Trier in de middeleeuwen

Aan het einde van de vijfde eeuw was er niets meer over van het ooit zo bruisende stadsleven in Trier en was het aantal inwoners dramatisch gedaald. Maar we zien desondanks nog steeds op lijsten de namen van bisschoppen die zonder onderbreking elkaar blijven opvolgen. Het waren de bisschoppen die het machtsvacuüm vulden en als seculiere heersers verschenen. Als grootstedelijk bisdom was Trier superieur aan de naburige bisdommen Metz, Toul en Verdun. Sinds het einde van de zesde eeuw was Trier ook weer een stad waar munt werd geslagen.

Na Karel de Grote werd het Frankische rijk in drieën gedeeld en Trier viel aanvankelijk onder het Middenrijk Lotharingen, daarna vanaf 869 onder het Oost-Frankische en later het Duitse rijk. Toen kwam de catastrofe van het jaar 882: van Witte Donderdag tot Paaszondag hielden de Noormannen er huis, de stad werd verwoest en plat gebrand.  Veel inwoners kwamen om het leven.

Het duurde een paar decennia voordat Trier van deze klap herstelde. De goede relaties tussen de aartsbisschoppen van Trier en de heersende huizen van de Ottonen en Saliërs waren daarbij behulpzaam. Trier kreeg  veel privileges. Het marktkruis dat in 958 door aartsbisschop Heinrich werd opgericht (erexit Henricus), symboliseerde het herwonnen zelfvertrouwen en markeert tot op de dag van vandaag het centrum van de stad.

Onder de heerschappij van de  Liudolfinger (919 – 1024) was het hof van de aartsbisschoppen van Trier zo een belangrijk politiek en cultureel centrum. De economie profiteerde daarvan. Maar vanaf de twaalfde eeuw  wilde de burgerij zich los maken van de benauwende beknelling van de heerschappij van deze aartsbisschoppen.  In 1301 werd er een stadsraad opgericht. Deze stadsraad streefde naar rijks-onmiddellijkheid.  De stad wilde niet meer onder de bisschop vallen. Korte tijd is dat gelukt maar na enkele tientallen jaren werd deze onafhankelijkheid al weer opgeheven. Het bleef nadien lang gisten en pas in 1583 werd het pleit definitief ten gunste van de aartsbisschop beslecht.

In 1198 ontstond het procédé dat elke nieuwe Duitse koning benoemd moest worden, en niet erfelijk de macht kreeg. Verdeeld over het Duitse rijk kwamen er zeven keurvorsten, drie bisschoppen en vier wereldlijke vorsten. Zij bepaalden samen wie de nieuwe koning zou worden. Een van deze keurvorsten was de aartsbisschop van Trier, wat veel zegt over de status van de stad. (De andere keurvorsten waren de aartsbisschop van Keulen, die van Mainz, de koning van Bohemen, de paltsgraaf van Düsseldorf aan de Rijn, de hertog van Saksen en de Markgraaf van Brandenburg.) In de zelfde tijd werd er een omvangrijke stadsmuur aangelegd, die deels die van de Romeinse muur volgde maar hooguit de helft van de oorspronkelijke oppervlakte besloeg.  In het begin van de veertiende eeuw had Trier weer ongeveer 10.000 inwoners waarmee het alsnog een van de grote steden van die tijd was.  In 1473 werd er een universiteit gesticht.

In Trier zijn er uit de middeleeuwen nog veel gebouwen bewaard gebleven. Zo is er de Romaanse dom uit de elfde/twaalfde eeuw, die gebouwd werd op de fundamenten van een Romeinse basilica.

Keizer Constantijn begon in 326 niet alleen met de bouw van zijn basiliek in Trier, maar ook met de oude Sint-Pietersbasiliek van Rome, de Graf- en Verrijzeniskerk in Jeruzalem en de Geboortekerk van Bethlehem. Waarschijnlijk werd de kerk in Trier gebouwd op de plaats van het paleis van keizerin Helena, de moeder van Constantijn. Sinds archeologische opgravingen in de periode 1992 – 1995 gaat men ervan uit, dat er sprake was van een ingewikkeld gebouwencomplex met meerdere basilieken (waarschijnlijk vier) die met elkaar verbonden waren door zalen en gangen en die tezamen een geweldige omvang hadden. In de tweede helft van de 4e eeuw werd het noordoostelijke deel van de oorspronkelijke kerk afgebroken en werd op de plaats van de huidige dom een vierkant gebouw met een 45 m hoge vieringtoren neergezet. In het midden daarvan stonden 4 bijna 12 meter hoge granietzuilen, elk ca. 65 ton zwaar. Voor het zuidwestelijke portaal van de huidige dom ligt nog een deel van een van die zuilen, die al in de eerste helft van de 5e eeuw neergehaald zijn, in de verwarring van de grote Volksverhuizing.  Met Pasen 882 werden tijdens een inval van de Noormannen de kerken van het domcomplex in brand gestoken. Onder het bewind van bisschop Egbert (977-993) begon men met een renovatie, die niet werd voltooid. Aartsbisschop Poppo van Babenberg (1016-1047) voltooide deze renovatie. Bovendien kreeg de dom toen zijn thans nog bestaande westwerk: een apsis en twee romaanse torens, met op de uiterste hoeken ronde traptorens. Het is de oudste westfaçade met een dwerggalerij. Het westwerk van de dom bestaat uit vijf symmetrische delen, waaronder vier torens. Het dateert grotendeels uit de 11e eeuw (Salische tijd). De apsis van het westkoor was in 1196 het laatste onderdeel dat voltooid werd. De Latijnse inscriptie boven het uurwerk aan de hoogste westwerktoren luidt: NESCITIS QVA HORA DOMINVS VENIET (“Je kent het uur niet waarop de Heer zal komen”). Het oostkoor wordt enigszins aan het zicht onttrokken door de barokke kapel, waar de Heilige Tuniek wordt bewaard. Aan de buitenzijde is het Romeinse metselwerk van de oorspronkelijke rechthoekige basilica uit de vierde eeuw nog goed zichtbaar.

De kerk bezit drie kerkorgels. Het hoofdorgel, een zogenaamd zwaluwnestorgel, lijkt oud maar dateert uit 1974.

De gotische kloostergang ontstond tussen 1245 en 1270 en verbindt de Dom met de Onze-Lieve-Vrouwekerk. In het westelijk deel, waar ooit de kanunniken begraven werden, bevindt zich de wijbisschopskapel.

Aan het einde van de kloostergang bevindt zich een deur die naar de OLV kerk leidt (Liebfraukirche). Boven deze deur is de oudste afbeelding van deze kerk te zien, een timpaan uit 1180. Deze doet me erg denken aan vergelijkbare timpanen in de Servaaskerk van Maastricht. We zien Maria, de patrones van de Liebfraukirche waar de poort naar toe leidt, Christus in het midden en rechts Petrus, de patroonheilige van de Dom.

De Onze- Lieve-vrouwe kerk, Liebfraukirche is gebouwd in de dertiende eeuw. Aartsbisschop Diederik van Wied begon rond 1230 met de bouw van deze kerk. De voorganger van de kerk, een Romeins gebouw uit de tijd van keizer Constantijn de Grote, was zo bouwvallig geworden dat het gesloopt moest worden. Om de reusachtige dubbelkerk met de Dom in stand te houden werd de nieuwe kerk gedeeltelijk op de fundamenten van de oude gebouwd. Rond 1260 was de kerk voltooid. De bouwmeester van de kerk was afkomstig uit de Champagnestreek. Daar werkte aan de hooggotische kathedraal van Reims een zeer groot aantal ambachtslieden samen. De bouwstijl en de stijl van het beeldhouwwerk die deze bouwloods daar toepaste, waren zeer invloedrijk. Veel kerken door heel Europa die in deze periode gebouwd werden namen de stijl van de kathedraal van Reims over. De kerk behoort daarmee tot de oudste Duitse voorbeelden van de Franse Gotiek.

Hierboven zien we de hoofdingang, versierd met enkele beelden en een timpaan. Het sterk verweerde beeldhouwwerk in het timpaan toont episodes uit de jeugd van Christus. In het midden zien we de Maagd Maria. Op haar schoot heeft zij het pasgeboren Jezuskind en onder haar linkervoet vertrapt zij een draak. Links van hen bevinden zich de drie koningen. De voorste van hen is geknield en laat zijn kroon rusten op zijn knie. Achter hem wijst de tweede koning op de ster die hen de weg gewezen heeft. Helemaal links bevindt zich de scène van de verkondiging aan de herders. Rechts van Maria wordt de presentatie van Jezus in de tempel verbeeld. Helemaal rechts is de episode van de kindermoord van Bethlehem te zien. Aan weerszijden van de deuropening bevinden zich op een sokkelzone zes vrijstaande figuren. Van binnen naar buiten zijn dit links Adam en rechts Eva, links Andreas (met net) en rechts Johannes de Evangelist (met een met slangen gevulde gifbeker), links de personificatie van de kerk en rechts van de synagoge (Ecclesia en Synagoge). Deze beelden zijn replica’s, de originelen bevinden zich in musea.

Vlakbij de Dom en Liebfraukirche staat ook de parochiekerk St. Gangolf uit 958 die in de vijftiende eeuw is herbouwd. Deze kerk is de markt- en stadsparochiekerk en is gewijd aan de heilige Gangolf of Gangulfus.

Andere kerken: in de middeleeuwen was heel belangrijk de pelgrimskerk St. Matthias (kloosterkerk van een benedictijner abdij) waar het gebeente van de apostel Matthias als relikwie wordt vereerd . Ook het tussen 1936 en 1939  gereconstrueerde klooster van Simeon bij de Porta Nigra was belangrijk voor pelgrims. Behalve het gebeente van Matthias hadden al in de middeleeuwen veel kerken belangrijke reliquiën.  De dom had de tuniek van Christus, de botten van de arm van sint Anna,  en nog veel meer relikwiën zoals de beenderen van de eerste bisschop van Trier, Maternus.

Ook zijn er nog een aantal wereldlijke gebouwen uit de middeleeuwen bewaard gebleven zoals het oude raadhuis (Steipe), nu restaurant en speelgoedmuseum uit de vijftiende eeuw.

In de stad staan verscheidene oude Patriciërshuizen met een torentje, zoals het door een schepenfamilie bewoonde driekoningenhuis. Oorspronkelijk heette het “Zum Saülchen”. De fassade dateert van 1230 en is in laat Staufische stijl, de laatste Staufische Duitse keizer, Frederik II, stierf in 1250. Ook de gerestaureerde kleuren horen bij die stijl. Het hele huis is in 1938 en 1973 gerestaureerd.

In de Judengasse 2 staat de oudste bewaard gebleven woning van een joodse familie van heel Duitsland, gebouwd in 1311. Trier trok veel joden aan: al in de 11e eeuw was er een joodse gemeenschap in Trier, die in het midden van de 14e eeuw ongeveer 300 leden telde. De Joodse wijk met een synagoge en een ritueel bad (“mikveh”) bevond zich in het stadscentrum in de onmiddellijke nabijheid van de grote markt. In 1349 werd de bloeiende joodse gemeenschap echter plotseling opgeschrikt  door een pogrom in verband met de pestepidemie in Europa. In 1418 werden alle joodse inwoners uit Trier verdreven.

In de stad zijn uiteraard ook allerlei mooie gebouwen uit later tijden te zien. Ik beperk me tot het aartsbisschoppelijk paleis dat staat achter de Romeinse basilica (nu Lutherse kerk). De bisschoppen resideerden eerst in die oude basilica, maar vlak voor de Franse tijd lieten ze een nieuw paleis bouwen in Rococo-stijl.

Zie ook: Trier in de Romeinse tijd

Over Pieter Simons

Docent muziektheorie. Interesses: geschiedenis algemeen, kunstgeschiedenis, lokale geschiedenis, muziek en muziektheorie, filosofie, astronomie, fotografie, natuur, wilde bloemen. En daarnaast allerlei maatschappelijke dingen als onderwijs en opvoeding
Dit bericht werd geplaatst in Geschiedenis, kunst en getagged met , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

2 reacties op Trier in de middeleeuwen

  1. Pingback: Trier in de Romeinse tijd | De kwintencirkel

  2. Anoniem zegt:

    Super leuk en interessant artikel laar ik wou dag er wat meer over de keiserljjke thermen gesproken werd.

    Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.