Wanneer je je verdiept in de geschiedenis van een oude stad, dan vind ik het leuk om me voor te stellen hoe een bepaalde plek er op een bepaald moment heeft uitgezien. ‘Hier stroomde vroeger water’, ‘daar heeft Karel V nog gelogeerd’, ‘daar verzamelden de burgers zich in bangen moede om te luisteren naar het laatste nieuws’. Zo heb ik thuis een stukje leisteen van het dak van de O.L.V. basiliek van Maastricht. Ik kocht het alweer een aantal jaren geleden voor 25 euro bij de restauratie. Af en toe haal ik het uit het doosje en laat het door mijn handen glijden. Ik probeer me dan voor te stellen wat dat stukje dakbedekking allemaal wel niet heeft meegemaakt in de afgelopen duizend jaar. Bernardus van Clairvaux stond op het O.L.V. plein om honderden mensen toe te spreken halverwege de twaalfde eeuw. De eeuwenoude steen voelt als een soort relikwie. Ook fossielen werken zo bij mij, vooral als ik ze zelf gevonden heb en het eureka-effect heb beleefd. Dat soort stenen zijn voor mij een kostbaar kleinood geworden met een bijzondere geschiedenis. De geschiedenis van het vinden, de plek, maar vooral ook het idee: hoe zag het er uit in de tijd dat die schelp, nu in die steen, nog niet gefossiliseerd was? Een vergelijkbare ervaring had ik toen ik voor het eerst met een verrekijker tijdens een ideale nacht de vier grootste manen van Jupiter kon zien. Of een andere keer het andromedastelsel, het dichtstbijzijnde, niet eigen melkwegstelsel. Ontieglijk ver weg. Zelf gezien! En: kijk: de ringen van Saturnus! Ze zijn er echt. Óók gezien.
Daar is nu weer een ervaring bijgekomen: Sinds zo’n acht maanden heb ik een fotocamera die meer ziet dan ik zelf kan zien. En mijn fantasie slaat weer op hol. Ik lees dat een bepaalde krater die ik met de camera op de maan zie ‘slechts’ 300 miljoen jaar geleden is gevormd. En dat een grote “mare” door een meteorietinslag alweer vier miljard jaar geleden is ontstaan. Slechts 300 miljoen jaar geleden. Inderdaad, op de hele tijdschaal van de maan is dat nog maar pas kort geleden. Een jonkie dus die krater. Maar ook kan ik globaal de plaats zien waar een van de onbemande Rangers is terechtgekomen, in de zestiger jaren. Dat ik dat nu opeens zie, hoe slecht ook, geeft me een gevoel van sensatie. Verder ontdek ik dat vlak voor volle maan het deel van de maan dat nog niet “vol” is, aan de linkerkant, veel informatie aan mijn camera prijsgeeft. Ik zie aan die kant het reliëf van heel veel kraters. En vlak na volle maan gebeurt dat zelfde aan de rechterkant. Ok, komt dat doordat je vlak voor volle maan ’s avonds in het oosten kijkt en vlak na volle maan ’s ochtends in het westen? Dat is me nog niet duidelijk. Maar het is fantastisch! Nu is de gemaakte foto een relikwie geworden. Het is vastgelegd. Met datum en tijd. Nu ziet het er zo uit. 300 miljoen jaar geleden anders.
Woensdag 23 december 2015, 19:28 uur, Opperduit
Detail met veel kratergegevens aan de linkerkant
Zelfde detailkaart. De Krater Ticho is slechts 300 miljoen jaar geleden gevormd. Schickard is een van de allergrootste walvlakten op de maan. Net niet te zien, iets onder Schickard, moet zich een vulkaan bevinden die tot de rand met lava is gevuld. De “ranger” staat in de mare Cognitum. Deze werd onbemand gelanceerd op 29 juli 1964, en kwam daar 3 dagen later aan. Zullen de brokstukken van dat vaartuig nog een keer als relikwie worden meegenomen?
Zondag 27 december 2015, 7:10, Opperduit
Dus niet zo lang voor zonsopkomst. Precies met kerst was het volle maan. En helemaal bewolkt. Maar een kleine twee dagen later is het in de ochtend helder. Nu dus is er veel te zien op het rechter strookje van de maan, het deel dat net al aan het verdwijnen is bij de afnemende maan. In het midden rechts zien we de mare tranquillitatis, waar op 16 juli 1969 de apollo 11 met de eerste mensen landde. Ook daar liggen denk ik nog souvenirs, reliquiën zo je wilt….
Pingback: Mensen op de maan | Pieter Simons column