Voor algemene informatie over retorica in muziek klik hier
In 1621 was het twaalfjarige bestand afgelopen en de oorlog van de jonge Nederlandse republiek met Spanje laaide weer op. Na de dood van Prins Maurits van Oranje in 1624 werd hij als stadhouder opgevolgd door prins Frederik Hendrik. Deze prins van Oranje stelde Constantijn Huygens aan als zijn secretaris. Elke zomer was hij op oorlogspad en Constantijn reisde meestal met hem mee, om de correspondentie te verzorgen. Tussendoor had hij nog tijd vanuit het kamp waar hij dan was om ook zelf brieven te schrijven of gedichten te maken. Meer dan duizend gedichten zijn er van hem bewaard gebleven. Maar in de wintermaanden had Constantijn Huygens Huygens meestal vrij en onderhield hij vele contacten. Enkele keren werd hij ook verliefd. Eerst was hij een tijd verzot op Dorothea van Dorp. Maar Huygens werd al na korte tijd voor zijn gevoel bedrogen en dat greep hem zo aan dat hij lang niets meer van vrouwen moest weten.
De tweede keer was hij verliefd op Susanna van Baerle, de vrouw waar hij uiteindelijk ook mee zou trouwen. Maar ook dat ging allemaal niet zonder slag of stoot. Zijn broer Maurits had al eerder Susanna een aanzoek gedaan. Hij liep een blauwtje. Pas jaren daarna ging Constantijn het ook eens proberen en het lukte hem uiteindelijk wel. Met Susanna kreeg hij vijf kinderen. Bij de geboorte van het laatste kind overleed Susanna aan de complicaties die er na de geboorte optraden. Dat was in 1637, Huygens was 40 jaar oud en zou uiteindelijk 91 jaar worden.
Vlak na de geboorte van het vijfde kind zouden ze gaan verhuizen. Ze hadden een groot herenhuis in classicistische stijl onder architectuur van Jacob van Campen laten bouwen, aan het voorname ‘Plein’ in Den Haag, net naast het ook pas gereed gekomen Mauritshuis. Daar ging nu Constantijn, eenzame weduwnaar, met zijn vijf jonge kinderen naar zijn nieuwe huis. Hoe anders moet hij zich dat hebben voorgesteld. Hij bleef er zijn hele leven wonen.
Enkele jaren later kocht hij grond voor zijn nieuw te bouwen buitenverblijf Hofwijck. Hij liet er een obelisk neerzetten met zijn eigen naam en die van Susanna er in gegraveerd.
In diezelfde tijd ontmoette hij een vrouw, half Engels, half Nederlands, die prachtig kon zingen: Utricia Ogle. Utricia was geboren in Utrecht, haar zus heette Trajectina. De ouders hadden een opvallende smaak met betrekking tot de voornamen van hun kinderen… Constantijn en Utricia bezochten elkaar vaker en maakten muziek. Constantijn kon zeer goed de luit bespelen, daarnaast ook de viola da Gamba en het clavecymbel. En hij kon ook nog eens goed zingen. Alles uiteraard als amateur. Maar zelfs als amateur kreeg hij het voor elkaar om aam het Engelse hof te musiceren, in het kader van een diplomatieke missie waar hij deel van uitmaakte. Hij kon dus wel wat. En Utricia kon geweldig zingen. Constantijn leek wel weer opnieuw verliefd te worden…
Intussen had hij contact met een Haarlemse katholieke priester, Joan Albert Ban, een priester die componeerde. Ze hadden allebei een uitgesproken mening over de relatie tussen tekst en muziek. Deze priester correspondeerde met de geleerde Mersenne in Parijs, over hetzelfde onderwerp. Alle correspondentie mocht Huygens lezen, hij stuurde de brieven mee met zijn eigen diplomatenpost. Ook de antwoorden van Mersenne las hij. Naar aanleiding hiervan dacht Huygens waarschijnlijk: dat kan ik ook. Hij begon liederen te componeren, eerst op (eigen) Franse teksten, later op Italiaanse teksten. (Ook deze teksten waren gedeeltelijk van hemzelf). Hij stuurde de handschriften naar Parijs om commentaar en toen hij lovend commentaar kreeg had hij al snel hij de smaak te pakken. Deze liederen probeerde hij eerst uit met Utricia Ogle: zij zong de melodie en hij begeleidde haar op luit. Het lijkt er op, gezien de brieven, dat hij wel wat meer wilde met deze twintig jaar jongere vrouw.
In 1644 vertroebelde de relatie. Misschien als gevolg daarvan stortte hij zich opeens op Latijnse psalmteksten. Een andere aanleiding daarvoor is misschien het feit dat hij in die tijd ook een geschrift opstelde waarin hij er voor pleitte om psalmen in de kerk te laten begeleiden door orgel. Hij klaagde er over dat de psalmen zo erbarmelijk slecht werden gezongen. Hij was er van overtuigd dat bij een goede begeleiding dit zou verbeteren. Huygens had misschien ook contact met een zoon van de beroemde componist Sweelinck, die het clavecymbel van Hooft, een goede vriend van Huygens, stemde. Van Sweelinck kennen we de meerstemmige zettingen van alle psalmen op Franse tekst. Huygens besloot ook te gaan componeren op basis van de psalmteksten. Hij besloot tot een selectie van twintig psalmen. Hij gebruikte verder van elke psalm niet de hele psalmtekst maar steeds slechts een deel ervan. En hij koos opvallend genoeg voor Latijnse psalmteksten, zoals ze staan in de katholiéke bijbel, de vulgaat. Deze Latijnse vertaling uit het hebreeuws is nog gedaan door een van de eerste kerkvaders, Hiëronymus. Net alsof hij ook wilde aansluiten bij zijn grote tijdgenoot Monteverdi, van wie hij 24 jaar daarvoor de Mariavespers had gehoord. Ook deze Mariavespers bevatten enkele toonzettingen van psalmen op dezelfde Latijnse tekst. Wat ook een rol zal hebben gespeeld is het feit dat hij ze in het katholieke Frankrijk wilde laten drukken.
In 1646 uiteindelijk stuurt hij 19 wereldlijke liederen en 20 geestelijke liederen voor zang en luittabulatuur op naar zijn uitgever in Parijs. Een jaar later zijn ze gedrukt als de “Pathodia Sacra et Profana”. De woorden “Sacra et Profana” slaan op de zowel geestelijke als ook wereldlijke inhoud. Maar “Pathodia”, dat woord bestond niet, het is een vinding van Huygens. Waarschijnlijk is het een samenvoeging van twee Griekse woorden Pathos (hartstocht, gevoel) en ooidein (zingen). Hiermee geeft hij aan dat het om liederen gaat die met “pathos” moeten worden gezongen. Dat dat zo is weten we ook uit een brief waarin hij aangeeft dat de meeste “airs courants” (het liedgenre dat dan in de mode is) erg statisch zijn, dat hij er meer gevoel in zou willen leggen. Op zich een heel opmerkelijke uitspraak voor een verder toch vooral stoïcijns overkomend iemand. En iemand die classicistische huizen laat bouwen en gedichten maakt met classicistische versvoeten. Maar Constantijn Huygens had, net als zijn gelijknamige zoon, regelmatig last van melancholische aanvallen. En: hij had de Mariavespers van Monteverdi gehoord: voor hem de mooiste muziek die er bestond. (Aldus zijn eigen woorden in 1620). De liederen hebben relatief gezien in vergelijking met de Franse hofliederen inderdaad veel pathos, zelfs zijn twintig psalm uitwerkingen.
Ze zijn geschreven voor een grote luit (12 snaren, een soort Franse variant van de Italiaanse theorbe), en zang. Op verzoek van de uitgever heeft hij er in tweede instantie een basso continuo-zetting van gemaakt. Ook hierover is nog enige correspondentie, de uitgever wilde op enkele plaatsen verbeteringen, omdat het klavecymbel boven de zang uit dreigde te komen, iets dat tegen de grondregels inging.
Als je nu de relatie tekst en muziek gaat bekijken bij Constantijn Huygens, dan zie je dat hij de tekst van elk lied een opbouw geeft, waardoor je een verhaal krijgt, bijna een redevoering. Dat kon hij doen bij de teksten die hij zelf schreef. Bij een aantal Italiaanse liederen maakte hij gebruik van een bestaande tekst. En bij de psalmen koos hij bewust voor een selectie van de regels uit die psalm, zodanig dat er een spannend verhaaltje kwam te staan. En verder zien we vooral hoe hij veel muzikale technieken weet aan te wenden om belangrijke woorden extra uitdrukking te geven.
Psalm 30
Psalm 30, het lied van David bij de oprichting van de tempel, bevat 13 regels. Huygens gebruikt de tweede helft van regel 8 en de complete regels 9 en 11.
Dan hebben we de volgende tekst:
Nu hebben we een verhaal met een plot. Het begint met de verlating door God, het in de steek laten van de gelovige: Ik sta er alleen voor en weet niet wat te doen. Wat doe je dan? je vraagt hulp, je gaat bidden, je roept tot God. En uiteindelijk wordt je gebed verhoord. God heeft medelijden en wil je helpen. Er ontstaat zo een logische eenheid, je kunt als componist deze boog gestalte proberen te geven op een retorische manier. Hoe doet Huygens dat?
De eerste actie is “het afwenden” van God, hij kijkt de andere kant uit, hij ziet je niet meer. De werkwoordsvervoeging “avertisti” beeldt dat uit. Het woord zelf bestaat uit vier lettergrepen ‘zwaar licht zwaar licht’. Het is daardoor zonder verdere ritmische uitwerking erg statisch. Zou je het gewoon zingen zonder dat je rekening houdt met de dramatische context dan zou het zo kunnen klinken:
Dat klinkt wel erg neutraal. Om het wat te versterken laat Huygens het woord ‘avertisti’ drie keer uitspreken, dan pas komt ‘faciem’. Het is logisch om de herhalingen te laten culmineren, door bijv. gebruik te maken van een stijgende sequens:
Dat klinkt waarschijnlijk al beter.
Maar de uitwerking die Huygens uiteindelijk maakt is veel sterker. Om te beginnen laat hij de tekst pas op de tweede tel beginnen. Dat veroorzaakt gelijk al dynamiek. Hij gebruikt sequensen, maar elk stukje is net iets korter. De tweede sequens is als een noodkreet: hij begint hier op de hoogste noot. De laatste tel is een noot korter, onmiddellijk daarna begint de derde sequens, alweer op een lichte tel, gevolgd door nu uitsluitend nog kwartnoten. Je kunt deze hele zin, die de noodkreet uitbeeldt van een wanhopig mens als je dat wilt ook echt “wanhopig” zingen, door de ritmische mogelijkheden die Huygens je geeft en door de plaatsing van de hoogste noot aan het begin van de tweede sequens.
‘Faciem tuam’ wordt nog twee keer herhaald, en dan komt gelijk al het volgende stukje: ‘et factus sum conturbatus’ (‘en ik ben in de war gebracht’). Het woord ‘conturbatus’, wat een soort turbulentie in het hoofd suggereert, geeft Huygens letterlijk weer: de eerste keer maakt hij er een versiering van alsof er een soort aardbeving plaats heeft in je hoofd, dan herhaalt hij het nog een keer wat milder:
We zijn nu bij het middendeel van het lied aanbeland. De heer wordt aangeroepen. De mens die dat doet is duidelijk vol vertrouwen op een goede afloop. We zagen al hoe Monteverdi kon spelen met het verschijnsel maat, en ook in de air courants is dat niet ongebruikelijk. Maar Constantijn Huygens maakt de muziek vrolijk, geeft ze vaart op de momenten dat er een driekwartsmaat komt en hij maakt vertragingen, niet alleen door langere notenwaarden te gebruiken, maar ook door een driedelige maat over te laten gaan in een tweedelige. Zo dus ook hier: er komt een soort versnelling door het gebruik van een driekwartsmaat: twee keer horen we in een soort stijgende sequens: ‘ad te domine’ (‘tot u heer’). Dan komt het woord, ‘clamabo’ (‘ik roep’), en daar zit de de hoogste toon, die ook nog eens verlengd wordt: je hoort hem bijna ‘roepen’. Maar het is zoals gezegd een optimistische aanroep, alles staat hier in majeur, en danst vrolijk in de driekwartsmaat.
Dan wordt de driedeligheid doorbroken, eerst genoteerd over de tel heen bij ‘deum meum’ (‘mijn god’, zwaar licht zwaar licht.) Bij ‘deprecabor’ (‘beroep ik mij’) komt de vierkwartsmaat terug en vertraagt het stukje. De tweede ‘deprecabor’ krijgt langere noten en zo ontstaat er zelfs een soort uitgeschreven ritenuto:
We zijn nu bij het derde deel aangekomen. In het eerste zinnetje van dat deel wordt gezegd, ‘Audivit dominus et misertus est meus’. (‘De heer heeft mij gehoord en heeft medelijden met mij’). Er is nu pas echt een jubelstemming: hoera, hij heeft mij gehoord! Dat betekent dus weer driekwartsmaat. Bovendien wordt de tot nu toe hoogste noot bereikt, een “E” bij het woord ‘Dominus’. Het medelijden dat de heer heeft wordt vervolgens uiterst dramatisch weergegeven, alsof de mens nogmaals om medelijden smeekt, behalve in de vierkwartsmaat die weer een vertraging tot gevolg heeft, zien we een dalende lijn, en dan ook nog eens een dalende lijn met dalende chromatiek: A G# G F# F E. Chromatiek is een van de belangrijkste middelen, zeker ook in een dalende lijn, om smart uit te drukken.
Dan komt het slotzinnetje: de heer is geworden ‘adiutor meus’ (‘mijn helper’). De jubelstemming, dus de driekwartsmaat is nogmaals terug. Op ‘adiutor’ komt de hoogste noot van het lied, een F.
Deze psalm wordt in deze opname gezongen door Peter Kooij met begeleiding van Mike Fentross, theorbe en Leo Doeselaar, orgel.
Naast deze psalmzettingen bevat de pathodia Sacra et Profana 19 wereldlijke liederen. Het zijn liefdesliedjes, maar tegelijk liefdesliedjes met een knipoog. Ik denk dat Huygens erg veel plezier had in het uitwerken er van. Nog vóór de uitgave heeft hij ze waarschijnlijk al doorgezongen met Utricia Ogle. Hij draagt aan haar de hele bundel op, ondanks de verwijdering die er tussen hen was ontstaan. Hij stuurt haar ook een exemplaar toe.
Zijn twaalf Italiaanse madrigalen zijn voor de helft gemaakt op eigen teksten, voor de helft op teksten van Giambattista Marino. Dit was een tijdgenoot van Huygens, iemand van wie bekend is dat hij door de Engelsman John Milton zeer bewonderd werd. Huygens op zijn beurt had contact met John Milton en zo zal hij de teksten van deze Napolitaan wel hebben leren kennen. Torquato Tasso, een van de beroemdste Italiaanse dichters uit de 16e eeuw, schreef over de liefde van de mythische figuren Phyllis en Amintas. Elementen van deze liefdesgeschiedenis zijn weer overgenomen door deze Marino in de teksten die Huygens heeft toongezet.
A dispetto de’ venti
De tekst van het eerste gedicht dat ik laat horen luidt:
A dispetto de’ venti, di tuono e di baleno Sto sfogando i tormenti Che mi stracciano il seno. Ma tu dormi e non odi |
Ondanks de wind, de donder en de bliksem, geef ik hier uiting aan mijn kwellingen die mijn gemoed verscheuren. Maar jij… je slaapt en je hoort niets. |
Amintas staat bij het raam van het ouderlijk huis van Phyllis en is smoorverliefd. Het onweert en het bliksemt, hij zingt haar toe maar ze reageert niet, ze slaapt waarschijnlijk gewoon door. De tekst wordt prachtig toongezet. Let vooral ook op ‘di tuono’ (‘de donder’), en hoe de slaap van Phyllis wordt weergegeven door een prachtige pauze. Hier gezongen door Nico van der Meel.
Het volgende gedicht sluit er op aan en is als het ware een antwoord van Phyllis, die blijkbaar toch niet slaapt. Boven het gedicht staat: “riposta dalla finestra” (antwoord vanuit het venster). We horen het gezongen door Anne Grimm.
Che rumore Sento fuore? Hora si, pazzarello, Sei tu quello Che m’uccidi Co’tuoi stridi Notte e di? Non t’offenda, caro Aminta, Che nel sno |
Wat voor herrie hoor ik buiten? Wat, idioot, ben jij het die mij treitert met je gekrijs, dag en nacht? Laat je niet kwetsen, lieve Amintas, door mijn stem, gedreven door woede temidden van mijn zeer oplettende ouders dag en nacht; (mijn stem), die van binnen |
Als ik het gedicht dat uit drie delen bestaat hardop lees, zou naar mijn gevoel het eerste deel vrij stevig moeten worden gezongen, het tweede deel wat zachter en het laatste deel honingzoet en zacht.
Uitvoerenden op de dubbelCD van Nm Classics, 2001:
Anne Grimm, sopraan, Wilke te Brummelstroete, mezzosopraan, Nico van der Meel, tenor, Peter Kooij, bas, Leo van Doeselaar, orgel, Mike Fentross, theorbe.
De cd-box is helaas niet meer verkrijgbaar. Ook de Huygens CD van Camerata Trajectina waar ook veel van de bundel op staat is niet meer leverbaar. De Italiaanse liederen uit de Pathodia profana, en een een aantal andere liederen van Huygens, gezongen door Camerata Trajectina, kun je wel nog beluisteren via de liederenbank. Ook kun je daar de teksten bestuderen:
Op de concertzender zijn in 2015 twee documentaires geweest over Constantijn Huygens. In die documentaires hoor je veel van de liederen uit de Pathodia, in de uitvoering die door NM Classics is uitgebracht. Maar ook hoor je muziek van tijdgenoten en verder is er nog leuke andere informatie. Wat wel ten zeerste ontbreekt is een toelichting op de liederen, er wordt niet eens vermeld wát er nu eigenlijk gezongen wordt. En de uitspraak van het Latijn en Italiaans in de aankondigingen door de omroepster is niet al te best. Maar het gaat om de muziek. Die is mooi en verrassend voor een Nederlandse componist uit die tijd.
http://www.concertzender.nl/player/?mode=rod&prid=322426
http://www.concertzender.nl/player/?mode=rod&prid=323486
Boeken die ik gelezen heb:
J,A. Worp: Constantijn Huygens
Jurgen Pieters: Hetzij bij voorziening hetzij bij geheugenis (Hofwijck)
Inge Broekman: De rol van de schilderkunst in het leven van Constantijn Huygens
Constantijn Huygens: Journaal van de reis naar Venetie
C.W. de Kruyter: Constantijn Huygens’ Oogentroost
Meerdere auteurs, redactie Hans Bots: Constantijn Huygens zijn plaats in geleerd Europa
Dr. Jacob Smit: De grootmeester van woord- en snarenspel Constantijn Huygens
(van Henny)Je hebt weer even een BOEK uit je mouw geschud! En dat terwijl je de kindjes had!!….
LikeLike
Pingback: Retorica in de muziek | Pieter Simons column
Pingback: Organist | De kwintencirkel