Jan Welmers

Gisteren hoorde ik voor het eerst muziek van Jan Welmers, de organist en orgelpedagoog die afgelopen maart op 84-jarige leeftijd overleed. Hij is vooral bekend van zijn minimal music waar ik persoonlijk niet veel mee heb. Maar hij schreef in meer stijlen. Bij sommige stukken gebruikte hij klankblokken of hij componeerde volgens de 12-toons techniek. Hij schreef het stuk dat ik gisteren hoorde al in 1965 en het werd pas in 1999 voor het eerst op CD gezet. Hij speelde het toen zelf op het Königsorgel van de Stevenskerk, de kerk waar hij bijna 25 jaar aan was verbonden. Het was een stuk dat gebruik maakte van de twaalf-toons techniek. Dat is niet zo vreemd. 1965 was vooral ook tijd van de seriële muziek, die toen vooral werd geschreven door componisten als Boulez en Stockhausen. Zij schreven erg technische muziek, moeilijk te spelen en nog moeilijker voor de toehoorder. Omdat er nog andere reekstechnieken werden toegepast werd de muziek erg abstract. Heel anders dan de meeste 12-toons muziek van de leden van de tweede Weense school, die meestal in de kern romantisch bleef. Ik begrijp hoe Schönberg gekomen is tot zijn 12-toonsstelsel. Als je zijn muziek beluistert zo tussen 1908 en 1920 dan voel je het geleidelijk aan gebeuren. Eerst wordt de tonaliteit los gelaten. De muziek is zo chromatisch van opzet geworden dat er vanzelf een centrum verdwijnt. Als hij dat onderkent wordt de muziek bewust atonaal, we noemen die periode “de vrije atonale stijl”. Maar de chromatiek van Wagner blijft nog steeds dichtbij. Hij zoekt naar vaste grond en vindt dat in de vorm, zoals hij bij een van de delen van Pierrot Lunaire het verschijnsel Passacaglia toepast: er is een vaste melodie die bindend is door in het hele stuk in een van de partijen aanwezig te zijn. Maar de muzikale drager is feitelijk de tekst, en door ritme en instrumentatie wordt de sfeer die bij die tekst hoort uitgedragen. Ik heb wel eens aan studenten gevraagd toen ik het stuk een keer had laten horen of ze een idee van de vorm hadden? Niemand had gehoord dat er een vaste melodie aanwezig was. De andere aspecten vielen veel meer op. Later, zo vanaf 1920, wordt die bindende factor nog stelliger vastgelegd bij Schönberg in een soort thema met 12 verschillende tonen, en door dat vol te houden ontstaat de 12-toonsmuziek. Ook hierbij is het niet van belang dat je dat thema herkent. Daarna vindt er opnieuw een grote ontwikkeling plaats, maar: de muziek blijft op een of andere manier een romantisch trekje hebben. Het sterkste zie je dat bij Alban Berg, die ook volgens deze techniek gaat schrijven, bijvoorbeeld in zijn altvioolconcert, we horen uitgesproken romantische muziek. Ook zijn opera Lulu blijft romantisch. Bij Anton Webern lijkt dat steeds minder te gaan worden. Zijn late werk is verschrikkelijk moeilijk om te spelen maar ook om als luisteraar te bevatten. Het is niet voor niets dat de leden van de seriële school van na de tweede wereldoorlog vooral naar Anton Webern keken. Toen ik nog les gaf op het Conservatorium liet ik vaker een deel uit de variaties opus 27 voor piano horen en wist door sommige stukken van te voren pathetisch voor te zingen niet alleen de structuur duidelijk te maken, maar ook liet ik horen hoe nog steeds de opzet in feite romantisch was. Zelfs de korte motieven zijn hier niets meer dan romantisch geladen melodieën. Door de expressietekens die hij erbij zette gaf Webern duidelijk aan hoe je als instrumentalist moest denken en “zingen”, met daarbij de fraseringen die geleid werden door de talloze ritenuti.

Ik was dus benieuwd naar de Passacaglia van Jan Welmers. Was het romantische muziek? Hmmm. Niet echt denk ik, het was eerder interessante sfeermuziek. Ik bleef geboeid luisteren door de vele afwisselende passages, afwisselend in ritmisch opzicht maar vooral ook door de afwisselende orgelregistraties. En af en toe was het spannend door de virtuositeit die nodig was om alles te kunnen spelen, zoals op het einde de razend snelle pedaalpartij. En ik wilde natuurlijk graag het verschijnsel passacaglia herkennen. Ik hoorde in ieder geval hoe met name gedurende de tweede helft hele passages gedragen werden door langere tonen in de baspartij, maar ik kon zo gauw niet herkennen wat de overeenkomst was tussen al die fragmenten. En er waren ook vrij veel fragmenten waar die bas ontbrak. Je moet het stuk waarschijnlijk vaker horen en een partituur erbij zou ook kunnen helpen. Desondanks vond ik het zelfs de eerste keer een boeiend stuk. Stukken die je vaker moet horen zijn meestal de beste. Ik zal binnenkort een keer wat 12-toonsmuziek uit de tweede Weense school toelichten. Of misschien de passacaglia voor orkest van Anton Webern, zijn opus 1, nog helemaal in een romantische tonale stijl.

Hier een opname van de passacaglia van Jan Welmers, gespeeld door Johan den Hoedt op het van Leeuwen/van de Veer orgel in de Wijnstok in Dordrecht.

Leuk om hier vaak naar te kunnen luisteren. Ik mis wel de bevlogen uitvoering van Gerben Budding die ik gisteravond hoorde, het klinkt hier net iets te technisch naar mijn mening. En de registratie is ook behoorlijk verschillend, logisch ook met die verschillende orgels. Het zou aardig zijn om ook een opname zoals die ik gisteren hoorde vaker terug te kunnen beluisteren.

Over Pieter Simons

Docent muziektheorie. Interesses: geschiedenis algemeen, kunstgeschiedenis, lokale geschiedenis, muziek en muziektheorie, filosofie, astronomie, fotografie, natuur, wilde bloemen. En daarnaast allerlei maatschappelijke dingen als onderwijs en opvoeding
Dit bericht werd geplaatst in muziek en getagged met , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.