Ooit had ik een student die Mozart verschrikkelijk vond om naar te luisteren, ‘zó voorspelbaar’ vond hij. Voorspelbaar? Dan denk ik zelf eerder aan veel barokcomponisten. Maar hij heeft in zoverre een punt: Mozart klinkt meestal heel vanzelfsprekend. Overigens ken ik ook veel werk van hem dat helemaal niet zo vanzelfsprekend klinkt. Wat te zeggen bijvoorbeeld van zijn pianofantasie in C klein? Maar wat we vooral ook bij Mozart zien: hij gebruikt vaak minimale middelen met maximale resultaten. Hoe speelt hij het klaar om het eerste menuet van strijkkwartet K.V. 464 te baseren op slechts twee motieven, zonder dat dat naar mijn idee verveelt?
Hieronder een korte analyse, die interessant is voor degenen die het kunnen volgen. Voor wie dat al snel te ver voert maar die wel noten kan lezen: ga naar het einde van deze column, daar zie je het begin van dit menuet in noten, met kleurtjes in de partituur.
Maar voor de liefhebbers eerst nog enkele details. Als je naar dit menuet luistert hoor je gedurende het hele stuk frases van telkens twee maten, die weer grotere eenheden van 4 maten vormen.
Maat 1-8. In de eerste vier maten horen we motief 1 en zijn sequens:
Er is geen opmaat, het muziekstuk begint gelijk op de tel. Maar toch is er al een zekere differentiatie binnen dat motief. De eerste maat vormt een stralende figuur: lang-kort. De tweede maat vormt een hopfiguur: kort lang. (Waarbij de lange noot genoteerd is als een kwart met kwart rust. Als je hier een halve noot met staccototeken er op zou noteren heb je ook visueel deze hopfiguur). Deze tegenstelling levert in de loop van het stuk mooie mogelijkheden op. Stel dat motief 1 ritmisch gezien twee keer uit een stralende figuur zou hebben bestaan, dan was het stuk waarschijnlijk al snel erg vervelend geworden:
Motief 1 begint melodisch gezien stijgend en eindigt uiteindelijk een kwart hoger dan de eerste toon, de totaaltendens is dus ondanks het dalende slot: omhoog.
Motief 2 vormt hierop een dalend antwoord. Maar tegelijk zien we nieuwe ritmes. Om te beginnen de drie kwartnoten met staccatotekens erboven, die een aanloop vormen naar de dalende maat die dan komt. Deze dalende maat heeft een enigszins huppelend ritme noor de snelle punctering op de tweede tel. Als je goed luistert is deze tweede maat in de kern ook weer een soort hopfiguur, door de sterke benadrukking van de tweede tel:
Na het eerste, brede en elegante motief 1 huppelen we in maat 3 en 4 zo op een grappige manier verder. Een opvallend contrast. Ritmisch hebben we in deze vier maten nu drie tot vier gegevens. De eerste maat begint met een stralende figuur, de tweede maat vormt een hopfiguur, dat wordt allemaal herhaald, in maat 5 zien we drie staccatotonen als aanloop naar tot slot een versierde hopfiguur in maat 6. Deze twee maten worden ook weer herhaald. (7-8)
Zo horen we in de eerste 8 maten ritmisch iets als dit: stra-lend, hóppa, stra-lend hóppa, tak tak tak hóppapepa, tak tak tak hóppapepa.
Maat 9-15. Na deze acht maten gaat het een en ander veranderen. Het eerste motief keert terug, maar de tweede maat is nu opeens een secunde hoger dan eerst, en nu komt in 11-12 niet een sequens, maar een modulerende variant. Intussen wordt in de altviool en de cello dit eerste motief gecombineerd met het tweede motief. De zetting is daardoor relatief gezien meer complex geworden. Maar we horen over deze twee maten nog steeds een beweging naar het hóppa motief in maat 10 en 12. Tot nu toe dus klinkt dat in alle even maten. Het menuet danst nog steeds heerlijk door! De volgende 4 maten zijn nog een beetje complexer, want nu wordt de zetting polyfoon: we horen nog maar alleen het eerste motief, maar achtereenvolgens door de vier strijkers in een soort canon. Daardoor horen we voor de eerste keer het hop-element en het stralende element van dat motief tegelijkertijd. (zie de partituur onderaan deze column)
Maat 16-28. We zijn in het voorafgaande deel gemoduleerd van A majeur naar E majeur. Deze 12 maten staan in deze nieuwe toonsoort en zijn voornamelijk gebaseerd op motief 2. De altviool spiegelt het dalende motief waardoor er een stijgende variant ontstaat. Samen met de cello vormt deze combinatie een canon ten opzichte van viool 1 en 2 die het originele tweede motief spelen. Deze speciale canon horen we van 16-19. In 20-28 wordt dat idee verder ontwikkeld, waarbij de laatste vier maten feitelijk een klein slotzinnetje vormen. Aardig is hoe in dat slotzinnetje ook ritmisch alles samengevat wordt: 25: 1e viool de staccatonootjes, 26 het versierde hopmotief, 27 het versierde stralende motief met in de tweede viool en de cello tegelijkertijd nogmaals de staccatonootjes, en tot slot: de laatste maat horen we slechts een toon. Voor de eerste keer eindigt er een motief óp de tel . Dat maakt dat het stuk voelt als helemaal afgerond.
Wat zien we dus samenvattend bij dit hele deel?
8 + 8 + 12 maten.
- Eerste 8 maten twee motieven van elk vier maten.
- Middendeel is modulerend, we zien eerst een combinatie van beide motieven en daarna een soort canon met het eerste motief.
- De laatste 12 maten vormen een enigszins polyfone ontwikkeling, voornamelijk gebaseerd op het tweede motief. Op het einde nog een homofoon slotzinnetje van 4 maten.
Alles is gegroepeerd in kleinere stukjes van twee maten die zich twee aan twee samenvoegen tot weer 4 maten. Dit maakt dat we het hele menuet mee kunnen blijven dansen. Door simpele technieken als combinatie van motieven, canonische effecten en omkeringen van motieven wordt de opbouw verhelderd en blijft die tot het einde interessant, ondanks het feit dat er maar twee motieven een rol spelen, die vrijwel voortdurend samen of alleen aanwezig zijn. Dát is Mozart. Super eenvoudig, maar toch boeiend.
Het hele menuet heeft de vorm A A B A’ B A’. We hebben nu pas het A deel gehoord. Na dit menuet komt nog een tweede menuet, en dan wordt het eerste menuet weer herhaald. Als je wilt proberen de totale vorm ook te volgen van de twee menuetten:
A A B A’B A’ C C D C’D C’ A B A’
Het A deel staat hieronder in noten, motief 1 met rode noten, motief 2 met groene noten.
Pingback: Tijd als kunst: de inventies van Bach | De kwintencirkel