Ik had mijn kleinzoon opgehaald . Normaal is het dan: jas uit, sjaal af, schoenen uit en dan naar de kamer. Maar het leek wel of hij niet kon wachten. Met zijn sjaal nog om en zijn jas nog aan sprong hij gelijk achter de piano. En begon onmiddellijk te improviseren. Ik keek het even aan en besloot toen om hem niet te storen met een verhaal over jassen, sjaals of schoenen maar ik nam het pianogeluid van een afstandje op.
Het was een relaxte dag. Op maandag help ik hem met zijn huiswerk, ook met het orgelhuiswerk. Vooral bij het onderdeel taal heeft hij voortdurend associaties. Bij een van de opdrachten mocht hij zelf zes woorden verzinnen, twee aan twee van in totaal drie “categorieën”. Hij houdt van categorieën. Die maken alles overzichtelijk. Bij deze opdracht moesten er onder meer twee woorden van de categorie “verkleinwoorden” in zitten. Tot slot moest hij van twee van de zes gekozen woorden zelf een zin maken. Hij maakte er iets van als “Het raketje vliegt geheel alleen naar Mars.”
In de supermarkt zat hij enigszins opgevouwen in het winkelkarretje.
-‘Hé, kan die muziek niet uit? Zullen we iemand vragen om die muziek uit te zetten, ik kan hier niet tegen.’
Er klonk heel zacht onverstaanbare easy klinkende popmuziek. Het moest een gevoel van gezelligheid geven. Zoals wanneer ik van de garage een leenauto krijg altijd van de klanken van radio Veronica mag genieten als ik hem start.
-‘Ja jo, het is gelukkig maar heel zacht, toch?’
Dat vond mijn kleinzoon niet.
-‘Opa. zullen we iemand vragen om het uit te zetten, ik vind het niet te pruimen.’
Ik zag een mogelijke discussie met het personeel niet zitten.
-‘We lopen snel door, ik ben zo klaar.’
Daar liep een winkelende mevrouw.
-‘Mevrouw, wat vindt u van deze muziek?’
-‘Ik vind hem wel leuk.’
-‘Dat vind ik niet. Ik vind het verschríkkelijke muziek.’
Er stond een leeg winkelkarretje, een eind verder liep een meneer zonder kar.
-‘Meneer, u bent uw karretje vergeten’ riep hij luidkeels door de winkel. De man hoorde het niet of voelde zich niet aangesproken. Snel liep ik verder.
-‘Opa, mag ik iets uitkiezen?’
-‘Je mag wel zeggen wat je lekker vindt. Maar ik zeg niet dat we dat dan ook gaan kopen.’ Ik verwachtte dat hij iets van lekkere koeken zou aanwijzen of zo. Dat viel mee. Hij zag lekkere soep. We hebben soep gekocht.
Even later verlieten we de verschrikkelijke herrie en keken op het winkelplein naar de lucht.
‘Ik zie een blauwe plek. Opa, ik wil een keer de Melkweg zien.’
Onderweg naar mijn huis babbelden we nog wat over het een en ander,
-‘Jammer opa dat ik niet bij dat webinar was zaterdag.’
Ik had hem de week ervoor verteld over dat Webinar van de Radboud universiteit, over een raket naar Mercurius. Nu wilde hij toch nog weten hoe dat geweest was. Ik vertelde: er waren die zaterdag twee mensen die een lezing hielden. Een van hen was een Vlaamse mevrouw.
-‘Praat die zo?’ Hij begon met een perfect Vlaams accent een redevoering over het heelal te houden.
-‘Nee, zij heeft heel lang in Nederland gewoond. Ze had wel een zachte G en ze gebruikte typisch Vlaamse woorden als goesting. Maar haar accent was niet heel erg Vlaams.’
Toen vertelde ik dat ik een stukje had geschreven over dat Webinar. Dat wilde hij wel lezen. Spontaan lazen we het met zijn tweeën, hij eerst enkele regels, dan ik weer enkele regels. Bij wat meer moeilijke woorden legde ik die even uit. Hij stond op, nam de Aarde en Mercurius in zijn handen en reisde er langzaam naar toe.
’s Avonds bracht ik hem naar huis.
-‘De maan!’ Hij zag hem als eerste, de smalle sikkel van de wassende maan. En we zagen ook een enigszins goudkleurige wolk.
‘De Melkweg!’
Nee, dat kon ik hem niet wijsmaken. Het was niet meer dan een wolk. Een goudkleurige, dat dan wel. We bleven staan en vonden hem allebei mooi. De Melkweg, die komt wel een keer. Zeker weten! Nu moesten we het doen met de maan. Én een gouden wolk!