Als je nu op zondag in mijn woonplaats Lekkerkerk bent dan zul je enkele keren per dag een zwerm zwartgeklede mensen, met hoed, hoedjes en jurken door de straten zien lopen. Ook zie je dan kinderen in keurige zwarte kledij, meisjes in jurken en met een schattig hoedje, mannen en jongens in deftige pakken. Het lijkt wel een folkloristische optocht. Voor buitenstaanders lijkt het inderdaad een en al folklore, maar niets is minder waar. Je bent in een van de plaatsen van de zogenaamde “bible belt”. Er lijkt hier sinds de tweede wereldoorlog nog niets veranderd.
In Limburg waren dit tot in de zestiger jaren van de twintigste eeuw normale taferelen. Met dat verschil: In Lekkerkerk zie je slechts een minderheid van de bevolking zo op straat lopen. In mijn geboortedorp Swalmen liep iedereen er zo bij. 99% van de inwoners was Rooms-Katholiek. Mijn opa van moederskant ging zondags altijd naar de Hoogmis van 9 uur. Wij gingen, net als mijn oma trouwens, altijd naar de vroegmis van half 7. In het zondagse pak. Twee van de vier kinderen gingen na afloop met oma mee naar haar huis om daar te ontbijten. Liever gezegd: we gingen met zijn tweetjes alleen, want oma bleef nog een tijdlang op het kerkplein kletsen met allerlei bekenden voordat ze over de “Aaje waëg” en langs de “Heier kapél” huiswaarts toog. Opa was zich dan nog aan het aankleden voor de Hoogmis. En het kwam af en toe voor dat hij dan zijn hoed niet kon vinden. “Wo is miene hood, wo is miene hood!” IJsberend en scheldend liep hij door het huis zonder zelf te zoeken terwijl iedereen die verder in huis was koortsachtig naar zijn hoed zocht. Dan toog hij pico bello kerkwaarts: in het zwart met een mooi gesteven hoed. Ook door de week kwam je vaak priesters of nonnen in hun opvallende kledij tegen. De pastoor of kapelaan ging regelmatig op huisbezoek en met een steelse blik controleerde hij het katholieke gehalte van het huisgezin: kruisbeelden en andere devotiebeelden moesten er zo wie zo zijn. Ze zullen ook wel af en toe bij heel arme mensen op bezoek zijn geweest. Die werd dan een gulden of iets dergelijks uit het armenpotje toegestopt.
Ik bezit thuis een “Ordo Divini Officii Recitandi” uit 1896 van het bisdom Roermond. Dat was een boek waar de priesters in konden vinden welke heilige op welke dag vereerd moest worden met welke gezangen. Ook stonden de officietijden er in, letterlijk gelieerd aan de tijd van zonsopkomst en ondergang, dus door het hele jaar door anders! De vespers, het gebed na zonsondergang, was op 1 januari om 10 voor 5 ‘s middags, op 21 juni om kwart voor negen ‘s avonds. Ook stond er in hoeveel inwoners elke parochie had en wie de pastoors, kapelaans en vicarissen waren. Wie dit boek in gebruik heeft gehad weet ik niet, ik denk uit enkele dingen af te leiden dat het iemand uit een dorpje in de buurt van Sittard was. Maar het had net zo goed iemand uit Swalmen kunnen zijn. Het leuke van dit boekje is dat er behalve de officiële gegevens, zoals de gedrukte, ook andere dingen in stonden. Het hele boek door heeft iemand met potlood er allerlei dingen in gekliederd. Meestal gaat het om financiële zaken. Zo staat er ergens:
De twee linker rijtjes gaan over de ontvangsten en uitgaven m.b.t. de armen. Over welke tijdsperiode het gaat is niet duidelijk. Het zou een maand maar wellicht ook een jaar kunnen zijn. Behalve de drie gulden die ontvangen zijn van vrouw Scholt. gaat het om bedragen die wel eens in een collectebus in de kerk zouden hebben kunnen zitten, die bijv. eens per drie maanden geleegd werd. In die perioden zat er dan respectievelijk Fl.15,35, Fl.18,01, Fl.3,67 en Fl.13,56 in. In diezelfde periode is er zeven keer iets ten behoeve van de armen uitgegeven, misschien wel tijdens zo’n huisbezoek. Bij deze uitgaven gaat het steeds om hele bedragen afgerond tot op 10 cent. Een keer is er maar liefst een bedrag van Fl.7,- uitgekeerd. Desondanks bleven de inkomsten ruim boven de uitgaven. Behalve dit was er waarschijnlijk ook nog een Vincentius vereniging, waarbij de leden contributie moesten betalen. Op een van de pagina’s zien we de volgende teksten en cijfers:
Ik probeer bovenstaande pagina te interpreteren. Ik lees: armen 20 maal 20 en daarna tot drie keer 20 maal 30. Stel dat er 20 personen lid zijn van bijv. de Vincentius vereniging en stel dat het eerste kwartaal de contributie 20 cent bedroeg, maar de daaropvolgende drie kwartalen verhoogd tot 30 cent, dan is er aan inkomsten gegenereerd 20×20, 20×30, 20×30 en 20×30 cent. Daarnaast is er nog een eenmalige gift geweest van Fl.4,50. Het geheel van de inkomsten bedraagt zo Fl.26,50. Maar we lezen ook: 29,38 “uit te Deelen”. Een vreemd bedrag om uit te delen, aan wie? Aan de armen dus, want daar begint de pagina mee.
Een belangrijke inkomstenbron voor de parochie waren de te lezen missen, en vooral ook de huwelijksmissen. Het Huwelijk “Palant” leverde op: om te beginnen de ceremonie en paperassen zelf: Fl12,-. De Mis kostte Fl.5,- (waarschijnlijk voor de pastoor of kapelaan). De koster (die waarschijnlijk ook het orgel bespeelde) ontving Fl.3,50 en de orgeltrapper Fl.0,50. Er was in die parochie toen dus nog geen elektrisch orgel.
Wanneer de pastoor of koster deze financiële dingen heeft opgetekend is niet duidelijk. Er wordt nog van de oude spelling gebruik gemaakt. Het zal dus waarschijnlijk ergens voor de tweede wereldoorlog geweest zijn. Het betreffende boek is dan wel in 1896 uitgegeven maar misschien nog lang daarna in gebruik geweest, totdat het als een soort kladboek gebruikt werd om de financiën in op te tekenen. Ik denk dat in de zestiger jaren van de vorige eeuw nog veel dingen hetzelfde zijn geweest.
Veel mensen hadden het niet breed. Zo’n potje voor de armen was zeer gewenst. Maar de mensen waren het meest gebaat bij de “Naoberhulp”. Er waren ongeschreven regels hoe je met je buren omging. Natuurlijk om directe hulp om iets bij iemand te lenen, maar vooral ook in geval van nood. Bij ziekte, brand of bij overlijden. Een zeer naaste buur ging dan in de hele omgeving alle huizen langs om te vertellen wie er was overleden en om een bijdrage in de begrafeniskosten te vragen. Op de deur van het huis van de overledene kwam een zwarte strik. Zo wie zo hoorde je alle nieuwtjes van het dorp ’s zondags na de Mis. De vrouwen vormden groepjes op het marktplein en bleven daar soms wel een half uur staan. Na de Hoogmis gingen de café’s open en daar gingen de mannen een biertje drinken en hun “mannen-nieuwtjes” uitwisselen. Iedereen kende iedereen en wist bijna alles van elkaar. De sociale controle was erg groot, nog meer dan die van de pastoor of de kapelaan. Maar daar tegenover stond de onvoorwaardelijke plicht tot hulp, niet alleen als een Christelijke deugd, maar als een sociaal noodzakelijke. De mensen wisten dat ze elkaar nodig hadden. Eeuwen achter elkaar waren ze geknecht door allerlei overheden en geteisterd door oorlogsgeweld. De búren, dáár moest je het van hebben.
Wat is daar nu nog van over? Op zondag zijn de winkels open en op de kerkpleinen lijkt het soms wel elke week kermis. De mensen in de dorpen kennen elkaar minder goed dan vroeger. Maar nog steeds is er een sterke gemeenschapszin, wat in Swalmen blijkt uit het al jaren op vrijwilligers draaiende zwembad. En gelukkig is de Vincentius vereniging niet meer nodig. De folklore zien we nog bij Vastenavond. De zondagse kleren en de mooie hoedjes zijn verdwenen. Daarvoor moet je naar de “Bible belt”.