-‘We gaan vandaag beginnen met werkoverleg.’
De orgeldocent nodigt mijn kleinzoon Gijs uit om te gaan zitten op een stoel bij een rond tafeltje in de ontvangstruimte van de Pauluskerk van Gouda.
-‘We gaan vandaag een grote improvisatie spelen op piano en orgel. Jij mag achter het orgel, ik ga achter de piano zitten.’
-‘OK.’
-‘Het eerste deel, hoe moet dat er uit zien? Jij mag beginnen. Wordt dat snel of langzaam?’
Na enig nadenken kiest Gijs voor “langzaam”.
-‘En in welke toonsoort moet het staan?’
-‘In D majeur.’
De docent kijkt verrast op. Pittige toonsoort denkt hij waarschijnlijk.
-‘Waarom D majeur?’
-‘Die komt in het volgende hoofdstuk, in hoofdstuk 20. Daar wil ik nu vast in spelen.’
-‘Goed. En moet het zacht of hard?’
-‘Zacht, want ik speel langzaam en dat is meestal zacht.’
De docent noteert alles op een blaadje.
-‘Daarna kom ik op de piano. Dat is dan deel twee. Ik kies voor snel, hard en voor de toonsoort B-mineur. Waarom voor B-mineur denk je?’
-‘Een mooie toonsoort?’
-‘Nee, wat heeft B-mineur met D majeur te maken?’
-‘Dat weet ik niet.’
-‘Zing eens een toonladder van D majeur.’ Heel snel zingt de docent hem voor. Gijs begint hem na te zingen in hetzelfde register, dus met een extreem lage D. Ik zit erbij en suggereer dat hij een octaaf hoger moet zingen. Dat lukt, maar de hoge noten zingt hij octaverend weer een octaaf lager. Blijkbaar vindt hij ze te hoog.
-‘OK. En nu B-mineur? Zing maar met me mee op la la la.’ Samen zingen ze de toonladder van B oorspronkelijk mineur. De docent vult al in wat de overeenkomst is.
-‘We zingen dezelfde noten als bij de toonladder van D. Maar we beginnen op een andere toon.’
Gijs snapt waarschijnlijk wat er gezegd wordt maar de docent gaat gelijk verder.
-‘Dat is dus deel 2, dan komt deel 3. Nu mag jij weer op het orgel. Je mag alles spelen wat je wil. Maar het moet in een ¾ maat staan.
-‘We zijn aangeland bij deel 4. Nu gaan we samen spelen. Ik speel een ostinaat, een figuurtje dat zich steeds herhaalt. Jij luistert even en komt er dan bij. Jij speelt op het orgel een bijpassende melodie.’
-‘Deel 5. Jij mag weer alleen. Het moet steeds harder worden, er komt een crescendo. En er wordt gemoduleerd.’
-‘Deel 6. Ik speel piano, ik speel korte stukjes die op elkaar reageren.’
-‘Deel 7 mag jij weer doen, het orgel sluit af. Je maakt er een mooie finale van. Snap je het?’
-‘Ja.’
De docent dupliceert het aantekenblaadje heel snel.
-‘Hier staat alles op, dat mag je op de lessenaar leggen zo meteen.’
-‘Ik hoop dat ik het kan lezen, ik kan jouw handschrift altijd erg slecht lezen. Je schrijft erg slordig.’
-‘Je weet het vast nog uit je hoofd.’

Leraar en leerling lopen vanuit de koffieruimte de kerk in. De docent loopt richting de piano die in het midden, aan het begin van de kerk staat.
-‘Moet ik naar het orgel?’
-‘Ja zeker! Als je er bent dan mag jij al met deel 1 beginnen.’
Gijs loopt enthousiast naar boven. Ik ga midden in de kerk zitten en begin het geluid op te nemen op mijn telefoon.
-‘Mag ik beginnen?’
-‘Ja.’

Hij begint te spelen. Alle zeven delen klinken. Ik ben toehoorder. Wat hoor ik? Ik hoor hoe het eerste deel niet echt zacht is, en dat het tweede deel nauwelijks sneller is dan het eerste. Ik hoor hoe Gijs bij deel drie niet in een driekwartsmaat speelt, maar wel in dezelfde toonsoort als zijn docent, B-mineur verder gaat, en uiteindelijk weer in D majeur uitkomt. Ik hoor hoe het volgende deel met de ostinaat in C gespeeld wordt en Gijs feilloos die toonsoort oppikt, maar bij zijn melodie een beetje blijft steken in wat korte motiefjes. Ik hoor hoe Gijs inderdaad af en toe een register erbij trekt bij deel 5 (hij gaat verder in C trouwens) waardoor je een soort crescendo effect krijgt. Ook gebruikt hij een aantal keren een tussendominant en enkele keren een moll-dur akkoord waardoor er een zeker suggestie van modulatie is. Het slotdeel, de finale, is wel afrondend maar klinkt niet echt als een daverend slot.
De docent loopt naar boven, naar het orgel. Hij geeft enkele aanwijzingen ter verbetering en loopt weer terug naar de piano. En alles wordt nog een keer gespeeld. Nu hoor ik dit: Het begin is nu langzamer en zachter, dus meer volgens de oorspronkelijke afspraken. Het tweede deel op piano is dit keer niet snel, het derde deel wordt door Gijs mooi geregistreerd met renaissance blazers en het staat nu wel in een driekwartsmaat! Ook nu weer gebruikt hij net als in de eerste versie zowel B-mineur als de paralleltoonsoort D-majeur. De ostinaat speelt zijn docent in G, deze toonsoort wordt feilloos opgepikt door Gijs. Nu speelt hij veel meer een melodie als bij de eerste versie. Wel heeft hij moeite om het tempo een beetje strak te houden. De docent reageert op het motiefje van Gijs, maar dat wordt niet opgepikt. Het vijfde deel speelt Gijs in C en door register en pedaalgebruik loopt het naar een mooi opbouwend dominant akkoord. De docent reageert door dit op te lossen en in een snel tempo zijn reactie-spelletje te spelen. Dit duurt maar heel kort, gelijk gevolgd door een echte finale op het orgel. Wat klinkt deze tweede versie gelijk veel beter!
Er volgen nieuwe aanwijzingen. De docent speelt enkele dingen voor, waarschijnlijk geeft hij nog wat suggesties. Zo klinkt het dan de derde keer: het begin is mooi, zacht en langzaam. Het derde deel lijkt er een beetje op, maar staat niet in een driekwartsmaat. Ook nu kiest Gijs weer dezelfde toonsoort als die van het voorafgaande pianostukje van zijn docent: B-mineur. Dan komt het stukje met de ostinaat. Deze wordt door de docent in een driekwartsmaat gespeeld, nog steeds in B mineur. Gijs kiest hierbij een register met een sterke kwint-boventoon voor zijn tegenmelodie, heel apart! Het volgende deel voor orgelsolo staat ook alweer helemaal in B-mineur, maar nu zonder zelfs maar een suggestie van modulatie. Eigenlijk horen we hier deel drie, het staat namelijk in een driekwartsmaat. Deel 6 begint de docent met korte grappige motiefjes en nu gaat het orgel meedoen. Er ontstaat even een leuk spelletje. Het orgel neemt al snel de overhand en maakt er een finale van: in D-majeur! Zo eindigt deze improvisatie in dezelfde toonsoort als waarin ze begonnen is. Doordat Gijs met het pedaal wat zit te klungelen is de metriek rommelig, maar dat mag de feestelijke stemming van dit machtige slot niet drukken.
De docent gaat de volgende leerling halen die buiten de kerk stond te wachten. Intussen gaat Gijs nog wat met de registers spelen en wat improviseren.
-‘Je mag de komende week gaan nadenken over wat je allemaal geleerd hebt deze week. En wat er allemaal nodig is als je met iemand gaat samen spelen.’
We lopen terug naar de auto. Bij ons thuis aangekomen gaat Gijs onmiddellijk naar boven, naar de orgelkamer. Ik hoor het een en ander vanuit de verte. Wat is hij toch aan het doen? Het klinkt behoorlijk geavanceerd. Ik loop er zachtjes heen, mijn mobiel zet ik op opnemen. Hij speelt stukjes muziek en praat tussen de stukjes door, in zich zelf? Dan loop ik naar binnen en vraag aan hem tegen wie hij eigenlijk aan het praten was? Hij wijst vanaf de orgelbank naar links, naar het logeerbed.
-‘O, ik sprak tegen iemand die daar zit en die aan het luisteren was.’
-‘Ah, een toehoorder dus.’
Ik realiseer me dat ik de hele middag ook een toehoorder ben geweest, en nu was ik alweer een toehoorder. Een mooie rol.
Heel leuk om deze muzikale dialoog mee te maken. Een heel proces als een heerlijke broddellap! Haha.
Dank, Pieter!
LikeGeliked door 1 persoon
Een leraar van goud.
LikeLike