Donderdag en vrijdag speelde het Rotterdams Philharmonisch orkest drie werken: Ouvertüre Don Giovanni van Mozart, het eerste pianoconcert van Tsjaikowski en de zevende symfonie van Dvorak. Bij de toelichting op de webstite staat:
Op het Internationale Franz Liszt Pianoconcours 2014 was Mariam Batsashvili de glansrijke winnaar. Haar ‘passie, poëzie en persoonlijkheid’ – aldus NRC – maken haar tot een gedroomd vertolker van Tsjaikovski’s hyper-romantische Eerste Pianoconcert. Uit hetzelfde hout gesneden zijn de symfonieën van Dvorák, met de Zevende als misschien wel zijn absolute meesterwerk: hoogstpersoonlijke muziek vol poëzie en passie.
Deze twee hyperromantische stukken staan vooral ook bol van theatraliteit, bombast en virtuoos vertoon. Terecht dat zogauw de pianiste haar handen bijna heeft losgelaten het publiek al losbarst in gejuich en geklap. Het geeft aan om wat voor romantiek het gaat. ‘Wat kan ze vlug en vaak ook “hard” spelen’. Maar Mariam Batsasjvili speelt inderdaad heel erg goed, ritmisch hier en daar misschien ietwat rommelig, maar technisch ongelooflijk knap. Na de pauze klonk de zevende symfonie van Dvorak. Ik vind het persoonlijk niet zijn absolute meesterwerk. Te weinig subtiel, veel te bombastisch, vooral het eerste en laatste deel. Als het stuk is afgelopen wordt het ‘t orkest en de dirigent niet gegund om de muziek ook maar enigszins te laten verstommen: applaus, applaus! Normaal irriteert me dat mateloos. Met name als de muziek inhoudelijk vraagt om enkele seconden bezinning. Maar dit stuk van Dvorak vraagt dat voor mij niet, dus klappen maar. En dan hebben we nog de dirigent. Rafael Payare won in 2012 de “Malko Conducting Competition”. Dan kun je natuurlijk wel wat. En dat kan hij ook. Toch zou ik hem graag eens gezien hebben bij iets ander, bij iets meer subtiel repertoire. Hij deed alles uit zijn hoofd. Heel knap. Maar toch, erg druk zwaaiend en voortdurend zijn bril weer recht op zijn neus duwend. Zijn stijl kon me niet echt bekoren. Geen makkelijke muziek om te dirigeren trouwens. Veel syncopisch werk, lastige inzetten voor veel instrumenten.
De gebroeders Taviani hebben in 1977 de filmische mogelijkheden van Mozart ontdekt. De film “Padre Padrone” uit 1977 maakt uitslutend gebruik van het klarinetkwintet van Mozart. Daar zit blijkbaar zoveel in, dat je er alle mogelijke scenes van achtergrondmuziek mee kunt voorzien. Maar geweldig bruikbare filmmuziek is ook de ouvertüre Don Giovanni van Mozart, waar het concert die avond mee begon. De eerste twee minuten van dat stuk zijn overweldigend. Romantisch, beeldend, suggestief. En dat eind 18e eeuw! Je hoort hier al dat het uiteindelijk niet goed gaat aflopen met de losbollige vrouwenversierder. De regisseur Miloš Forman gebruikte deze muziek bij de film Amadeus uit 1984. Ik verstijfde in mijn stoel toen ik deze film voor het eerst in de bioscoop zag, op het moment dat Mozart de deur open deed, ’s avonds laat. Daar stond een pikzwarte vreemdeling met de opdracht om een requiem te componeren. Bij het openen van de avondlijke deur klonk keihard het begin van de ouvertüre Don Giovanni. Wat een dramatisch effect! Maar ook zonder film was vrijdagavond de muziek, slechts zes minuten lang, nog steeds prachtig.