Johann Sebastian Bach overleed in 1750. Twee jaar daarvoor kreeg hij problemen met zijn ogen, hij had staar. Een jaar later al kon hij bijna niets meer lezen en hij kon ook niet meer schrijven waardoor hij dus ook niet de “Kunst der Fuge” kon afmaken. Al zijn documenten moesten worden ondertekend door zijn vrouw of zijn jongste zoon. In maart 1749 besloot hij om zich te laten opereren aan zijn ogen. De eerste operatie mislukte, een jaar later werd de operatie herhaald. Na enkele maanden kon het verband om zijn hoofd weer af, het was 18 juli 1750. Bach deed zijn ogen open, en het ongelooflijke leek gebeurd te zijn: hij kon weer zien! Maar de vreugde was van korte duur. Kwam het door de inspanning van zijn ogen, door de maandenlange gedwongen rust? Die zelfde dag nog kreeg hij een beroerte. 28 juli, tien dagen later, overleed hij. Omdat hij geen testament had nagelaten gingen de executeurs kijken wat er met de nalatenschap moest gebeuren. Zijn vrouw Anna Magdalena kreeg slechts een derde deel. En dat was zelfs te weinig om haar nog kleine kinderen van te kunnen onderhouden, laat staan om de grotere kinderen te laten studeren.
Johann Christoph Friedrich was achttien toen zijn vader overleed. Nog geen jaar daarvoor was hij aan een studie rechten begonnen aan de universiteit van Leipzig. Die moest hij nu afbreken. Gelukkig kon hij wel nog wat anders. Hij had namelijk net als zijn broers aan de Leipziger Thomasschule een muziekopleiding genoten. Daarnaast had hij ook nog muzieklessen gehad van zijn vader en van Johann Elias Bach, een achter-achterneef. Waarom is hij minder bekend dan de drie beroemde broers Johann Christian, Carl Phillipp Emanuel en Wilhelm Friedemann? Hier zijn meerdere redenen voor aan te wijzen. Deels omdat die andere broers werkten op zeer vooraanstaande plekken als Hamburg en Londen. Deels omdat hun stijl misschien meer in de smaak viel. Deels omdat veel werk van Johann Christoph verloren is gegaan. Maar net als zijn broers: componeren kon ook hij goed. Op zoek naar een baan kwam hij terecht in de stad Bückeburg in het Teutoburger woud. Daar kon hij gaan spelen als klavecinist in de hofkapel van graaf Willem van Schaumburg-Lippe. En het werd geen tijdelijk baantje, het bleek de baan van zijn leven. Hij bleef maar liefst ruim 40 jaar in deze stad werken, tot aan zijn dood. Op 8 januari 1755 trouwde hij met de hofzangeres Münchhausen.
De leiding van het hof-orkest was toen hij er aankwam in handen van twee Italianen, Angelo Colonna was er de concertmeester en Giovanni Battista Serini was aangesteld als kapelmeester en componist. Bach leerde daar de stijl van de Italiaanse opera en cantate kennen. Er werden ten minste twee keer per week concerten met meestal ook vocale muziek uitgevoerd. Toen de Italianen in 1759 vertrokken werd Johann Christoph aangesteld als concertmeester. Behalve voor de leiding van de concerten was hij nu ook verantwoordelijk voor het componeren van nieuwe werken. Er begon voor hem een intensieve werkperiode: naast veel kamer- en pianomuziek componeerde hij oratoria en symfonieën. Ook de benoeming van Johann Gottfried von Herder tot predikant aan het hof in 1771 was stimulerend, het leidde tot een vruchtbare samenwerking en vriendschap tussen de dichter en de componist. Herder leverde aan Bach teksten voor oratoria, cantates en andere dramatische werken. Deze fase eindigde in 1776 met de benoeming van Herder te Weimar.
In hetzelfde jaar overleed eerst de gravin en een jaar later ook de graaf. Johann Christoph Friedrich ging zich opnieuw oriënteren en besloot om te beginnen samen met zijn zoon een bezoek te brengen aan zijn broers in Hamburg en Londen. Vooral het bezoek aan Johann Christian in Londen was een feest. Bij concerten daar leerde hij onder andere werken van Glück en Mozart kennen. Ook kwam hij in Londen in contact met de “pianoforte”. Hij was zo onder de indruk van dat instrument dat hij besloot om er een te kopen en te laten verschepen naar Bückeburg.
Terug in Bückeburg wijdde hij zich verder aan de leiding van de hofkapel en leidde het orkest naar grote hoogten. Volgens Johann Nikolaus Forkel stond de Bückeburger hofkapel in die tijd op de vierde plaats in rangorde van de beste orkesten van Duitsland. Daarnaast stond de pianomuziek in deze periode in het centrum van zijn compositorische werkzaamheden, hij zou vaak tot laat in de nacht nog hebben geïmproviseerd. Hier een sonate voor pianoforte van zijn hand.
Op 26 januari 1795 kwam hij in Bückeburg te overlijden en hij werd op 31 januari op de begraafplaats aan de Jetenburger kerk begraven. Een belangrijk deel van zijn in handschrift overgeleverde werk, dat zich sinds 1917 in het Staatliches Institut für Musikforschung te Berlijn bevond, werd tijdens de Tweede Wereldoorlog helaas vernietigd.
Tot zover deze zoon van de beroemde Johann Sebastiaan Bach. Wat ik van hem beluisterde vond ik de moeite van het beluisteren waard. Hij zal voornamelijk gewerkt hebben in de grafelijke burcht. Maar de stad had ook een eigen Lutherse kerk. Kwam hij daar ook? Speelde hij er wel eens op het orgel? Dat was in de tijd van Johann Christoph Bach al zo’n 150 jaar oud, het dateerde uit 1625. En het heeft er, na de nodige restauraties, nog tot 1962 gestaan! Hij schreef bijvoorbeeld variaties voor orgel op het thema dat ook Mozart gebruikte van het bekende wijsje “Ah vous je dirai maman”, in Nederland bekend als “Altijd is Kortjakje ziek”.
Ook onderstaand preludium in E mineur is door hem voor orgel geschreven.
Het historische orgel van de Stadkirche van Bückeburg is in 1962 door brand verwoest. In 1965 werd het opnieuw naar historisch voorbeeld nagebouwd. Dat zie je nu nog terug in de orgelkast. Er waren zoveel foto’s van bewaard dat al het houtsnijwerk kon worden gereconstrueerd en het vernieuwde pijpwerk werd gemaakt door een orgelbouwer uit Hannover. Zo zal ook Johann Christoph het dus gezien hebben:

In de jaren 1993-1997 werd dit pijpwerk alweer verwijderd, er waren ambitieuze plannen om er weer een echt barokorgel van te maken. De orgelbouwer Rudolf Janke uit Göttingen ontwierp een nieuw “barok orgel” dat in de mooie gereconstrueerde orgelkast moest passen.

En zo hebben we dus nu uiterlijk het orgel uit de tijd van Johann Christoph Bach, maar klinkend een neo-barok-orgel. Ja, want Janke wilde eigenlijk ook weer de klank van het oude orgel terug hebben, helaas, het pijpwerk was verdwenen en hij moest dus compleet opnieuw aan de slag. Hij probeerde de mooiste historische barok-registers die hij kende te imiteren. In de vroege barok waren orgels ook niet gelijkzwevend gestemd, dus hoe zou het dan geklonken hebben? Waarschijnlijk met een middentoons stemming. Maar dat zou betekenen dat je er eigenlijk in niet zo veel toonsoorten op zou kunnen spelen, toonsoorten met veel kruisen of mollen zouden dan knettervals klinken. Dat wilde hij natuurlijk ook niet. Dus verzon hij de “Janke-stemming:”, een stemming die niet geheel gelijkzwevend is, maar “een tikje middentoons”. Sommige toonsoorten (zoals D-mineur) klinken op dit orgel fantastisch, sommige andere toonsoorten klinken wat stroever (Fis, Des, As). Vooral voor de meeste barokmuziek en ook voor orgelmuziek van Mendelssohn is het ideaal. Het sleepladen-instrument bezit 47 registers, verdeeld over drie manualen en een pedaal. De tracturen zijn mechanisch.
Ann-Helena Schlüter, een zeer veelzijdig kunstenaar (onder meer schilder, pianist, organist) is erg enthousiast over het orgel. Ze liet in 2021 enkele opnamen maken, eentje waarop ze zelf het orgel beschrijft, maar ook een waarop ze op het orgel improviseert en een waar ze een preludium van Bach op dit orgel speelt. Ik zet de link naar deze opnames hieronder.
De klank van dit Janke orgel is ook als Hauptwerk-orgel vereeuwigd. Zie mijn artikel dat hieraan is gewijd.
Als je luistert naar muziek van Johann Christoph Friedrich Bach dan hoor je muziek die erg verwant is met muziek van Mozart. Hij schreef 20 symfonieën, heel veel kamermuziek en ook heel veel werken voor koor, solisten en orkest. Die werken zullen voornamelijk in een zaal van de grafelijke burcht zijn uitgevoerd, de geestelijke werken misschien ook wel in de Lutherse stadskerk. Ik hoop snel een keer Bückeburg te bezoeken. Het grafelijk kasteel staat er nog en kan deels worden bezocht.

De Lutherse stadskerk van begin 17e eeuw staat er dus ook nog, met daarin het eerder beschreven prachtige orgel.

Volgens Ann-Helena Schlüter is Bückeburg een heerlijk en aangenaam stadje. Ik kom er aan!
Pingback: Hauptwerk | De kwintencirkel