Stephen Hawkins verklaarde zich zelf tot atheïst. Tot deze overtuiging was hij gekomen na zijn baanbrekende onderzoeken en theorieën over het heelal. Toch bezocht hij daarna nog de paus die graag de laatste wetenschappelijke bevindingen wilde weten en vroeg of Stephen die aan hem wilde uitleggen. Ik neem aan dat ook de paus daarna toch nog in god is blijven geloven en dat de paus op zijn beurt ook Stephen Hawkins niet alsnog weer op andere gedachten heeft weten te brengen. Een van de meest intrigerende uitspraken van Hawkins was dat “de tijd pas ontstaan is bij de oerknal”. Daarvoor was er geen tijd en het heeft dan ook geen zin om na te denken over wat er was voor de oerknal. De oerknal vond plaats en toen was er tijd. Als er dan al iets als een God is dan moet die wel haast samen vallen met de oerknal.
Ik volg op dit moment een cursus over de middeleeuwen en ik heb net twee middagen gevolgd waarin we ons bezig hielden met de denkers uit die tijd. In de middeleeuwen was God vanzelfsprekend maar toch wilde men ook bewijzen dat er een God was. Zo heb je het zogenaamde ontologische godsbewijs van Anselmus van Canterbury (1033-1109). Op wikipedia wordt dat godsbewijs nog eens mooi samengevat:
God is, per definitie, het volmaaktste wezen dat denkbaar is. Dan komt het godsbewijs:
- Het is beter te bestaan dan niet te bestaan, dus iets wat niet bestaat kan nooit volmaakt zijn.
- Een niet bestaande God is minder volmaakt dan een bestaande.
- Dus moet God bestaan.
De meest inspirerende figuur vond ik bij de lezingen Pierre Abélard, een filosoof en theoloog die ruim een generatie later leefde (1079-1142). Hij is door tijdgenoot Bernardus van Clairvaux fel bestreden en daarna door de paus in de ban gedaan. Oorzaak was vooral dat hij zijn studenten zelf liet nadenken en geen enkele theologische stelling bij voorbaat accepteerde. Zo had hij een soort reader gemaakt voor zijn leerlingen waarin hij 158 delen uit de bijbel waarin iets beweerd werd aanhaalde, met daarnaast 158 fragmenten waarin het tegenovergestelde werd beweerd. De studenten moesten dit bestuderen en zelf tot een oordeel komen. Hij weigerde zelf om een oordeel te geven, hij vond het vooral belangrijk dat er werd nagedacht.
Van deze filosoof bezit ik de Nederlandse uitgave “Gesprek tussen een filosoof, jood en een christen”. Wie de filosoof is wordt al snel duidelijk: dat is hij zelf, Pierre Abélard . Hij begint met de stelling dat hij ervaren heeft dat joden dom zijn en Christenen dwaas. Als de Christen op hoge poten deze uitspraak aanhaalt vergoeilijkt hij zich door te zeggen dat hij het aardig vindt om te provoceren, want dan hebben de mensen de neiging om dieper te graven om tegenargumenten te vinden. Allerlei kwesties worden door de filosoof aan de orde gesteld, zoals: wat is “het hoogste goed”, of wat is “genoegen”, of wat is de “aanwezigheid en macht van het kwaad”. Over al dit soort zaken laat hij de jood, de christen en ook de filosoof aan het woord. Ik vind het aardig om zijn opening naar de twee gelovigen in zijn geheel weer te geven. Deze gaat over “het geloof”
De filosoof: ‘Op de eerste plaats stel ik één enkele vraag aan u beiden, omdat ik zie dat die voor u beiden, die zo enorm op het geschrevene steunen, van toepassing is. Deze vraag luidt, of “verstandelijk redeneren” u tot deze soorten van geloofsleer heeft gebracht, of dat u op dit punt louter de mening van de massa en de liefde van de eigen familietraditie volgt. Van deze twee mogelijkheden is de eerste, als die inderdaad bestaat, ten hoogste lofwaardig, net zoals de andere ten zeerste afgekeurd dient te worden. Ik denk dat geen enkel mens met een eerlijk geweten ontkent dat alleen de tweede mogelijkheid reëel aanwezig is. Want bij elk mens afzonderlijk is de liefde voor de familietraditie en voor diegenen met wie ze samen worden opgevoed, zozeer ingeworteld, dat men datgene wat tegen het eigen geloof wordt ingebracht, verafschuwt. Terwijl mensen de gewoonten tot hun natuur maken, houden ze als volwassenen met inspanning datgene vast wat ze als kind hebben geleerd. Voordat ze in staat zijn om datgene wat ze geleerd hebben te bevatten, verklaren ze al dat ze geloven, zoals ook een dichter heeft vermeld: “wanneer een kruik één keer ergens in is gedrenkt, dan zal die de geur daarvan lang bewaren.” Zo argumenteert een van de filosofen, als hij zegt: “Laten de mensen, als ze iets bij het leren in hun kindertijd hebben opgestoken, dat niet als alleen zaligmakend beschouwen: een omgaan met de filosofie op latere leeftijd laat vaak zaken verdwijnen die horen bij jonge oren”. ‘
Eigenlijk zegt Abélard hier indirect: ‘het heeft geen zin om over levensvragen te discussiëren als je bij voorbaat vast houdt aan dat wat je als kind al is ingeprent’. Een bijzonder indrukwekkend boek. Van Abélard is veel bekend over zijn levenswandel, dankzij ook zijn eigen autobiografie. Hij had sterk narcistische trekken en was geen lieverdje. Maar hij was bijzonder modern voor zijn tijd in zijn denken. En hij had Plato en Aristoteles, Cicero en zeer veel anderen grondig bestudeerd en kende de bijbel van haver tot gort.
Bij de Islam was er enige tijd later net zo’n vooruitstrevende denker: Averroës, ook bekend als Ibn Rushd (1126-1198). Hij was een islamitische jurist, arts en filosoof. Van de islamitische geleerden was hij de grootste kenner van de filosofie van Aristoteles. Als er bij hem tegenstrijdigheden leken te zijn in uitspraken in de Koran, dan wist hij die handig op te lossen door uit te gaan van het feit dat deze uitspraken slechts symbolisch geïnterpreteerd moesten worden. Salman Rushdie, wiens vader zich naar deze filosoof had laten noemen (Ibn Rushd), is er van overtuigd dat als de manier van denken van deze filosoof in een latere richtingenstrijd de overhand had kunnen krijgen, de Islam een heel wat vredelievender imago had kunnen krijgen.
Bernardus van Clairvaux was een mysticus. God kon je niet bewijzen en moest je ook niet proberen te bewijzen. Het hele leven was een mysterie en bidden en mediteren waren belangrijk om je dichter bij de waarheid te brengen. Hij vond de “wetenschappelijke” opstelling van Abélard belachelijk en gevaarlijk. Zijn grootste beschuldiging richting Abélard was dat deze “beweerde God te begrijpen door te redeneren”. En dat vond de paus dus ook. Abélard trok zich terug in het klooster van Cluny waar hij een jaar later overleed.
Nu is Stephen Hawkins overleden. Naar mijn mening iemand die dacht in de lijn van Abélard, maar dan met natuurkundige argumenten. Abélard was geen atheïst, althans dat heeft hij nooit hardop gezegd. Dat zou in zijn tijd niet gekund hebben. Hij moest een verhandeling over de drieëenheid in het openbaar verbranden op een brandstapel. Atheïsme wordt in de huidige Westerse wereld alom geaccepteerd en is in veel kringen zelfs de standaard zienswijze. Maar Abélard was vooral iemand die zich met ethica bezig hield, dit om de mensen te doordringen van een goede levenshouding. Ook Stephen Hawkins hield zich met ethica bezig en waarschuwde talloze malen voor de gevaren van deze tijd. Een geloof in God is daarvoor dus blijkbaar niet nodig.
Ik zelf voel me aangetrokken tot de houding van de mysticus Bernardus van Clairvaux. De stichter van de sobere Cisterciënzer orde. Niet tot de Bernardus die opriep tot een kruistocht. Ook niet tot de Bernardus die Abélard veroordeelde. Maar wel tot de Bernardus die inzag dat je God niet kon beredeneren. God is muziek. Muziek kun je tot op zekere hoogte beredeneren, dat weet ik als muziektheoreticus maar al te goed. Maar begrijpen doe je muziek met al je zintuigen, vanuit een soort overgave. En dat probeerde denk ik Bernardus van Clairvaux ook.
Pierre Abélard. Gesprek tussen een filosoof, een jood en een christen. Ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Drs. P.R.M. Bagchus, Dr. J.M.C. Crousen en Dr. M.C.J.M. Jonkers. http://www.uitgeverijklement.nl. 2013. ISBN 978 90 8687 124 7 NUR 308; 700
Over het werk van Stephen Hawkins staat in de Volkskrant van vandaag (15-3-2018) een prachtig artikel over twee pagina’s.
Pingback: Soefisme in Spanje in de middeleeuwen | Pieter Simons column
Pingback: Wetenschap in Islamitische landen in de Middeleeuwen | Pieter Simons column
Pingback: Petrus Venerabilis | Pieter Simons column