellen. Daardoor krijg je een zoekend gevoel, waar gaan we heen? Bij een goede uitvoering zal dat ook goed benadrukt worden. Heel verrassend: de laatste keer wordt er niet naar Dm gegaan, maar naar Bes. Heel mooi hoor je hoe de toon A in de melodie van maat 15 blijft liggen terwijl de akkoorden veranderen, hij verschiet daardoor als het ware van kleur (A akkoord wordt F akkoord, de A verandert van een grondtoon in een terts).

De nazin bestaat uit uitsluitend dalende melodische lijnen gebaseerd op de motieven e, e’, e’’ en e’’’. Al deze motieven hebben een wisselende lengte. Het laatste motief e’’’ lijkt wel een soort “uitgeschreven ritenuto”. Let ook op de twee chromatische of bijna chromatische lijnen in de bas vanaf motief e’ die een prachtige tegenbeweging maken met de piano. De mooiste noot in de melodie is de buitengewoon expressieve en nostalgische Es van maat 22 naar 23. De noot Es ligt een kleine secunde boven de tonica D, waardoor een zelfde soort dramatiek ontstaat die we ook kennen bij het zogenaamde “Napelse” akkoord.
Bovenstaand beginthema is slechts een klein fragment van het eerste deel van het concert, en Rachmaninov heeft nog veel meer prachtige stukken geschreven. Zijn pianoconcerten zijn voor mij het beste van alles wat hij gemaakt heeft, en vooral het derde concert vind ik persoonlijk het mooiste. Luister naar een prachtige uitvoering van dit concert door Anna Fedorova met de Nordwestdeutsche Philharmonie onder leiding van Gerard Oskamp.
Pingback: Rachmaninov | De kwintencirkel