In de Duitse stad Quedlinburg (spreek uit Kweetlienboergh) hangt in het museum een kaart waarop de paltsen en kloosterburchten van de Duitse keizers van de 10e tot 12 eeuw staan aangegeven. Ik laat zien welke gebieden dicht bij ons land toen van belang waren.
De enige palts op huidig Nederlands grondgebied is die bij Nijmegen. Langs de Rijn bij de Nederlandse grens zijn er meer: Duisburg, Kaiserswerth (Düsseldorf), Keulen. Keulen is tegelijk aartsbisdom. Ook de bisdommen waren belangrijk voor de keizer: Lüttich (Luik) en Utrecht. Het enige rijksklooster dat vermeldt wordt is dat van Maastricht, en het gaat dan om het rijksonmiddellijke Servaasklooster. Dat er een duidelijke relatie van dit klooster was met de belangrijkste machtscentra van de keizer blijkt uit onderstaand verhaal.
Oost-Francië dat ontstaan was na de driedeling van het grote rijk van Karel de Grote, werd bestuurd door keizers die geen vaste verblijfplaats hadden. Een aantal plaatsen was bij hen favoriet, daar hadden ze een wat grotere palts en daar verbleven ze meestal dus ook langer. De twee belangrijkste keizersteden lagen in die periode in de Harz.
Keizer Hendrik de Vogelaar is verantwoordelijk voor de stichting van de stad Goslar in 922. Maar de stad gaat pas echt groeien als tijdens de regering van diens zoon Otto I een zeer rijke zilvererts-ader wordt ontdekt in de Rammelsberg nabij de stad (nu mijnbouwmuseum). Pas in de 11e eeuw werd er ook een palts gebouwd, die er nog steeds staat.
Deze zelfde Hendrik de Vogelaar, toen nog hertog van Saksen, vernam in Quedlinburg dat zijn tegenstrever Koenraad I van Franken hem had aangewezen tot opvolger als Duits koning. Na zijn kroning in 919 werd Quedlinburg de voornaamste stad van Oost-Francië. Hij liet hier zijn favoriete palts bouwen, de palts waar hij jaarlijks het belangrijkste Christelijke feest, Pasen, vierde. Toen hij in 936 overleed stichtte zijn weduwe Mathilde met toestemming van haar zoon, keizer Otto I, bij de burchtkerk een sticht voor kanunnikessen. De leiding van het sticht lag in haar handen. Het klooster was allereerst bestemd om te bidden voor het zielenheil van de gestorven keizer die men er liet begraven. Mathilde werd hier later eveneens begraven en ligt er nog steeds, het graf van haar man is zoek.
Otto I was zeer actief om Oost-Francië te vergroten en tot een hecht keizerrijk te maken. Hij liet zich in Aken tot keizer kronen. Hij was actief bezig met zijn west- en oostgrenzen en benoemde op cruciale plaatsen uitsluitend getrouwe familieleden. Het klooster van Servaas te Maastricht, gelegen nabij de westgrens bij het hertogdom Lotharingen, het restant van Midden-Francië, maakte hij tot een rijks-onmiddellijk bezit. Hij schonk het vele goederen en landerijen. Een reliek van Servatius werd in 961 uit Maastricht overgebracht naar de kapel waar zijn vader begraven lag in Quedlinburg. De kapel werd vervolgens omgedoopt tot Servatiuskapel. Er bleek dus toen nog steeds, honderd jaar na Karel de Grote een bijzondere belangstelling voor de heilige Servaas te zijn.
Toen de kapel afbrandde in het begin van de elfde eeuw werd er een grotere Romaanse kerk, de huidige Servatiuskerk gebouwd, boven op de Schlossberg. De oorspronkelijke crypte met het graf van Mathilde en het reliekschrijn van Servatius is nog aanwezig. In de tiende eeuw werd er in het sticht van abdis Mathilde een belangrijk scriptorium ingericht waar zeer veel kostbare handschriften werden vervaardigd, vooral ook muziekhandschriften met “Gregoriaanse muziek” in het oude neumenschrift. Veel informatie daarover is te zien als je het museum waar ook de Servatiuskerk bij hoort bezoekt. De Quedlinburgse muziek-handschriften zijn voor musicologen van bijzonder veel waarde.
Aan het einde van de twaalfde eeuw wilden de proost en kanunniken van Servaas dat hun heilige Servaas officieel werd toegelaten tot de heiligenkalender van alle heiligen. Om dat te verwezenlijken werd een pauselijk onderzoek gedaan. Het bleek dat de kanunniken hun hand hadden overspeeld. In de Servaaslegende werd zelfs beweerd dat Servatius familie was van Christus. Dit werd zo ongeloofwaardig gevonden dat het feest niet doorging. Servaas mocht wel nog plaatselijk vereerd worden, maar zijn internationale status kwam niet van de grond. Zo verging het ook Karel de Grote, zijn heiligverklaring werd niet geldig verklaard, maar ook hij mag bij uitzondering in Aken vereerd worden. Een grote slag voor de pelgrimage in de Maasstreek. Ook Quedlinburg had daardoor een reliek van twijfelachtige waarde. Gelukkig had in de twaalfde eeuw Keulen wel zijn Drie Koningen, die mochten blijven…
In 1204 werd het Servaasklooster van Maastricht in leen gegeven aan de Hertog van Brabant. Een groot deel van ook de stad Maastricht werd daarbij Brabants, behalve het deel dat hoorde bij Luik. De stad kreeg in dat jaar stadsrechten en het recht om zich te omwallen. De burgerij moest het van andere dingen gaan hebben, alhoewel de pelgrimage nooit helemaal verdween. Maastricht is nog steeds de stad van Servaas. Ook in Quedlinburg staat nog steeds de Servatiuskerk maar hier wordt tegenwoordig vooral gevierd dat het een oude keizerstad was, dat Hendrik de Vogelaar er ooit begraven werd en zijn vrouw Mathilde er nog steeds ligt. En nu maakt de toeristische folder in eerste instantie reclame voor de gezellige binnenstad met zijn talloze vakwerkhuizen. Tja. Voor de meeste mensen is Maastricht de stad van het Vrijthof, zijn vele terrassen, de kroegen en zijn goede eetgelegenheden. O ja, er staan ook veel oude huizen en de autochtonen spreken een raar taaltje. Het lijkt wel buitenland!
Pingback: Solignac | Pieter Simons column
Pingback: Henric van Veldeke en zijn muziek | De kwintencirkel