In het Catharijneconvent is nog tot 8 januari 2017 een tentoonstelling te zien met de naam: “Heilig Schrift”. De Heilige schriften van drie grote wereldgodsdiensten: Jodendom, Christendom en Islam worden naast elkaar gelegd. Een boeiend resultaat. Ik heb genoten van de prachtige handgeschreven oude boeken, schitterend gekalligrafeerd en versierd. Maar ook werd ik me bewust van de mystieke aspecten van deze geschriften.
Twee dingen zijn me het meest bijgebleven. Om te beginnen de (soms rood of blauw gekleurde) zang-tekentjes, heel klein gekriebeld boven de Hebreeuwse letters in de Joodse Tanach. En al die zang-tekentjes lijken op de oorspronkelijke Gregoriaanse neumen zoals ze bij de Christenen werden gebruikt. Naast de zang-tekentjes waren er soms ook nog anders gekleurde tekens om de uitspraak van de woorden te verduidelijken. De zogenaamde “gemination marks”, tekens die aangeven welke klinkers of medeklinkers dubbel (gemini=tweeling) moeten worden uitgesproken, uitgerekt zo je wilt.
Het tweede dat me bij bleef waren enkele dingen rond “de heiligheid” van de geschriften. De Arabische tekens zijn stuk voor stuk meer dan alleen letters, elk teken is tegelijk een symbool. En vaak een heilig symbool. Voor je zo’n teken gaat schrijven, zelfs als je een boek dupliceert, moet je je handen wassen en een gebed uitspreken. Ik ben katholiek opgevoed en heb het Rijke Roomse Leven nog helemaal meegemaakt. Alleen op die leeftijd zei het me nog niet zo veel. Behalve met de grote feestdagen, dan was ik onder de indruk van de grote hoeveelheid rituelen. Maar laatst woonde ik nog een ouderwetse Gregoriaanse Mis bij. En nu opeens merkte ik hoe alle handelingen gericht waren op eerbied, eerbied voor de bijbel, voor de hostie en de wijn. Voordat het evangelie werd gelezen werd het boek eerbiedig bewierookt. Het is namelijk een heilig boek. Ook het gericht zijn op het altaar, niet op de gelovigen, zag ik nu opeens met andere ogen. Je draait als priester toch niet God de rug toe? Alleen als je op de preekstoel staat mag je je tot het volk richten. En uiteraard zul je altijd knielen bij bepaalde plechtige zaken. Je loopt het altaar nooit voorbij zonder eerst eerbiedig te knielen.
Ik heb drie boeken met preken van Matthias Agolla, een Augustijner monnik uit het einde van de zeventiende eeuw. Bij elke preek vraagt Agolla eerst om hulp van boven, zodat hij geen dwalingen opschrijft. En hij vraagt speciaal om hulp aan Maria, die kan bemiddelen bij God zodat hij het juiste inzicht krijgt. Alsof hij zich eerst in een soort transcendente toestand wil brengen waardoor hij in staat is de juiste woorden te vinden. Zelfs zijn preken moeten een zweem van heiligheid hebben.
Als kind vond ik het heerlijk om allerlei soorten geheimschrift te ontwerpen. En dat dan met een vriendje te delen. Wíj alleen hadden de code en waanden ons geheim agent. Op “Jong Nederland”, de katholieke variant van scouting, leerde ik morse. Buiten met een zaklamp gingen we ’s avonds morse seinen naar elkaar. Geheime tekens, alleen begrijpelijk voor insiders. Zo zijn ook veel teksten van de drie heilige schriften een beetje geheim. Je kunt ze vaak nog steeds op meerdere manieren interpreteren. Het echte geheim geeft zich niet gemakkelijk prijs. Laat ze geheimzinnig blijven. Ze moeten niet glashelder zijn. Dan worden het dogma’s. Dan gebeuren er enge dingen. Maar ik vond het mooi om de boeken niet alleen kunstzinnig te benaderen, maar vooral ook om er een gevoel van heiligheid bij te ervaren. De sensatie van: deze zinnen zijn niet zomaar opgeschreven, ze zijn bijna opnieuw ingegeven, van boven af. Heilig Schrift.