Introitus uit de “Missa pro defunctis” van Christóbal de Morales
Deze mis schreef de Morales in 1544 in Rome. Bij de dood van de Spaanse koning Philips II in 1598 werd hij gezongen bij zijn uitvaart. De tekst van het introïtus luidt als volgt:
Requiem aeternam- Eeuwige rust
dona eis domine – geef dit aan hen heer
et lux perpetua – en het eeuwige licht
luceat eis – moge hen verlichten
Het eerste zinnetje wordt met de aloude Gregoriaanse melodie eenstemmig gezongen. De rest van de tekst wordt vijfstemmig uitgevoerd. Maar wat een serene rust gaat er van dit stuk uit! Het lijkt wel of het zonder rekening te houden met de betekenis van de tekst is gecomponeerd. Het geheel klinkt gewoonweg als een hemels gezang, dat eeuwig door zou kunnen gaan. En dat past natuurlijk voortreffelijk bij het algehele gevoel dat bij een uitvaartmis hoort. Toch gebeurt er meer als dat je op het eerste gehoor denkt, en er wordt ook wel degelijk rekening gehouden met de betekenis van de tekst.
Ik ga het stuk een eindje verderop toelichten met notenvoorbeelden. Dat is vooral interessant voor mensen die enigszins op de hoogte zijn van muziektheorie. Maar als je iets meer wil weten wat er in de muziek gebeurt en een beetje het notenbeeld kunt volgen raad ik aan om onderstaand filmpje af te spelen. Je hoort dan de muziek en ziet tegelijk de noten. Met rode streepjes en ademhalingstekens kun je dan volgen hoe de stemmen elkaar imiteren. Waar het woord “cadens” staat is er sprake van een kleine afsluiting van een fragment, maar zonder dat het echt stil staat (behalve op het einde natuurlijk, daar staat het echt stil).
Dan heb ik voor de liefhebbers ook een wat meer technische uiteenzetting opgeschreven. Hoe komt dit hemelse geluid muzikaaltechnisch tot stand?
Eerste systeem
De akkoorden. We kijken eerst eens naar een aantal akkoorden. Ik heb in de partituur de akkoordsymbolen bij de eerste maten genoteerd. Vanuit de toonsoort G levert dat dan de volgende harmonische trapfuncties op. (De staande streepjes zijn maatstrepen, alleen in de tweede maat zien we twee akkoorden. Het slotakkoord van deze frase, de VI, staat pas in het volgende systeem):
I ǀ VI VII/6 ǀ V ǀ III ǀ VI ǀ II ǀ I ǀ VI ǀ II ǀ [V] ǀ VI
We zien “rare” dingen: een vijfde trap wordt niet gevolgd door een eerste trap maar door een derde trap. Een eerste trap wordt voorafgegaan door een tweede trap in plaats van door een vijfde. Allemaal dingen die je bij muziek met een wat meer harmonische richting nooit zult zien. De akkoorden zwalken als het ware alle kanten op. Op het einde van bovenstaand schema zien we een uitwijking via een tussendominant [V] naar de zesde trap. Voor het eerst lijkt er daar wat meer richting te komen. Maar de polyfone stemmen overlappen elkaar op die plek zodanig dat het ook hier toch ook weer doorstroomt. In de kern blijft deze manier van omgaan met akkoorden het hele stuk door hetzelfde.
Imitatie. Dan enkele melodische aspecten. In het begin van het stuk heb je door de lange notenwaarden nauwelijks in de gaten dat de Morales de stemmen elkaar laat imiteren. Dat begint al met het woord “dona” in de vier hoogste partijen. (Aangegeven met een rode streep). Bij de tweede inzet op “dona” in Altus II en Altus I (schuin rood streepje als ademhalingsteken staat er bij) is er wat meer ritmische beweging, om de cadens extra kracht bij te zetten.
Tweede systeem
De figuur in Altus I in de laatste maat van het vorige systeem die deze cadens begeleidt (liggend rood streepje) wordt daarna in dit systeem eerst twee keer geïmiteerd in nogmaals Altus I en vervolgens Altus II. (Eveneens weergegeven door rode strepen er boven). Dan komt er ook nog meer beweging door het gepuncteerde ritme in een dalend lijntje in de bas, (rode stippellijn). De tenor imiteert het eerdere figuurtje tot slot ook nog een keer. Op dat punt lijkt er een echte cadens te komen, maar het afsluitende akkoord is een VI (zesde trap), een zogenaamd bedrieglijk slot dus. Toch is er nu even wat minder beweging, waar voorheen het totaalritme minimaal twee pulsen in een maat had is dat op deze zesde trap slechts een enkele puls. (alle stemmen hebben hier namelijk een hele noot)
Derde systeem
Enkele maten erna (zie systeem hieronder) komt er voor de eerste keer echt een cadens IV –V – I, ook weer met het eerdere melodische figuurtje, nu in de bovenstem, de Cantus, als aankondiging. Hier is voor de eerste en eigenlijk ook enige keer in dit introitus sprake van een afsluiting van een deeltje. Onmiddellijk daarna wordt de zetting iets anders. De woorden “et lux perpetua” klinken vrijwel homoritmisch in de eerste en tweede Altus, in tertsparallellen. Het woord “perpetua”, eeuwig, wordt daarna fraai versierd met achtste noten in Altus II (rode stippellijn). Bij de uitvoering in bovenstaand filmpje van “the Sixteen” wordt dit effect jammer genoeg enigszins ondergesneeuwd.
Vierde systeem
Dit tekstgedeelte wordt afgesloten in de derde maat van het systeem hieronder, met een uitwijking naar de zesde trap (VI)). Ook een soort cadens dus. Dan komt het laatste tekstdeel: “luceat eis” (moge hen verlichten). We horen een wat meer uitbundige stijgende lijn in Altus I. (Dubbele rode streep.) Dit mag je toch wel tekstexpressie noemen. Had voor mij iets uitbundiger gezongen mogen worden..
Vijfde systeem
In het laatste systeem hieronder wordt dit laatste tekstgedeelte “luceat eis” heel langzaam naar een eeuwigdurend einde gevoerd, als een eeuwigdurend licht: tot drie keer toe horen we een cadens V-I.
Wonderschone muziek. We weten niet wat de aanleiding tot het schrijven van dit requiem in Rome was. Een jaar later ging Christóbal de Morales terug naar Spanje, waar hij in Toledo een aanstelling kreeg. Ruim vijftig jaar later was zijn muziek beroemd genoeg om als koninklijke begrafenismuziek te dienen. Maar ook nu nog is het de moeite waard om je er al luisterende aan over te geven.
Pingback: Cinquecento | De kwintencirkel